Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

2

Heere neem de moeite niet, want ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen Lukas 7 : 6b.

De hoofdman liet zenden tot Jezus door middel van de oversten der Joden. Dezen hebben loffelijke woorden tot Christus gesproken aangaande de hoofdman

Zij zeiden: „Hij is waardig, dat Gij het hem doet."

Op deze pleitgrond is Christus niet ingegaan. Niemand is immers iets waardig in zichzelf. Maar toch ging Hij met de oversten mee naar de woning van de hoofdman. Maar we moeten niet denken, dat Christus dat deed op grond van het waardig zijn, waarvan de oversten spraken.

Nee, Hij las in het hart van de hoofdman, die deze mensen tot Hem gezonden had. Hij las daar de nood, de onwaardigheid, het schuldbesef en de grote verlegenheid aangaande zijn zo zeer beminde knecht.

God ziet in Zijn alwetendheid alle dingen, boze en goede. Ja, Hij ziet meer.

Hij ziet ook de drijfveer en de bedoeling achter onze dadeiL Hier bij de hoofdman zag Hij oprechte verlegenheid en het opzien tot Hem als enige Redder en Verlosser.

O volk, uw zuchten en zorgen zijn voor de Alwetende niet verborgen. Hij kent uw nood en uw oprecht verlangen naar redding en verlossing. Al klaagt gij:

Eenzaam ben ik en verschoven. Ja d'ellende drukt mij neer.

De Heere nochtans zegt: , , Ik weet waar gij woont".

Het verzoek van de hoofdman, hoewel door de oudsten en oversten in een geheel verkeerde vorm gegoten en naar hun ideeën getrokken op het vlak der verdienstelijkheid, wordt toch door Christus ingewUligd. Hij gaat op weg naar het huis van de hoofdman.

Dit komt de romeinse centurio spoedig te horen.

De blijde tijding wordt hem gebracht, dat de Heere Jezus het verzoek van de ouderlingen had ingewilligd. Maar wat doet hij dan?

We lezen dat de centurio enigen van zijn vrienden naar Jezus zond en Hem de boodschap bracht: , , Heere! neem de moeite niet, want ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen. Daarom heb ik mijzelf ook niet waardig geacht tot U te komen, maar zeg het met één woord, en mijnknecht zal genezen wordeiL "

Hier beluisteren we het getuigenis van de hoofdman over zichzelf. Het verschilt heel wat van het getuigenis der ouderlingen aangaande deze centurio. Dezen putten zich uit de waardigheid van de hoofdman toch voored goed uit te laten komen. Maar de hoofman zelf zegt: „Ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen". Het huis van de hoofdman te Kapernaüm zal zonder twijfel één van de mooiste en grootste woningen zijn geweest, die Kapernaüm rijk was.

Verder had deze hoofdman alles wat nodig was om een aanzienlijke gast te kunnen ontvangen.

Maar toch zegt hij: , , Ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen".

Deze man zag het verschil tussen hem en Christus. Hij zegt: , . Gij "ondermijn dak, dat ben ik niet waardig.

Hoge gedachten van Christus had deze romeinse centurio. Hij zag hem als de Zoon Gods, Die maar te spreken heeft en het is er, maar te gebieden heeft en het staat er.

Hij zag Hem als de Koning der koningen en de Heere der heren.

Daartegenover zag hij zichzelf zo gering, zo zondig en onwaardig, dat hij zeide: , , Ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen."

Met Johannes de Doper strekte de openbEtring van Christus' heerlijkheid hem tot de diepste ootmoed en zei hij het hem na: , , Ik ben niet waar dig U de schoenriem te ontbinden."

Ware ootmoed ontmoeten we hier. Die ootmoed heeft lage en geringe gedachten van zichzelf en hoge gedaditen van God.

De ootmoedige ziet zoveel schuld en zonde in zidhzelf, dat hij met Job zegt: , , Zie ik ben te gering, wat zal ik antwoorden? "

Zulken stemmen de beschuldigingen der wet toe. Ze beamen alle beschuldigingen, die God in Zijn Woord over Adams geslacht uitspreekt, en zeggen: , .Waarlijk, Heere, zo boos, zo goddeloos enwegwerpelijkbenik" En al roemden de ouderlingen de hoofdman, hij zelf zeide: , , Ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak inkomt".

Nee, al worden zulken geroemd om hun Godsvreze en geloof in Christus, zelf zullen ze zeggen: , , Ik ben niet waardig, dat ik Zijn schoenriem zal ontbinden."

Zij zien zoveel gruwelen in zich, dat zij, al prijzen de mensen hen, tot zichzelf zeggen: , , Zij weten niet wat een gruwelen en boosheden er in mijn hart wonen, maar ik weet wel wie ik ben, ik ben niet waardig dat Hij onder mijn dak zou inkomen."

Hoge gedachten van Christus had de hoofdman. Dat heeft het ware geloof altijd. Het acht zijn gerechtigheden niets te zijn, maar Christus' gerechtigheid genoegzaam om te redden van de dood.

Het acht eigen heiligheid een wegwerpelijk kleed, maar Jezus' heiligheid genoegzaam om voor een heUig God te kunnen bestaan.

Het acht één druppel van Zijn bloed meer waarde te hebben dan alle gerechtigheden van de farizeën en schriftgeleerden bij elkaar.

Hij is niets, opdat Christus alles moge zijn. Hij is dwaas, opdat Jezus zijn wijsheid zij; hij is zwart, opdat Je­ zus zijn heiligheid zij; hij is vuU, opdat Jezus zijn reinheid zij; hij is des doods schuldig, opdat Christus zijn vrijspraak zij; hij is doodbrakende, opdat Christus zijn leven zij; hij blijft vreemdeling, opdat aUeenbij Christus zijn thuis zal zijn.

We zouden nog wel lust hebben zo verder te gaan.

Een onwaardige vindt in Christus alles.

Geloof wil immers zeggen uit zij neigen ledigheid uit te gaan en naar een voUe Christus heen te vluchten.

O hoe zalig is het dagelijks de tent te verlaten om met de ledige korf Christus als het Manna des hemels in te zamelen.

Hoe zoet om aan de fontein Jacobs met zijn lege emmer te buigen en hem gevuld te krijgen met hét water des levens om niet. \^fe stoppen er maar mee, want de helft kunnen we er toch niet van aanzeggen.

Als wij niets zijn, wU Jezus ons alles zijn.

Zalig, zalig dan om niets te wezen in het eigen oog voor God.

De hoofdman keurde zich niet waardig Christus onder zijn dak te ontvangen. Door ontvangst in zijn huis zou er tussen hem en Christus gemeenschap ontstaan naar oosters inzicht, en die gemeenschap was hij niet waardig.

Hij legt zijn gedrag verder uit. Hij zegt ten eerste waarom hij zelf niet is gekomen: , , Daarom heb ik mijzelf niet waardig geacht tot U te komen".

Dit is de reden waarom hij zelf niet kwam, maar door middel van de oudsten der Joden en via zijn dienstknechten tot Hem sprak.

Hij achtte zichzelf dat niet waardig. Hij was immers maar een heiden, een Romein. De bewondering voor Christus deed hem zijn onwaarde belijden om met zulk een Messias in gemeenschap te treden.

Maar, zo voegt hij eraan toe, dat is ook helemaal niet nodig, want: , , Zegt het met één woord, en mijn knecht zal genezen zijn".

De Heere Jezus behoeft Zich niet te verontreinigen door in zijn huis te komen. Als Hij slechts één enkel woord zal spreken, dan zal zijn knecht al genezen zijn. Niet meer dan één wenk van Christus' alvermogen is nodig oordeelt de hoofdman, en zijn knecht zal van de rand des grafs worden weggerukt en behouden zijn. Ook dit laatste verklaart hij.

Hij zegt: , , Want ik ben ook een mens, onder de macht van anderen gesteld, hebbende krijgsknechten onder mij; en ik zeg tot deze: Ga! en hij gaat; en tot de andere: Kom! en hij komt: en tot mijn dienstknecht: Doe dat! en hij doet het".

Als militair spreekt hij hier.

Hij zegt: bij mij, die maar een nietig mens ben, die zelf onder de macht van anderen sta, is het zo, dat ik zeg: Ga, en mijn dienstknechten gaan. Ik zeg: Doe dat! en zij doen het.

Zoveel meer zal alles op Uw wenken gehoorzaam zijn.

Zoveel heerlijkheid ziet deze man in de Heere Jezus, dat hij Hem erkent als de Opperheer. Hij ziet Hem als de Regeerder aller dingen, Die maar te spreken heeft en het is er, te gebieden en het staat er.

Hij zag door het voorhangsel van Zijn menselijke natuur heen en erkende dat Christus waarachtig God was, alle macht hebbende in hemel en op aarde.

Hij zegt: alles gehoorzaamt U, dus als U slechts één woord spreekt, zal mijn knecht genezen zijn. Deze krijgsman drukt zich uit op zijn eigen wijze.

In zijn spreken verraad zich de soldaat Zo spreekt ook niet ieder van Gods kinderen op dezelfde wijze. De achtergronden van het levensmilieu komen in dat spreken soms naar voren.

Maar op één ding komt het aan, of hetgeen we bespreken waarheid is. Het was hier wat militaristisch gezegd door de hoofdman, maar het was waarheid in zijn hart. Het lag in zijn hart precies zoals hij het zeide.

Wat kan er veel van het ongekunstelde verloren gaan als wij ons zo goed hebben leren uitdrukken.

Dan zijn de gesprekken wel gevuld met de geijkte uitdrukkingen, maar is het gesprokene niet meer de taal van het hart.

Maar wat de hoofdman hier op zijn eigen wijze tot uitdrukking bracht, was zo waar in zijn hart.

Het was hartetaal, ja geloofstaal.

Utrecht

Ds. C. Harinck.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 1966

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 1966

De Banier | 8 Pagina's