Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De beginselen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beginselen

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

c/er Staatkundig Gereformeerde Partij

Artikel 4 van het beginselprogram der S.G.P.

Het wetsontwerp inzake een nieuwe Zondagswet, dat in 1953 bij de Tweede Kamer in openbare behandeling kwam, was voor de S.G.P.-Kamerleden een grote teleurstelling. Het stond namelijk niet op de basis van het vierde gebod van de wet Gods, maar op dat van de volkswil. Het droeg derhalve een zuiver revolutionair karakter. Dit bleek duidelijk uit de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp. Hierin toch werd van regeringszijde het volgende verklaard:

„Intussen kan zulks in het huidige tijdsbestek niet leiden tot het geheel doen stilstaan van het openbare leven, terwijl mede in aanmerking moet worden genomen, dat velen de zondag thans een andere bestemming geven dan die van een Godgewijde en geheiligde dag. Bij het treffen van zijn maatregelen ter bescherming van het christelijk karakter van de zondag kan de wetgever deze ontwikkeling van het gemeenschapsleven niet negeren, doch zal hij daarmede rekening moeten houden.

Gelet op het vorenstaande is het al aanstonds duidelijk, dat de huidige wetgever tegenover sportbeoefening op zondag niet dezelfde houding kan aannemen als de oude wet, welke in artikel 3 bepaalt, dat gedurende de tijd voor openbare godsdienstoefeningen bestemd, gener hande spelen, hetzij golven, balslaan of dergelijke, mogen plaats hebben".

In de Memorie van Antwoord op het Voorlopig Verslag merkte de regering voorts op, dat een meer stringente regeling evenwel door andere bevolkingsgroepen onaanvaardbaar zou worden geacht en dat de overheid ook met de laatstbedoelde zienswijze rekening moet houden.

Lit het bovenstaande blijkt wel zeer duidelijk, dat de Regering, van wie dit wetsontwerp uitging, zich in plaats van op de grondslag van Gods Wet, op die van de volksmenigte stelde. Zodoende kon er van de heiliging van de dag des Heeren in dit wetsontwerp geen sprake zijn.

De S.G.P.-Kamerleden konden er dan ook onmogelijk hun instemming mede betuigen, het was Ds. Zandt, die hun bezwaren tegen het ontwerp vertolkte in een uitvoerige rede, waaruit wij een gedeelte willen weergeven. Ds. Zandt dan sprak als volgt:

De huidige wetgever verklaart zich onmachtig te zijn omtrent de heiliging van Gods dag maatregelen te treffen, maar geeft voor in elk geval de rust op die dag te willen bevorderen. Doch dit is veel meer schijn dan werkelijkheid. Zelfs wordt het tegendeel ons in de wetgeving geboden. Daarin wordt de schending van de rust in sterke mate bevorderd, als daarin niet aUeen wordt toegestaan, dat er sport en spel, allerlei sportwedstrijden en vermakelijkheden op des Heeren dag kunnen plaats vinden, maar ook daarin zelfs nadrukkelijk beschermd en gewettigd worden. De heiliging van Gods dag, neen, deze acht de Regering niet met haar maatregelen te kunnen beschermen en te doen eerbiedigen, maar wel acht zij zich in staat om sport en spel en allerlei vermakelijkheden te beschermen en wettig te sanctioneren, aldus eerbied betuigend aan de sportvergoding van deze tijd. Naar Gods gebod wordt niet gehandeld, maar wel worden de lusten en zinnen van mensen gediend.

Arm Nederland, waarin zulk een jammerlijke Zondagswet wellicht ingevoerd zal worden! Hoe staan ons nog de zo vele grotere en zwaardere oordelen Gods te wachten. De acta van de kerk der Reformatie spraken geen ijdele, zinloze taal als daarin verklaard werd, dat de overheid over zichzelf en haar onderdanen Gods toorn en oordelen brengt, als zij de dag des Heeren niet zou eerbiedigen; en dat doet de regering niet, weshalve naar de uitsprake dier synodes zwaardere oordelen te wachten zijn. En dat wij geen te boude taal gesproken hebben, als wij ons protest tegen het onderhavige wetsontwerp laten horen, gaan wij thans bij nadere bespreking aan de hand van de artikelen van het wetsontwerp aantonen, waarbij wij ons tot algemene opmerkingen zullen bepalen.

In artikel 2 van het ontwerp van wet wordt voorgesteld:

„Het is verboden op zondag in de nabijheid van kerken of andere gebouwen, voor de openbare godsdienst in gebruik, gedurende de godsdienstoefening zonder strikte noodzaak gerucht te verwekken, waardoor de godsdienstoefening wordt gehinderd".

Op zichzelf genomen hebben wij tegen dit artikel niet het minste bezwaar. Integendeel. Dit heeft onze volle instemming. Nochtan rijzen hier vragen en bedenkingen van onze zijde. Het artikel wordt namelijk al zeer rekkelijk door de woorden , , zonder strikte noodzaak". Wat moet daaronder verstaan worden? Wij verstaan daaronder, dat het totaal onnodig is de godsdienstoefeningen te verstoren, behalve in bepaalde noodgevallen zoals onder meer bij de laatst plaats gevonden hebbende overstroming of bij een brand, maar dan loopt men de kerk toch gewoonlijk uit, of indien daarbij levens van mensen of dieren in gevaar verkeren. De Minister zal er wellicht wat anders onder verstaan. Dit blijkt duidelijk uit het-onder dit artikel gebrachte lid 2. Dit luidt:

, , De burgemeester treft de nodige maatregelen ten einde te voorkomen, dat op zondag door het verkeer op land-of waterwegen in nabijheid van kerken of andere gebouwen, voor de openbare erediensten in gebuik, meer voor de godsdienstoefeningen hinderlijk gerucht wordt veroorzaakt dan met het oog op de eisen van dat verkeer redelijkerwijze onvermijdelijk is. Hij is bevoegd daartoe verbiedend of bevelend op te treden of te doen optreden. "

In de eerste plaats zouden wij hierbij willen opmerken, dat het woord ^redelijkerwijs" er één van zeer rekkelijke aard is. De één zal er dit en de ander weer dat onder verstaan. Op dit punt mocht wel een duidelijke uitspraak worden gedaan.

Het lawaai toch, dat trams en autobussen veroorzaken, is zeer hinderlijk voor de godsdienstoefeningen, welke in licht gebouwde kerken en zalen worden gehouden en aan zeer drukke verkeerswegen zijn gelegen. Wordt het verkeer voor voertuigen nu verboden als in die kerken en zalen op des Heeren dag godsdienstoefeningen worden gehouden? Wij vrezen van niet, van mening als wij zijn, dat de regering dat verkeer niet verboden wil hebben. Doch dan heeft het wetsvoorstel voor genoemde kerkenenzalen ook niet de minste betekenis.

De trams blijven rinkelen en autobussen dreunen. Wij zouden van de geachte bewindsman op dit punt gaarne een duidelijk antwoord willen hebben.

Vervolgens besprak Ds. Zandt artikel 3 van het wetsontwerp, dat als volgt luidde:

Het is verboden op zondag zonder strikte noodzaak gerucht te verwekken, dat op een afstand van meer dan 200 meter van het punt van verwekking hoorbaar is. De burgemeester is bevoegd volgens regels, door de gemeenteraad te stellen, voor de tijd na 13 uur ontheffing te verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Hierbij merkte Ds. Zandt op, dat er slechts weinig opzettelijk gerucht wordt gemaakt om godsdienstoefeningen te verstoren. Wel echter is het zeer hinderlijk, aldus Ds. Zandt, indien tijden de godsdienstoefeningen de klokken van een andere, in de buurt staande kerk, worden geluid, zo hinderlijk zelfs, dat sommige predikanten alsdan tijdens het luiden ophouden te prediken, omdat zij niet meer verstaanbaar zijn. Hieraan werd de vraag toegevoegd of dit luiden nu ook verboden wordt, indien dit op een afstand van meer dan 200 meter van het punt van verwekking hoorbaar is.

Voorts wees Ds. Zandt er op, dat het menigmaal gebeurt, dat 's zondags, gedurende de godsdienstoefeningen, in de kerk of zaal grote hinder wordt ondervonden van het vele geschreeuw gejubel en gejuich, waarmede voetbalwedstrijden gewoonUjk gepaard gaan, wanneer het kerkgebouw of de zaal niet ver van het voetbalveld Ugt.

Ds. Zandt vreesde, dat dit niet wettelijk verboden zou worden, zulks temeer, omdat de burgemeester de bevoegdheid verkreeg volgens regels, door de gemeenteraad te steUen, voor de tijd na 13 uur ontheffing te verlenen van wat in het eerste lid bepaald werd.

Zeer terecht merkte Ds. Zandt op, dat die bevoegdheidsverklaring ten aanzien van de burgemeester er duidelijk op wees, dat de regering het met het geruchtmaken op Gods dag niet nauw genomen wilde hebben.

Dit kwam nog duidelijker uit in artikel 4 van het wetsontwerp. Het eerste lid van dit artikel bepaalde namelijk, dat het verboden is op zondag vóór 13 uur openbare vermakelijkheden te houden, daartoe gelegenheid te geven of daaraan deel te nemen.

Hierin toch kwam wel zonneklaar aan het licht, dat de regering het met de eerbiediging van de dag des Heeren helemaal niet zo nauw nam. Het kwam er toch op neer, dat het vierde gebod van Gods Wet in tweeën werd geknipt. Deze wet toch eist heiliging van en rust op de dag des Heeren gedurende de gehele dag en niet alleen vóór 13 uur.

Ds. Zandt merkte hierbij hetvolgende op:

, , Menselijke willekeur acht zich bevoegd door verminking Gods wet krachteloos te maken. De regering kent hierbij haar onderdanen het recht toe om, met enige beperking tot 1 uur, verder de gehele dag des Heeren in allerlei zondig vermaak door te brengen. Docht het is na 1 uur des namiddags nog tot 12 uur toe des Heeren dag. In deze is het niet toevalUg, maar naar Gods bepaalde raad, dat het nieuwe zware oordeel, dat over ons land door de overstroming is gekomen, juist op de dag des Heeren op zondag 1 februari ons getroffen heeft. De zondag is toch de dag, waarop door ons volk het meest en het schrikkelijkst gezondigd wordt, zodat deze thans ten onzent bij uitstek de zondedag geworden is".

Wanneer men artikel 4 van de Zondagswet 1953 verder bekijkt, dan blijkt het tweede lid een bepaling te bevatten, die er op het eerste oog gunstig uitziet. Hierin wordt namelijk aan de gemeenteraad de bevoegdheid gegeven om bij plaatseUjke verordening ook voor de tijd na 13 uur voor door de raad aan te wijzen openbare vermakelijkheden eenzelfde verbod vast te stellen als in het eerste lid is vervat.

Wanneer het hierbij nu maar bleef, dan zouden in gemeenten waar de gemeenteraad dit wenst, openbare vermakelijkheden, zoals comedies en bioscopen, gedurende de gehele zondag gesloten kunnen worden. Volgens de nieuwe Zondagswet mag dit echter niet. Volgens het vierde üd van artikel 4 dezer wet moet namelijk bij adgemene maatregel van bestuur worden bepaald welke openbare vermakelijkheden niet als zodanig worden beschouwd. Aangezien nu volgens de algemene maatregel van bestuur van 27 november 1953 toneelvoorstellingen, filmvoorstellingen en concerten niet als openbare vermakeUjkheden in de zin der Zondagswet worden aangemerkt, kunnen de gemeenteraden dus comedies, bioscopen en concerten krachtens artikel 4 lid 2 der Zondagswet niet verbieden op zondag voorstellingen te geven.

Daar komt nog iets bij. In het derde lid van artikel 4 wordt namelijk bepaald, dat de burgemeester bevoegd is ontheffing te verlenen van het bepaalde bij het eerste en krachtens het tweede lid.

Deze bepaling komt dus hierop neer, dat de burgemeester openbare vermakelijkheden vóór 13 uur kan toestaan en ook kan hij die na 13 uur toestaan, al zou de gemeenteraad besloten hebben dat na 13 uur geen openbare vermakelijkheden mogen plaats hebben.

Zeer terecht kon Ds. Zandt dan ook de vraag stellen wat er eigenlijk van de bescherming van de rust op Gods dag zou overblijven als het onderhavige wetsontwerp wet zou worden. Door middel van een amendement hebben de S.G.P.-Kamerleden nog getracht artikel 4 zodanig te doen luiden, dat het op zondag verboden zou zijn openbare vermakelijkheden te houden, daartoe gelegenheid te geven of daaraan deel te nemen, doch dit amendement werd bij zitten en opstaan verworpen.

De twee S.G.P.-Kamerleden bleken alleen te staan.

Artikel 5 van het ontwerp-zondagswet bepaalde, dat het verboden is op zondag vóór 13 uur poUtieke optochten of politieke bijeenkomsten in de openlucht te houden.

Dit hield derhalve in, dat zulks na 13 uur ongestoord zijn gang kon gaan. Dan kunnen politieke optochten desnoods met muziekkorpsen in hun midden gehouden worden. Dat hiermede de zondagsrust allerminst gediend is, ligt voor de hand. Zulke optochten of bijeenkomsten brengen de bewoners van hele straten in rep en roer. Ze trekken de volle aandacht en zijn oorzaak, dat ze een grote massa mensen op de been brengen. Het heilig karakter van de zondag wordt er dus wel degeUjk door omlaag gehaald, zodat de S.G.P.-Kamerleden ook ten aanzien hiervan hebben getracht door middel van een amendement het houden van politieke optochten of politieke bijeenkomsten, ook na 13 uur, verbofen te krijgen. Ook dit amendement werd echter verwerpen, al stonden de S.G.P.-Kamerleden thans niet alleen. Zij kregen hiervoor namelijk de steun van de A.R. en C.H. Kamerleden, maar er stemden slechts 20 Kamerleden voor het amendement, zodat het met zeer grote meerderheid werd afgewezen.

Tegen artikel 6 van het onderhavige wetsontwerp moesten van S.G.P.-zijde ook al bezwaren worden ingebracht Ogenschijnlijk was het een goed arti­ kel, maar een drietal woorden maakte dat het veel van zijn kracht verloor. i

Dit artikel luidde:

, , Het is verboden op zondag zonder genoegzame reden de openbare rust door arbeid in beroep of bedrijf te verstoren".

Ds Zandt wees er op, dat de woorden „zonder genoegzame reden" de rustverstoring in sterke mate mogelijk maakten. Als voorbeeld noemde hij het openbaar verkeer op zondag. Treinen, trams en bussen zullen blijven rijden, aldus Ds. Zandt. Honderden wagenbestuurders, conducteurs en chauffeurs zullen op Gods dag moeten arbeiden, zodat voor hen deze dag niet tot een rustdag, maar tot een werkdag wordt gemaakt. Dit geldt ook van het laden en lossen van schepen in de havens, waarbij vele arbeiders op zondag aan het werk worden gezet. Ook him wordt dus de rustdag ontnomen.

Hierna kwam artikel 7 aan de orde. Woordelijk luidt het eerste lid van dit artikel als volgt:

, , Plaatselijke verordeningen tot wijziging van punten, waaromtrent bij deze wet niet is voorzien, mogen geen verbodsbepalingen inhouden omtrent sportbeoefening of andere vormen van ontspanning op zondag, die niet als openbare vermakelijkheid in de zin van deze wet zijn te beschouwen".

Met deze bepaling werd een ernstige inbreuk gemaakt op de autonomie der gemeenten. Onder de Zondagswet van 1815 toch hadden de gemeentebesturen de bevoegdheid om bij plaatselijke verordening het beoefenen van sport op zondag te verbieden. Ook hadden zij de bevoegdheid om cafe's en dergelijk soort inrichtingen op zondag gesloten te houden. Aanvankelijk werd die bevoegdheid wel ontkend, zodat menige verordening die door één der plaatselijke besturen was gemaakt, vernietigd werd, doch later heeft de Hoge Raad herhaaldelijk uitgesproken, dat tegen aanvulling der Zondagswet (1815) door de gemeenteraden geen bezwaar bestond. Nu was het wel zo, dat deze verordeningen niet altijd het beoogde effect hadden, doordat in bepaalde gevallen bij overtreding een uiterst geringe boete werd opgelegd, maar in andere gevallen hadden zij toch wel effect. Zo waren in menige gemeente de cafe's en herbergen op zondag gesloten. Door de vorengenoemde bepaling van artikel 7 der Qieuwe Zondagswet werd dit echter onmogelijk gemaakt. Gewezen zij slechts op de gemeenten Zoutelande, Putten, Sommelsdijk, Ouddorp enz. waar door uitspraken van de Hoge Raad bestaande verordeningen tot sluiting van cafe's, herbergen, strandtenten enz. onverbindend werden verklaard op grond hiervan, dat hierbij sprake was van vormen van ontspanning.

Ook de bepaüng uit de verordening der gemeente Hei-en Boeicop, waarbij verboden werd het zich op zondag met de hengel vissende op of aan de openbare weg bevinden, werd op grond van artikel 7 lid 1 der nieuwe Zondagswet verbindende kracht ontzegd.

In de Memorie van Antwoord verklaarde de Regering dan ook letterlijk:

„De bedoeling van artikel 7 is buiten twijfel te stellen, dat buiten het kader van artikel 4 ten aanzien van sportbeoefening of andere vormen van ontspanning op zondag voor de gemeentebesturen geen regelgevende bevoegdheid zal bestaan".

Het ligt voor de hand, dat de Kamerleden der S.G.P. tegen artikel 7 ernstig bezwaar maakten. Ds. Zandt deed dit eerst in zijn rede bij de algemene beschouwingen over het wetsontwerp, en daarna bij de toelichting van het door de S.G.P.-fractie ingediende amendement, waarbij aan artikel 7 een heel andere redactie werd gegeven.

Het amendement toch stelde voor artikel 7 als volgt te lezen:

„Het is verboden op zondag in het openbaar sport te beoefenen en sportwedstrijden te houden, of daartoe gelegenheid te geven, of daaraan deel te nemen".

In zijn toelichting op dit amendement zei Ds. Zandt onder meer het volgende:

Dit (artikel 7) is wel een heel ergerlijk artikel. Daarin toch worden sport en sportwedstrijden op zondag wettelijk gesanctioneerd. Bij de algemene beschouwingen hebben wij dit hemeltergend genoemd en wij noemen het nog zo. Hierbij wordt bovendien elke gemeenteraad de bevoegdheid ontnomen, zelfs als die er in zijn geheel tegen is, dit te verhinderen. Dit is wel heel erg, want sport en sportwedstrijden op zondag gaan gepaard met een kolossale schending van Gods dag. Zij brengen mede, dat er op die dag getrokken en gereisd wordt en dat het ijersoneel van de openbare vervoermiddelen aan het werk gezet wordt, soms zelfs extra aan het werk gezet wordt. Honderden ambtenaren, beamten, conducteurs en wagenbestuurders van trein, tram en bus wordt daardoor de hun van God geschonken rustdag tot een werkdag gemaakt. Daarenboven gaan deze wedstrijden altijd gepaard met allerlei rumoer, waardoor de rust schrikkelijk verstoord wordt, ja meermalen met allerlei vechtpartijen, waarbij heel ee dorp in rep en roer gebracht wordt, zoals dat kortgeleden in Vlijmen het geval was. Ook is het in andereplaatsen al meer dan eens voorgekomen, dat de scheidsrechter en de spelers onder bescherming van de politie, welke ook al ten gevolge van allerlei wedstrijden op des Heeren dkg in versterkte mate moet opkomen, naar de trein gebracht moesten worden. Hoe wordt op dergelijke wijze Gods dag ontheiligd! Hoe wordt de rust op die dag daardoor verstoord! En dit alles wordt door artikel 7 mogelijk gemaakt, ja zelfs wettelijk beschermd. De meest ergerlijke rustverstoring en de grootste schending van de heUiging van Gods dag worden door sport en sportwedstrijden in hoge mate bevorderd. En dit maakt dit ontwerp-Zondagswet mede zo aifschuwelijk. In stede van de heUiging van Gods dag en de rust daarop te bevorderen, wordt de onrust daarop en de ontheiüging daarvan in sterke mate bevorderd. Er bestaat geen tweede Zondagswet, waarin zoiets bepaald gesanctioneerd wordt.

Dit pleidooi mocht helaas niet baten. Men liet de beide S.G.P.-Kamerleden nagenoeg geheel alleen staan. Van de antirevolutionairen was er slechts één lid, namelijk Ds. van der Zaal, die bij de stemming over vorengenoemd amendement zijn stem er vóór uitbracht. Van de christelijk-historischen deed niet één der Kamerleden dit. Zodoende werd het amendement verworpen met 89 tegen 3 stemmen!

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 mei 1966

De Banier | 8 Pagina's

De beginselen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 mei 1966

De Banier | 8 Pagina's