Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De beginselen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beginselen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

der Staatkundig Gereformeerde Partij

Artikel 4 sub. b. van het beginselprogram der S.G.P.

Thans overgaand tot de bespreking van artikel 4 sub. b. van het beginselprogram moeten wij gaan handelen over de eed en de gedragswijze van de Overheid te dien aanzien. Hierbij moet allereerst onder het oog worden gezien wat een eed inhoudt en welke betekenis daaraan naar Gods Woord moet worden toegekend.

Ons bepalend tot wat een eed eigenlijk is, zij vermeld, dat hieronder wordt verstaan een allerplechtigste getuigenis of belofte, welke onder nadrukkelijke aanroeping van Gods heilige Naam wordt afgelegd. De eed is derhalve een heilige handeling.

Wie een eed zweert, die legt daarmede een allerplechtigste bevestiging van de waarheid ener getuigenis of belofte af, met onmiddellijke aanroeping van Gods heilige Naam, dat God de Heere hem helpe in der waarheid getuigenis te geven, hem de eed doe volbrengen en de zegen over hem bij zijn eed schenke en dat in geval men valselijk zweert of zijn eed niet voornemens is te houden en hem na te leven, God de valse eed aan de dag zal brengen en hem als een meinedige zal straffen.

Op de vraag wat onder een eed te verstaan is, geeft voorts de Heidelb ergs e Catechismus een juist en klaar antwoord, als hij in zondag 37 op de vraag: Mag men ook bij de heiligen of bij enige andere schepselen een eed zweren? ten antwoord geeft: , , Neen, want een rechte eed zweren is God aanroepen, dat Hij, als Die alleen het hart kent, de waarheid getuigenis wil geven, en mij straffe, indien ik valselijk zweer, welke eer aan geen schepsel toekomt".

Hierin wordt ons geleerd, dat men alleen bij de Heere mag zweren. Wie alleen als de Kenner der harten en de Proever der nieren die eer toekomt en dat men zich ten zeerste misgaat, de Heere in Zijn eer krenkt, als men zweert zoals de roomsen dat plegen te doen als zij bij God en al Zijn heUigen zweren. Daarbij wordt God de kroon van het hoofd gerukt, doordat Hij met nietige, van zichzelf zondige en doemwaardige schepselen op één lijn wordt gesteld.

Voorts wordt ons daarin onderwezen, dat zo men de eed aflegt, men zich daarmee voor Gods heilig aangezicht stelt, Hem ter hulpe roept bij het afleggen en vervullen van die eedenzijn eed of belofte voor Hem, de Alwetende en Alziende doet, daarbij Gods toorn over zich Inroepend als men de leugen spreekt.

Een iegelijk, die de eed aflegt, is het dan ook te aUen tijde geraden om te bedenken, dat hij een heilige verrichting pleegt te doen. De eed roept hem als het ware toe: „Trek uw schoenen uit, want de plaats waarop gij staat, is heUig land".

Daarbij heeft hij er terdege aan gedachtig te zijn, dat Gods ogen hem zien en Gods oren hem horen als hij een eed aflegt, en dat hij zulks doet voor de Heere, Die een ijverig God is en de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen, aan het derde en het vierde lid dergenen, die Hem haten; en barmhartigheid doet aan duizenden dergenen, die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden.

Bij het afleggen van de eed toch roept men expresselijk de Naam des Allerhoogsten aan, stelt men zich bijzonder voor Diens aangezicht en doet men een beroep op Diens alwetendheid, wat inhoudt: Zie op mij, zie in mij, want voor U sta ik, help en zegen mij, indien ik de waarheid getuigenis geef, en straf mij als die God, Die niet met Zich laat spotten, als ik leugen spreek.

En om deze heilige verrichting nog plechtiger en indrukwekkender te maken en u nog nadrukkelijker het gewicht van de eed indachtig te maken en er bij herhaling op te wijzen voor Wiens aangezicht men zich bevindt en wat men gaat verrichten, zo wordt u bij het afleggen van de eed gelr.st het hoofd te ontbloten, staande uw twee voorste vingers ten hemel te steken, ten teken dat gij u met God, Die in de hemel woont, in verbintenis stelt, en legt gij met luider stem en verstaanbare woorden eerbiedig de eed voor Degene, Die het hart kent en de nieren proeft. Als dan de eed zulk een heUige verrichting is, zo kanbegrijpelijkerwijs de vraag rijzen of het wel geoorloofd is de eed af te leggen.

Dit moeten wij thans nader gaan bezien, en wel aan de hand van Gods Woord. Dit Woord toch moet ons steeds zijn tot een lamp voor onze voet en een licht op ons pad, zowel op godsdienstig als op staatkundig en maatschappelijk terrein. Al wat niet is naar dat Woord zal geen dageraad hebben. Wat nu de eed aangaat, leert ons dit Woord, dat het afleggen daarvan alleszins geoorloofd is wanneer de overheid dit van ons vordert om daarmede de waarheid getuigenis te geven.

Vooraf zij vermeld, dat God Zelf Zich van de eed heeft bediend. Het zijn de Goddelijke eedzweringen, op welke Gods verbond met de uitverkorenen als op een onwrikbare grondslag en op onbeweeglijke pUaren rust.

In Jesaja 45 : 22 en 23 lezen wij voorts, dat de Heere bij Zichzelf heeft gezworen, als wij aldaar lezen: , Wendt u naar Mij toe en wordt behouden, alle gij einden der aarda Vv'ant Ik ben God en niemand meer. Ik heb gezworen bij Mijzelf, daar is een woord der gerechtigheid uit Mijn mond gegaan en het zal niet wederkeren: at Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong Mij zal zweren."

In Hebreen 6 : 16 en 17 staat ons inzake de eed beschreven: Want de mensen zweren wel bij de meerdere dan zij zijn, en de eed tot bevestiging is hun een einde van alle tegenspreking. Waarin God, willende de erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid Zijns raads, met een eed daartussen is gekomen".

En in Jeremia 4 : 1 en 2 wordt ons van Godswege, aangaande de eed gezegd: Zo gij u bekeren zult, o Israël! spreekt de Heere, bekeert u tot Mij, en zo gij uw verfoeiselen van Mijn aangezicht zult wegdoen, zo zwerf niet om, maar zweer: , Zowaarachtig als de Heere leeft!"; terwijl in Deuteronomium 6:13 geboden wordt: , Gij zult de Heere, uw God, vrezen en Hem dienen en gij zult bij Zijn Naam zweren".

Verder wordt ons in Jozua 24 : 24 vermeld, dat op bevel van de godvruchtige Jozua het volk Israël zich met een eed verbond God de Heere van ganser harte te zullen dienen, terwijl ons in latere eeuwen van koning Asa een gelijk getuigenis in de HeUige Schrift gegeven wordt. Hieromtrent zegt 2 Kron. 15 : 12-15 het navolgende: , En zij traden ineenverbond, dat zij de Heere, de God hunner vaderen, zoeken zouden met hun ganse hart en met hun ganse ziel. En al wie de Heere» de God Israels, niet zou zoeken, zou gedood worden, van de kleinen tot de groten, van de man tot de vrouw toe. En zij zwoeren de Heere met luider stem en met gejuich; desgelijks met trompetten en met bazuinen. En gans Juda was verblijd over deze eed, want zij hadden met hun ganse hart gezworen en met hun ganse wil Hem gezocht, en Hij werd van hen gevonden en de Heere gaf hun rust van rondom".

Ook leert Gods getuigenis, dat de bijbelheUigen des Ouden en Nieuwen Testaments, de innigste vrienden des Heeren, als de profeten en de apostelen, hun handen eed-zwerende ten hemel hebben opgeheven.

Herinnert u, dat Abraham eedzwerende de handen heeft opgeheven toen Hij tot de koning van Sodom zei: , Ik heb mijn hand opgeheven tot de Heere, de allerhoogste God, Diehemel en aarde bezit; zo ik van een draad aan tot een schoenriem toe, ja zo ik van alles dat het uwe is, iets neme". en dat hij zijn knecht bij de God des hemels en de God der aarde deed zweren; dat jakob een eed tegenover Laban aflegde, en dat Jozef (Gen. 47:3) als zijn vader tot hem zeide: weer mij", hem gezworen heeft. Voorts dat Mozes naar Jozua 14 : 9 eveneens de Heere een eed gezworen heeft en dat de oversten van Israël de Gibeonieten bij ede de waarborg gavenvan hen te zullen sparen. Denkt aan David, dat Hij de Heere gezworen heeft en ook bij ede Saul beloofde zijn zaad niet te zullen uitroeien; aan Obadja, die volgens 2 Kon. 18 : 10 ter bevestiging van de waarheid aan EHia zwoer; aan Ezra, die het gehele volk Israël een eed afnam; aan Paulus, die, volgens Rom. 1 : 9, God tot getuige aanriep, dat hij zijn broederen te Rome altijd gedachtig was; die(Rom. 9 : 1) in Christus de waarheid zei en ten plechtigste bij ede getuigde dat hij niet loog; gelijk hij ook volgens 2 Cor. 1 : 9 en Galaten 1 : 20, de Heere bij ede zwoer. En heeft de Zoon van God ZeH niet met een eed, door de hogepriester Kajafas daartoe opgeëist, verzekerd, dat Hij de Zoon des levenden Gods is en wederkomen zal op de wolken des hemels?

AJ de hiervoor genoemde getuigenissen bewijzen overduidelijk, dat de eed alleszins geoorloofd en zelfs een instelling Gods is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 juni 1966

De Banier | 8 Pagina's

De beginselen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 juni 1966

De Banier | 8 Pagina's