Repliekrede
Mijnheer de Voorzitter!
Uit de rede van de Minister-President is gebleken, dat door hem op 5 december jongstleden aan alle departementen opdracht is gegeven, na tf. gaan op welke onderdelen derdivers< ' begrotingen zou kunnen worden bezuinigd. Voorts heeft hij zijn ambtgenoten verzocht hem voor het einde van dit jaar van de resultaten hiervan op de hoogte te stelleiL De Minister-President heeft hiermede gedaan wat door hem is toegezegd. Het is echter de vraag of hierdoor een belangrijke vermindering van de
overheidsviitgaven
zal worden verkregen; wij zijn dienaangaande niet zo optimistisch. Wij vrezen zelfs dat de uitkomst uiterst matig zal zijn, daar toch de meeste ministers van dit kabinet zijn overgekomen uit het kabinet-Cals en zich derhalve achter de begroting van het kabinet-Cals, dus ook achter het pt.i der uitgaven van dit kabinet, hadden gesteld. Van anti-revolutionaire zijde werd toen in deze Kamer verklaard dat het kabinet-Cals reeds belangrijk bezuinigd had. De heer Roolvink stak hiervoor zelfs een
veer op de hoed
van de heer Vondeling of, voor het geval deze geen hoed draagt, op zij n borst.
Het heeft ons voorts ten zeerste getroffen, dat de Minister-President met geen woord is ingegaan op hetgeen gisteren door mij is gezegd met betrekking tot de waarlijk niet geriage bedragen, die als uitgaven voorkomen op de begroting van het Departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Die uitgaven betreffen voor een zeer belangrijk deel doeleinden, die een beslist onchristeüjk, ja zelfs
anti-christelijk
karakter dragen. Meermalen is dit onzerzijds met voorbeelden aangetoond en ook gisteren is dit andermaal met een wel heel sprekend voorbeeld gedaan. Ik zal op dat
goddeloze stuk
bij deze gelegenheid niet ingaan. Wel zou ik de Minister-President met klem willen voorhouden dat op het toelaten en het uit de staatskas geldelijk steunen van al dergehjke culturele uitingen Gods zegen niet kan rusten. Het behoort wel in de eerste plaats tot de verantwoordeüjkheid van een kamerlid daarop te wijzen, wat onzerzijds steeds, en ook gisteren, is gedaan. Thans doen wij dit weer. Aan het slot van zijn regeringsverklaring zei de Minister-President, dat het kabinet hoopte
in vruchtbaar gemeen overleg met de Staten-Generaal een urgent en in 's lands belang noodzakeUjk wetgevend programma te kunnen voltooien.
Hij voegde daaraan de wens toe dat Gods omnisbare zegen op ons aller werk zal rusten.
Wij vragen ons echter af hoe Gods zegen kan worden verwacht wanneer de overheid des lands, in plaats van boven alles de
ere Gods
in het openbare leven te handhaven, posten op de begroting brengt en er op laat, welke ertoe leiden, dat Gods eer wordt aangerand, zoals zaterdag jl. te Rotterdam in het door mij genoemde stuk op schrikbarende wijze andermaal heeft plaatsgevonden.
Het is voorts niet aUeen zo, dat de Regering voor culturele doeleinden miljoenen op de begroting plaatst en met haar verantwoording dekt, zij bevordert ook het bezoek van die zogenaamde culturele insteUingen. Het was toch de heer Tuk, die vanmorgen van achter de regeringstafel mededeelde, dat in het voorstel tot verhoging van de omzetbelasting per 1 juli 1967 niet is begrepen het verhogen van de omzetbelasting op cultuuruitingen. Ook dit wijst er op, dat door mij gisteren niets te veel is gezegd, toen ik opmerkte, dat het beleid van de Regering van ons land maar al te zeer staat in het teken van , , brood en spelen" en dat met de
eis van Gods wet
door die Regering in het door haar gevoerde beleid geen rekening wordt gehouden.
Wat voorts de verhoging van de accijns op benzine en gasoüe, alsmede de verhoging van de opcenten op de motorrijtuigenbelasting betreft, heeft de Regering ons niet van standpunt kunnen doen veranderen. Wij handhaven derhalve onze bezwaren tegen de voorgestelde verhogingen. Ook kunnen wij er ons niet mede verenigen dat, zoals de heer De Quay heeft medegedeeld, het niet aangaat het particuüere vervoer gelijk te stellen met het openbare vervoer en het groepsvervoer. Het heeft evenmin onze instemming, dat er, zoals de heer De Quay zei, een streven is om het openbaar vervoer ten koste van het
particuliere vervoer
te bevorderen. Wij betreuren dit streven ten zeerste daar hierdoor het particulier initiatief wordt weggedrukt ten koste van het overheidsvervoer.
De ingediende amendementen kunnen op onze steun rekenen in zoverre zij een werkelijke verlichting inhouden voor hen, die bij de belastingvoorstellen van de Regering ten nauwste betrokken zijn.
Laat in de middag vonden de stemmingen over de wetsontwerpen en de amendementen plaats.
Het wetsontwerp tot uitstel van de verlaging der loon-en inkomstenbelasting tot 1 juli 1967 werd aangenomen met 77 tegen 71 stemmen. Tegen stemden deVVD, SGP, de B P, PvdA, PSP en CPN. Met de KVP, ARPen C H U stemden de heren Jongeling en P. de Voogd, die voorheen voor de Boerenpartij zitting had, voor het uitstel. Ook zonder deze twee zou het wetsontwerp echter toch aangenomen zijn.
Het wetsontwerp tot verhoging van de accijns op benzine engasoliewerdmet ruime meerderheid aangenomen. De SGP echter stemde er tegen om de redenen hierboven in de rede genoemd. Met de SGP stemden ook tegen de BP, de heer P. Voogd, de PSP en de CPN.
Het vervroegen van de verhoging der omzetbelasting naar 1 juli 1967 werd aangenomen, alsook het uitstel der huurverhoging tot 1 juli 1967.
Evenzo werd het ontwerp tot tijdeüjke verlenging van de verhoging der Vennootschapsbelasting met vrijwel algemene stemmen aangenomen. Zo ook het ontwerp tot verhoging van de motorrijtuigenbelasting. Alleen de SGP, de BP, de heer P. Voogd, de C P N en PSP verzochten aantekening dat zij geacht wensten te worden te hebben tegengestemd.
Hierna kwam er een langdurige pauze. Het was al circa zeven uur 's avonds geworden toen het wetsontwerp betreffende de belastingverlaging voor ongehuwden in behandeling kwam. De twee ingediende moties, één om de leeftijdsgrens van 40 op 35 te brengen, de ander om de ver laging reeds op 1 jan. '67 te doen ingaan. Beide amendementen werden echter verworpen. Ze verwierven de stemmen van de VVD, SGP, PvdA, B P, P S P en C P N, maar de voorstemmers bleven in beide gevallen circa 6 a 7 stemmen bij de tegenstemmers ten achter. Het wetsontwerp werd daarop met algemene stemmen aangenomen.
Het was inmiddels ongeveer kwart voor 8 geworden toen de voorzitter de vergadering sloot.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 december 1966
De Banier | 8 Pagina's