Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Antithese

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Antithese

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De bijeenkomst Waakzaamheid

Dit is een woord, dat men in deze tijd Kever niet meer hoort noemen. Bij zeer velen is het slechts een bron van ergernis. Zij willen niet gesproken hebben over de tegenstelling tussen degenen, die God vrezen, en die Hem niet vrezen; tussen degenen, die Gods Woord tot grondslag van alle handelingen, ook op het staatkundig terrein, gelegd willen hebben, en degenen, die ze door menselijk inzicht bepaald willen hebben.

Hoe men het echter wendt of keert, de antithese heeft vanaf de val van de mens bestaan, zij bestaat nog en zij zal blijven bestaan tot aan het einde dezer van God afgevallen wereld. Zij valt niet weg te redeneren, en wel hierom niet, omdat zij niet door mensen is gelegd, maar door God Zelf.

Reeds op de eerste bladzijden der Heilige Schrift wordt er van de antithese gewag gemaakt, toen namelijk God de Heere tot de vrouw zei: „Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dat zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen".

Ook op het einde van het Oude Testament wordt in het boek Maleachi melding gemaakt van deze tegenstelling. Daar toch leest men: „Dan zult gij wederom zien het onderscheid tussen de rechtvaardige en de goddeloze; tussen die, die God dient, en die, die Hem niet dient".

Tussen Genesis en Maleachi valt de antithese dan ook steeds weer te constateren. Zij werd zichtbaar bij de eerste twee broers: Kaïn en Abel, voorts bij de zonen van Jacob, die Jozef wilden doodslaan, bij het volk Israël en de omringende heidense volkeren, kortom de voorbeelden uit het Oude Testament, waaruit de antithese overduidelijk blijkt, zijn schier ontelbaar. Het Nieuwe Testament getuigt echter niet minder van het bestaan van de antithese. Christus Zelf heeft haar aangegeven in het hogepriesterlijk gebed, waarin Hij sprak: „Ik heb hun Uw Woord gegeven en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij van de wereld niet zijn, gelijk Ik ook van de wereld niet ben. Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van de boze. Zij zijn niet van de wereld, gelijkerwijs Ik van de wereld niet ben. Heilig hen in Uw waarheid; Uw Woord is de waarheid".

De antithese openbaart zich ook hierin, dat het de mens geboden is de Heere in al Zijn wegen te kennen, wat van nature niemand doet, maar wat nochtans aUen verplicht zijn; en ook daarin, dat er zijn, die zulks ondermeer op staatkundig gebied niet nodig achten. Op dit gebied achten zij, dat het verstand, de rede van de mens, toereikend is om de rechte koers in te slaan. Van partijformatie op confessionele grondslag willen zij dan ook niets weten.

Dat dezulken lijnrecht tegen Gods Woord ingaan, behoeft na hetgeen hierboven reeds werd opgemerkt, geen breed betoog. Zo absoluut mogelijk heeft Christus verklaard, dat niemand zonder Hem iets kan doen. De eis Gods luidt: „Ken Mij in al uw wegen", waaraan de belofte verbonden is: „En Ik zal uw paden recht maken". Voorts gebiedt de Heere: „Hetzij dat wij eten, hetzij dat wij drinken, hetzij dat wij iets anders doen, dit aUes te Zijner eer te doen". Ook heeft Hij beloofd: „Die Mij eren zal Ik eren", terwijl Hij zelfs de vloek uitspreekt over al degenen, die vlees tot de arm van hun betrouwen steUen. Zo ook getuigt Hij, Die niet liegen kan: , , Vertrouwt niet op prinsen, op des mensen kind, bij hetwelk geen heil is; zijn geest gaat uit, hij keert wederom tot zijn aarde; te dienzelven dage vergaan zijn aanslagen. Welgelukzalig is Hij, die de God Jacobs tot zijn hulp heeft, wiens verwachting op de Heere, zijn God is, Die de hemd en de aarde gemaakt heeft, de zee en al wat in dezelve is; Die trouwe houdt in eeuwigheid".

De voormannen der Franse Revolutie hebben al hun krachten ervoor ingespannen om de antithese uit de wereld te krijgen. Daartoe moest volgens hen eerst Gods Woord met zijn leer van des mensen val de wereld uit. Eerst als dat geluHt was, zou er een betere wereld en een gelukkiger samenleving onder de mensen komen. Al hun pogingen echter om het zo ver te brengen zijn op een totale mislukking uitgelopen.

De nazaten van de gangmakers der Franse Revolutie traden ogenschijnlijk heel wat gematigder op. Zij gedroegen zich openlijk althans niet zo uitgesproken vijandig tegen Gods Woord en de godsdienst. Ze lieten het aan een iegelijk mens over wat hij al dan niet wilde geloven, en waren het met één der Pruisische koningen gloeiend eens, dat elk op zijn eigen wijze kan zalig worden. Men mocht volgens hen dus wel zijn godsdienst behouden en belijden, mits men er maar mee in de binnenkamer bleef. Zodra men zich echter op het staatkundig erf ging begeven, dan behoorde men zijn godsdienstige overtuiging als een j asje uit te trekken en aan de kapstok op te hangen.

Dat hiermee de godsdienst tot een tweede-rangszaak en lager nog gedegradeerd werd, behoeft geen nader betoog. Evenzeer staat het vast, dat hiermee Ujnrecht tegen Gods Woord wordt ingegaan, daar dit ons leert, dat Zijn licht niet onder een korenmaat geplaatst moet worden, maar zo behoort te worden gesteld, dat het het gehele huis verlicht, dat het zuurdesem dient te zijn, dat heel het brood doortrekt, en het zout, waarmee aUes gezouten wordt.

Het waren de liberalen, die dit in de vorige eeuw verkondigden, terwijl de liberalen dezer eeuw in deze al van hetzelfde gevoelen zijn als hun 19e eeuwse voorvaderen. Daarin worden zij bijgevallen door de Partij van de Arbeid.

Beide, zowel de V.V.D., als deP.v.d.A., zijn in aard en wezen humanistisch. Zij leven uit het beginsel van de rede, het verstand van de mens, door de gereformeerde vaderen naar waarheid de afgod der wereld genoemd. Bij beide partijen verdraagt men wel godsdienstige personen, maar slechts in dier voege, dat de liberale en socialistische beginselen daarbij onvoorwaardelijk gevolgd en beleefd moeten worden en de godsdienstige beginselen daarbij geen zeggenschap hebben. Zo is er in deze partijen plaats voor de atheïst, voor één, die het bestaan van God met aUe beslistheid loochent, alsook voor één, die Diens bestaan erkent. Zowel in het liberale als in het socialistische kamp beweert men, dat dit zeer wel mogelijk is, doch wij moeten dit met alle nadruk ontkennen. Dit is alleen mogelijk wanneer zij, die in het bestaan Gods geloven, zich van Zijn Woord op staatkundig terrein distanciëren. Men kan dit herhaaldelijk constateren bij de Partij van de Arbeid. Daarin bevinden zich verscheidene zogenaamde werkgemeenschappen. Er is daar een rooms-katholieke, een protestantschristelijke en een humanistische werkgemeenschap.

De Kamerleden, die totdeprotestantschristelijke werkgemeenschap uit de P.v.d.A. behoren, zullen nog wel in het bestaan van God geloven. Hiermee is dan echter ook alles gezegd. Men hoort hen namelijk nimmer opkomen voor hetgeen Gods Woord toch nadrukkelijk van de overheid eist.

Komen de Kamerleden der S.G.P. bijvoorbeeld op voor het opnemen in de grondwet, dat de koning bij de gratie Gods regeert, dan kan men er op rekenen, dat men één der Kamerleden van de protestants-christelijke werkgemeenschap tegen zich krijgt. Dit is een paar jaar geleden wel zeer duidelijk gebleken toen Ds. Ahma dit bepleitte. Toen was het de heer Fransen, die daartegen met alle beslistheid oplcwam. De vorige week was het de heer J. J. Voogd, die sprekend op een bijeenkomst van Waakzaamheid te Amsterdam openlijk verklaarde, dat het gezag niet van God komt. Volgens de Nieuwe Haagse (^ourant van 19 december 1.1. zei hij letterlijk: „Ik geloof niet in van God gegeven gezag". Dit gaat toch wel Ujnrecht tegen Gods Woord in. Dit Woord toch leert nadrukkelijk, dat God de ene mens over de andere met gezag heeft bekleed. Dit geldt voor het gezin, waarin aan de ouders gezag over de kinderen is toegekend; voor het huwelijk waarin de man door God is gezet tot een hoofd der vrouw en voor de Staat waarin God de overheid het recht heeft gegeven gezag uit te oefenen over degenen, die onder haar gesteld zijn. Romeinen 13 Iaat ons hierover niet in het onzekere. Daarin toch wordt ons geleerd, dat alle ziel de machten, die over haar gesteld zijn, onderworpen behoort te zijn, omdat er geen macht is dan van God, en dat de machten, die er zijn, van Godzijnverordineerd. Allen, die zich tegen de macht stellen, wederstaan daarom de verordening Gods, en die ze wederstaan, zullen over zichzelf een oordeel halen.

Voorts wordt in dit hoofdstuk met alle nadruk verklaard, dat de overheid Gods dienares is, dat zij het zwaard niet tevergeefs draagt en een wreekster is tot straf dergenen, die kwaad doen.

Dit is dus wel heel iets anders dan wat de heer Voogd van de P.v.d.A. zijn gehoor voorhield. Vierkant ging hij met zijn stelling, dat er volgens hem geen van God gegeven gezag is, tegen Gods Woord in.

Het behoeft dan ook niet te verwonderen, dat er van Kamerleden als de heer Voogd van een krachtig handhaven van het gezag niets te verwachten is. Provo's bijvoorbeeld, die er op uit zijn de politie te sarren en te treiteren omdat zij vanwege hun anarchistische instelling geen overheidsgezag over zich dxdden, mogen volgens heren als de heer Voogd — zoals op voornoemde bijeenkomst werd gezegd — door de politie niet op politie-auto's weggereden worden naar de rand van de stad, zoals in Amsterdam enige tijd geleden heeft plaats gevonden. Zulk optreden van de politie wordt dan door deze heren, die eigenlijk hard meewerken aan de ondermijning van het gezag, als fascistisch aangemerkt!

De heer Voogd veroordeelde het ook al, dat opgekomen wordt tegen het geven van subsidie voor , , literair werk". Ieder begrijpt wat dit Kamerlid hiermee bedoelde. Hij veroordeelde het, dat er verzet werd aangetekend tegen het verlenen van subsidie aan schrijvers van boeken met godslasterlijke, zedenverwoestende inhoud. Daar mag volgens hem niets van worden gezegd. Daar moet men verdraagzaam tegenover staan, want de eerste eis van een wezenlijke democratie is volgens hem: verdraagzaamheid.

Een andere spreker op voornoemde bijeenkomst, n.l. prof. Kleerekoper, had er al blijk van gegeven, dat hij in dezen op hetzelfde platform staat als de heer Voogd. De hooggeleerde wilde namelijk van strafbaarstelling van godslastering niets weten.

In dit verband noemde hij zelfs de heer Van Dis een gevaarlijk man, tegen wie waakzaamheid geboden was!

Cabarets mogen daarom volgens de heer Voogd niet uit gemeenten worden geweerd, waarmee hij kennelijk het oog had op wat zich onlangs te Heemstede voordeed. Zelfs sprak hij zijn afkeuring uit over de sterke oppositie, welke in 1964 ontstond over de, .godslasterlijke televisie-uitzending onder de naam „Beeldreligie". Alles moet dus maar toegelaten worden, ook al worden God en Zijn Woord aangerand.

Films mogen volgens de heer Voogd, voordat ze vertoond worden, ook al niet worden gekeurd. Bedenk eens, dat het nu al met die filmkeuring zo allerdroevigst gesteld is, dan kan men wel nagaan wat er zou gebeuren als er helemaal geen filmkeuring was. Thans worden er nog wel eens films afgekeurd of worden er op last van de filmkeuringscommisssies wel eens gedeelten uit verwijderd, maar als dit niet gebeurde, zou het hek helemaal van de dam zijn. Het is niet in het publiek uit te drukken wat het publiek zou worden aangeboden als de fimmakers geheel vrij spel hadden. De zedeloosheid tiert bij de film nu reeds op onrustbarende wijze, maar als de heer Voogd zijn zin kreeg, zou het er op de film nog veel erger naar toe gaan.

Uit de genoemde voorbeelden blijkt intussen overduidelijk, dat er wel degelijk sprake is van een Antithese tussen hen, die God overeenkomstig Zijn Woord wensen te dienen, en hen, die de mens in het middelpunt plaatsen en daarmee feitelijk God dood verklaren, zoals dat tegenwoordig zelfs door zich theologen noemende personen in het openbaar ook al wordt verkondigd.

Men ziet echter over het hoofd, dat de dood bij de mens moet gezocht worden. In Gods Woord toch wordt van de natuurlijke mens verklaard, dat hij dood is door de zonden en de misdaden, dat hij deswege vervreemd is van het leven Gods en zonder God in de wereld.

Hierin ligt alles verklaard, ook het raaskallen over de „dood van God". Laat dan toch niet één uwer op 15 februari a.s. zijn stem uitbrengen op één der kandidaten van de lijst van de P.v.d.A, evenmin als op die van de V.V.D., want beide partijen hebben dezelfde revolutionaire grondslag, al is er in de uitieving nog wel enig verschil.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 1966

De Banier | 8 Pagina's

De Antithese

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 1966

De Banier | 8 Pagina's