Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir. C. N. van Dis

De kosten, welke aan het moeten verblijven in ziekenhuizen, sanatoria, psychiatrische inrichtingen en verpleeginrichtingen verbonden zijn, zijn in deze dure tijd ongekend hoog. We hebben eens informaties ingewonnen bij het Gemeentelijke ziekenhuis te Den Haag, waaruit bleek dat voor verblijf in dit ziekenhuis in de derde klas f 67, 65 per dag moet worden betaald, hierbij is dan alles inbegrepen, dus zowel de verpleging als de medische behandeling, het laboratoriumonderzoek, röntgenfoto's enz. Voor de tweede klas mioet f 71, 85 per dag worden betaald, maar dit geldt alleen voor de verpleging. Het overige wat in de derde klas vrij is, moet in de tweede klas extra worden betaald. Dit geldt ook voor de eerste klas, waarin de verpleging f 88, 35 per dag kost. Zeer velen van ons volk sloten zich reeds bij een ziekenfonds of bij een partikuliere ziekteverzekeringsinstelling aan. Voor langdurende ziekten echter kunnen zij bij deze instellingen niet terecht. Vandaar dat door de overheid de nodige hulp werd geboden. Bij de behandeling van het bovengenoemde wetsontwerp bleek, dat voor dit doel circa 450 miljoen werd besteed.

Minister Veldkamp wilde nu hiervoor een afzonderlijke wet in het leven roepen. Op 24 augustus 1962 verzocht hij de Sociaal Economische Raad hem advies te geven over de verzorging op langere termijn. In deze adviesaanvrage werd er door hem op gewezen, dat bij de omschrijving van de groep waarom het hierbij gaat, in de eerste plaats gedacht werd aan de gebrekkigen met ernstige aangeboren gebreken van lichamelijke of geestelijke aard, alsmede aan geesteszieken, die een langdurige verpleging en verzorging behoeven.

In de adviesaanvrage werd er voorts op gewezen, dat het aantal zware gevallen als voornoemd steeds groter wordt, waarvoor een aantal, oorzaken werd aangegeven.

In de eerste plaats, aldus wordt in de Memorie van Toelichting vermeld, is reeds in de naoorlogse jaren gebleken en blijkt steeds meer, hoezeer door de toepassing van de moderne geneeskundige therapieën velen, die voorheen door interkurrente ziekten overleden, nu in leven blijven. In de tweede plaats is door de veroudering van de bevolking, welke mede een gevolg is van de vooruitgang van de geneeskundige wetenschap, het aantal üjders aan chronische ziekten snel groeiende. Voor een zeer beperkte groep bestaan redelijke voorzieningen met name in het kader van de ongevallenwetten. Voor bijna allen geldt echter dat de desbetreffende lasten niet of nauwelijks te dragen zijn en dat ongeacht maatschappelijke positie of draagkracht een beroep moet worden gedaan op hulp van de overheid of van anderen. Voornoemide minister achtte het nu wenselijk, dat de gehele bevolking aan de kosten zou gaan meebetalen. Daartoe werd door hem een wetsontwerp ingediend onder de naam van , , Algemene verzekering zware Geneeskundige Risiko's". Een naam, die later gewijzigd werd in , , Algemene Verzekering bijzondere ziektekosten" of kortweg „Algemene Wet bijzondere ziektekosten".

Deze wet werd door het kabinet-De Jong overgenomen met weglating echter van wat minister Veldkamp er later aan had toegevoegd en waarbij de kosten reeds met ingang vanaf het eerste jaar krachtens de nieuwe wet zouden worden betaald. Minister Veldkamp was van die toevoeging trouwens zelf al afgestapt vanwege het sterke verzet dat er van verscheidene kanten tegen gerezen was.

Het wetsontwerp, zoals het thans luidt, heeft dus betrekking op de zwaar gehandicapten en langdurige ziektegevallen, alsmede op de ziekenhuisverpleging en de klinisch-specialistische hulp in ziekenhuizen na één jaar.

Minister Roolvink (AR) moest het wetsontwerp verdedigen. Hij werd echter danig in de wielen gereden door zijn eigen geestverwanten. Eén dezer, namelijk mej. Van Leeuwen, die bij het wetsontwerp het woord voerde, diende een motie in, waarin werd gevraagd in 1969 de bijdrage niet te verhogen, maar alsdan de overheidsbijdrage te verhogen. Iets wat door de woordvoerder van de PvdA reeds voor 1968 was bepleit, zodat het er veel op leek, dat de motie een politieke ondergrond had. Zij werd ondersteund door de heren Tilanus (C H), Maenen (KVP), Boersma (AR) en DeMooy (AR).

Minister Roolvink stond er echter beslist afwijzend tegenover. Hij verklaarde, dat de overheidsbijdrage, die reeds door hem was verhoogd tot 475 miljoen gulden, onmogelijk verder verhoogd kon worden, aangezien het evenwicht in de begroting hierdoor verstoord zou worden. De AR gingen dus lijnrecht in tegen het financieel beleid der regering.

Bij de stemming over de motie bleek slechts één hunner, namelijk de heer Schakel, het met de AR-fraktie niet eens te zijn. Ook in de C H-fraktie was geen eenstemmigheid, evenmin in die der KVP, want vijf CH en 9 KVPleden stemden tegen de motie. Daar echter de PvdA, de PSPenD'66vóór de motie stemden, werd zij met 89 tegen 45 stemmen aangenomen. Tegen stemden voorts de V VD, de S G P, BPenGFV.

Minister Roolvink heeft haar echter onaannemelijk verklaard, zodat ze door hem niet zal worden uitgevoerd. Het wetsontwerp zelf werd met bijna algemene stemmen aangenomen. Alleen de S G P en de B P stemden tegen. Na deze inleiding laten wij thans de rede en repÜekrede van Ir. Van Dis volgen met de verklaring die door hem namens de S G P-fraktie vóór de stemming over het wetsontwerp werd afgelegd.

Mijnheer de Voorzitter!

Het onderhavige wetsontwerp, dat tijdens het kabinet-Cals op 24 januari 1966 door Minister Veldkamp bij de Staten-Generaal werd ingediend onder de naam van „Algemene Wet Zware Geneeskundige Risiko's", heeft nadien verscheidene wijzigingen ondergaan. Zo zelfs, dat .warmeer iemand, die in deze materie niet is ingewijd en tracht zich op de hoogte te stellen van de onderscheidene fasen, welke het wetsontwerp heeft doorlopen, vermeerderd met de talrijke erop ingediende amendementen, zich als in een labyrint verzeild geraakt moet wanen.

De voornaamste wijziging, welke door Minister Veldkamp tegen het einde van zijn ministeriële loopbaan in het wetsontwerp werd aangebracht, was wel van zeer ingrijpende aard. Beoogde het oorspronkehjke wetsontwerp onder de wet te brengen de kosten, welke noch de ziekenfondsen, noch de partikuliere verzekeringsinstellingen voor hun rekening wilden nemen, zoals die verbonden aan een onbeperkte verpleging in een psychiatrische inrichting of aan het verblijf van patiënten in inrichtingen voor geestelijk of lichamelijk gehandicapten, zoals gebrekkigen, achterlijken, debielen, blinden en anderen, die hiermede zijn gelijk te stellen, de door Minister Veldkamp aangebrachte wijziging wilde het mogelijk maken, dat ook de ziekenhuisverpleging en de klinisch-specialistische hulp van het

eerste jaar af

in de wet werden opgenomen.

Tegen deze wijziging rees echter uit onderscheidene kringen sterk verzet. Zelfs de Sociaal-Economische Raad kon zich er niet mede verenigen. In advies nr. 3 van 1967 van deze Raad werd erop gewezen, dat door de voorgestelde wijziging aan het wetsontwerp een geheel ander karakter werd gegeven. De oorspronkelijke opzet was, ' dat gestreefd diende te worden naar een dekking van die risiko's, die om verschillende redenen niet door een verzekering zijn gedekt en die zulke grote financiële lasten met zich kunnen brengen, dat ze door nagenoeg niemand kunnen worden gedragen. De SER achtte het dan ook op z'n minst voorbarig de voorgestelde uitbreiding in de wet op te nemen, daar ook niemand nog wist wat de gevolgen ervan zouden zijn voor de ziekenfondsen, de partikuliere ziekteverzekeringsinsteUingen en voor de specialistische hulpverlening in de ziekenhuizen. Zelfs persorganen van christelijkradikale richting uit de KV F, zoals de Volkskrant, vielen in dezen de Sociaal-Economische Raad bij. Men vond het beter eerst genoegen te nemen met een half ideaal, dus met een beperkte Wet op de zware geneeskundige risiko's, dan al direkt over te gaan op wat Minister Veldkamp beoogde. Niet alleen de S E R, doch ook de Centrale Raad voor de Volksgezondheid en de Ziekenfondsraad hadden overwegende bezwaren tegen het ambitieuze beleid van Minister Veldkamp met betrekking tot de door hem ter elfder ure aangebrachte wijziging. Dit gold temeer, daar de financiële konsekwenties niet voldoende waren overzien en de betrokkenen niet eerst waren geraadpleegd. In de kringen van werkgevers, boeren en middenstanders ontmoette de aangebrachte wijziging al evenzeer een zeer sterk verzet. Zelfs i"n de kringen van de werknemersbonden bestond er geen eenstemmigheid over. Zodoende zag minister Veldkamp zich wel genoodzaakt eigener beweging zijn voorstel tot wijziging in te trekken, temeer omdat was in te zien, dat hij er in de Kamer na de erop uitgebrachte kritiek geen meerderheid meer voor zou kunnen krijgen. Het kabinet-De Jong is dan ook zo verstandig geweest om het eerste jaar ziekenhuisverpleging en de klinisch-specialistische hulp buiten het wetsontwerp te houden. Toch werd door dit kabinet niet het advies van de S E R-kommissie gevolgd om ook de voorgestelde uitbreiding van de verzekering met allerlei extramurale voorzieningen terug te nemen. Een tweede verandering, welke bij vierde nota van wijzigingen door de Minister werd aangebracht, had betrekking op de financiering. Zouden de kosten, welke begroot waren op

600 miljoen

aanvankelijk geheel voor rekening van het Rijk komen —dit bedrag werd verkregen door het wegvallen van de kosten van de Algemene Bijstandswet van 450 min. en die van het Ministerie van Justitie, vermeerderd met een toegevoegde rijksbijdrage van 150 min. — thans wil de Minister de bijdrage van. 150 miljoen tot 75 miljoen terugbrengen.

Het gevolg hiervan is, dat de ontbrekende 75 miljoen nu door middelvan premiebetaling zullen moeten worden opgebracht. Werd deze premie door de Minister aanvankelijk op 0, 2 pet. bepaald, nadien is gebleken dat dit percentage veel te laag is. De Ziekenfondsraad kwam voor 1968 zelfs op een premiepercentage van 0, 7, oplopend tot 1, 6 in 1972. In 1968 zullen volgens genoemde raad de kosten, verbonden aan de A.W.Z., reeds ruim 160 miljoen hoger zijn dan de 600 miljoen, die het Rijk zou bijdragen, terwijl de kosten in 1972 zelfs ruim 1400 miljoen zullen gaan bedragen, doordat de kosten voor de gezondheidszorg sneller stijgen dan de lonen. De Minister is inmiddels zelf ook tot het inzicht gekomen, dat met 0, 2 pet. niet kan worden volstaan. Het werd door hem met ingang van 1 januari 1968 op 0, 4 pet. gebracht.

Voorts zullen op 1 januari 1968 de A W Z-verstrekkingen alleen ingaan voor de kategorieën van personen voor wie de wet oorspronkelijk zou gelden, terwijl eerst op 1 april 1968 de overige A W Z-verstrekkingen ingang zullen vinden, daar invoering van het korriplete verstrekkingenpakket per 1 januari 1968 bij een totaal kostenbedrag van 710 miljoen bij een premie van 0, 4 pet. een tekort van 30 a 40 miljoen zou opleveren. Het bedrag van 710 miljoen voor het totaal der kosten staat echter in het geheel nog niet vast. Zoals reeds werd opgemerkt, kwam de Ziekenfondsraad tot een raming van ruim 764 miljoen, terwijl de bewindslieden ten slotte zelf hebben erkend, dat noch zijzelf, noch de Ziekenfondsraad volstrekte zekerheid kunnen verschaffen ten aanzien van de juistheid dezer ramingen. Het is dus zeer wel mogelijk, dat het werkelijke bedrag der kosten het geraamde bedrag zal overschrijden. Het is dan ook te begrijpen, dat het heffen van premie, eerst vastgesteld op 0, 2 pet. en nader bepaald op 0, 4 pet., in de kringen van het bedrijfsleven

ernstige bezwaren

heeft opgeroepen, daar deze premie door de werkgevers moet worden opgebracht voor zover zij op de loontrekkenden betrekking heeft. Hiermede is van de oorspronkelijke opzet afgeweken, daar aanvankelijk in het wetsontwerp werd bepaald, dat de middelen tot dekking van de uitgaven van het Algemeen Fonds Zware Geneeskundige Risiko's zouden worden gevonden door het heffen van premies van de verzekerden naar de maatstaf van het genoten inkomen en vastgesteld in een percentage van dat inkomen, waarbij onder meer zij, die jonger zijn dan 15 jaar of ouder dan 65 jaar, worden uitgesloten. Later heeft minister Veldkamp daarvan een werkgeverspremie gemaakt. Naar uit werkgeverskringen werd medegedeeld hield dit echter verband met het vervallen van de werkgeverslasten ingevolge onder andere de ongevallenwetten en met andere verschuivingen. Nu deze lastenverschuivingen zijn opgevangen door een hogere werkgeversbijdrage in de WA O-premie ontvalt volgens het bedrijfsleven aan het belasten van de werkgever met de premie voor de AWZ elke grond. In het bedrijfsleven is men er dan ook in het geheel niet over te spreken dat de Minister de desbetreffende bepalingen desondanks ongewijzigd heeft gelaten. Deze grief valt zeer goed te begrijpen.

De

sociale lasten

hebben reeds een enorme hoogte bereikt. Ook andere premies stijgen voortdurend.

De nota, die de Raad van Bestuur in Arbeidszaken, waarin de centrale organisaties van werkgevers, middenstand en landbouw samenwerken, in september 1966 aan het kabinet-Cals deed toekomen, bewijst onweerlegbaar dat men in voornoemde kringen met grote zorg is vervuld omtrent de gang van zaken met betrekking tot de lasten van de sociale verzekering. Deze raad was dan ook van oordeel dat een chaos in het sociale bestel van ons land slechts kon worden voorkomen door tijdig in de kostenontwikkeling in te grijpen. Zelfs de voorzitter van het NVV, de heer Kloos, heeft in 1966 verklaard dat de premielast, voortvloeiend uit het sociale verzekeringsprogramma, langzamerhand bijzonder zwaar wordt. De gevolgen waren volgens hem zelfs nauwelijks te overzien. De enorm zware lasten, die aan het stelsel der dwangverzekering verbonden zijn, dragen er inderdaad niet weinig toe bij dat de kosten stijgen, dat de prijzen voortdurend omhoog gaan, de konkurrentiepositie steeds ongunstiger wordt en de werkgelegenheid in gevaar komt. Ook in E E G-verband zijn onrust en onzekerheid ontstaan met betrekking tot de dusgenaamde sociale zekerheid Daarop werd reeds verleden jaar door de E E G-kommissie gewezen. Volgens deze kommissie stijgen de kostenvan de sociale verzekeringswetten sneller dan de bijdragen, zodat men nietweei hoe de inkomsten aan de uitgaven moeten worden aangepast.

De Stichting van de Arbeid heeft het dan ook haar plicht geacht haar grote teleurstelling uit te spreken over het voorstel van de Regering, de toegezegde rijksbijdrage voor de AWZ te verminderen en ter kompensatie van het tekort 0, 2 pet. te heffen. Die teleurstelling zal thans vermoedelijk wel groter zijn nu het percentage op 0, 4 is gebracht. De Regering wil blijkens een door haar verstrekte mededeling nog verder gaan en het percentage verhogen tot 0, 5. Het is dan ook veelzeggend dat door een deskundige medewerker van De Volkskrant in het nummer van 14 oktober werd opgemerkt, dat velen in den lande zich ernstige zorgen maken over de nieuwe volksverzekering die op 1 januari aanstaande zal worden ingevoerd. Voorts stelde hij dat de problemen zo belangrijk en zo ingewikkeld zijn dat de vierde nota van wijzigingen zal worden gevolgd door een vijfde, hetgeen inmiddels is geschied. Dezelfde medewerker verklaarde vervolgens, dat zelden een nieuwe sociale wet vóór de uitvoering op zoveel bezwaren en tegenkanting is gestuit. Niet alleen door het bedrijfsleven wordt de totstandkoming van deze wet met zorg tegemoetgezien, maar ook door de

medische specialisten

en een 150-tal grote en kleine partikuliere verzekeringsinstellingen. De specialisten vrezen een verlies van inkomsten, doordat de klinisch specialisüsche hulp aan partikuliere patiënten na het eerste jaar van de vrijwillige verzekering naar de AWZ overgaat. De partikuliere instellingen zijn ertegen, omdat zij er niets voor gevoe len met verUes van hun vrije markt als uitvoerders van een volksverzekering op te treden. De zoeven aange haalde medewerker van De Volkskrant kwam er dan ook op grond van de vele bezwaren toe aanneming van het wetsontwerp in zijn huidige vorm te ontraden en te adviseren het terug te brengen tot zijn oorspronkelijke opzet. Voorts gaf hij de raad de partikuliere maatschappijen niet in de uitvoering der wet te betrekken daar de AWZ geen problemen behoort op te lossen, die al jarenlang worden opgelost.

Wat betreft ons standpunt ten aanzien van dit wetsontwerp zij vooropgesteld, dat wij volledig begrip heijben voor de uitermate moeilijke omstandigheden waarin velen van ons \'olk, die in hun gezin met ziekten van welke aard dan ook te kampen hebben, \erkeren.

Wat dit betreft kunnen wij onderschrijven wat in de memorie van tt)elichting op bladzijde 8 wordt opgemerkt:

Het is een feit, dat in toenemende mate nagenoeg niemand in staat is de daaruit voortspruitende lasten in verband met de hoge kosten zelf te dragen.

Het is niet minder een feit dat deze kosten zelfs zo hoog kunnen zijn dat degenen, die er overigens geen principiële bezwaren tegen hebben om zich tegen risiko's te verzekeren, toch niet bij een ziekenfonds of een partikuliere verzekeringsinstelling terecht kunnen omdat deze niet bereid zijn hen, met het oog op de hoge kosten verbonden aan bepaalde ernstige en langdurige ziekten en gebreken, in de verzekering op te nemen. Tevens onderschrijven wij dat in dergelijke gevallen hulp moet worden geboden. Menigmaal reeds werd het van de zijde van onze tegenstanders voorgesteld alsof wij de mensen die in behoeftige of zorglijke omstandigheden verkeren, aan hun lot zouden willen overlaten. Deze voorstelling is echter

door en door vals.

Zij is ook meermalen van onze kant met alle besUstheid tegengesproken. Ik verwijs hiertoe — om slechts een enkel voorbeeld te noemen — naar een rede door

Ds. Zandt

in 1947 in de Kamer gehouden, waarin hij met alle nadruk verklaarde, dat er onzerzijds gedurig bij de Regering op was aangedrongen om tegenover de noden der behoeftigen van ons volk niet koud en onbewogen te staan, maar dat in een rechte weg de behulpzame hand behoorde te worden geboden. Derhalve is het met de waarheid vierkant in strijd wanneer men ons in de schoenen schuift, dat de SGP en haar woordvoerders in de Kamer zich aan de sociale noden van ons volk niets gelegen laten liggen. Wij zijn wel degelijk bereid om degenen, die in moeilijke omstandigheden verkeren, zoals het geval is met hen, die met ziekten en gebreken van allerlei aard te kampen hebben, de nodige hulp te bieden. Wij zijn er echter om principiële en andere redenen tegen om dit langs dewegvandwangverzekering te doen. Wij staan voor dat hulp van familieleden, van kerkelijke en partikuliere hulpverlening voorop dienen te gaan. Naar het voorbeeld der oude gereformeerden hebben wij echter ook voortdurend betoogd dat de overheid in deze aangelegenheid een taak heeft wanneer de eerstgenoemden vanwege de hoge kosten niet bij machte zijn deze te dragen.

Vraagt men ons nu welk alternatief wij hebben tegenover het gedwongen verzekeringsstelsel om in de noden van hen, die hulp behoeven te voorzien, dan zij hierop geantwoord dat wij in plaats van voornoemd stelsel de weg gevolgd zouden willen zien van een

jaarlijkse hoofdelijke omslag,

waarbij wordt uitgekeerd wat nodig is en ook alleen wordt uitgekeerd aan degenen, die niet in staat zijn zelfde kosten te dragen. Reeds voor de laatste wereldoorlog werd dienaangaande van de zijde onzer partij, namelijk door haar toenmalige voorzitter

Ds. Kersten,

in een rede gehouden op 24 april 1940, verklaard dat als de toestand steun der overheid vereist, wij die niet hebben willen onthouden. Voorts, dat door ons is bepleit, dat zou worden afgestapt van het leggen van lasten op de bedrijven, maar dat als naar de nood der tijd vereist wordt, door een te heffen jaarlijkse omslag de gelden door geheel het volk zouden worden opgebracht.

Wanneer de Regering dit systeem in het onderhavige geval had toegepast, zouden wij met het oog op de ontzaglijk hoge kosten, die hierbij in het geding zijn, ongetwijfeld onze steun eraan kunnen geven.

Repliekrede

Mijnheer de Voorzitter!

Ik kan bij deze replieken volstaan met enkele korte opmerkingen. De Minister heeft gezegd, dat de A.W.Z., zoals zij thans in het onderhavige wetsontwerp voor ons Ugt, op een hoofdelijke omslag berust. Wij willen niet beweren dat de Minister helemaal ongelijk heeft, daar de personen die onder deze wet vallen, een bijdrage moeten leveren, die door de belastingdienst wordt geïnd. Die bijdragen kunnen dus als een belasting worden beschouwd en in die zin als hoofdelijke omslag worden opgevat. Toch zit 'er voor ons in het wetsontwerp uit principieel oogpunt nog een moeilijkheid. Het is toch zo gesteld, dat degenen, die op verstrekkingen krachtens deze wet aanspraak maken, bij een ziekenfonds of een partikuliere verzekeringsmaatschappij ingeschreven moeten zijn. Artikel 6 van het wetsontwerp spreekt te dien aanzien voor zichzelf. In dit artikel toch wordt eerst bepaald dat de verzekerden aanspraak hebben op verstrekking ter voorziening in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging, daaronder begrepen voorzieningen tot behoud van de arbeidsgeschiktheid of strekkende tot verbetering van levensomstandigheden. Hierna volgt dan dat de ziekenfondsen en de ziektekostenverzekeraars zorg dragen dat deze aanspraak door de bij hen ingeschreven verzekerden tot gelding kan worden gebracht. Uit dit artikel blijkt onmiskenbaar, dat degenen, die voor verstrekkingen krachtens deze wet in aarmierking wensen te komen, ingeschreven moeten zijn bij ziekenfondsen of partikuliere verzekeringsinstellingen. Dit is juist voor heel wat mensen uit onze kringen bezwaarlijk. Intussen zijn wij de Minister er zeer erkentelijk voor, dat hij in artikel 24 van het wetsontwerp voor deze bezwaarden de mogelijkheid heeft geopend om vrijgesteld te worden.

Voorts blijft het voor ons een be­zwaar, dat de Regering door deze wet nieuwe lasten op het bedrijfsleven wil leggen. In mijn rede in eerste termij n heb ik op de ernstige bedenkingen gewezen, die hiertegen bij het bedrijfsleven bestaan. Ik kreeg na het uitspreken van mijn reden een nader bewijs hiervan in de vorm van een adres van de Contaktgroep van werkgevers in de metaalindustrie te Rot­ terdam. Deze kontaktgroep is niet tegen het bieden van hulp in geval van langdurige ziekten en gebreken. Het tegendeel is het geval. De bezwaren van deze groep richten zich voornamelijk daartegen, dat de premie geheel ten laste van de werkgevers komt. Ter toelichting van hun bezwaren brengen zij naar voren, dat de Nederlandse industrie de laatstejaren gekonfronteerd is met loonkostenstijgingen, die de stijging van deze kosten in de ons omringende landen overtreffen, waardoor onze konkurrentiepositie ten opzichte van het buitenland sterk werd verzwakt. Ook maken volgens de kontaktgroep konjunkturele ontwikkelingen het voor de Nederlandse industrie onmogelijk, verdere kostenstijgingen te dragen. Er werd door hen dan ook een dringend beroep op de Kamer gedaan te willen bevorderen, dat de kosten niet ten laste van het bedrijfsleven zouden worden gebracht. Het ziet er echter niet naar uit, dat de Kamer daartoe bereid is. Ook uit de rede van de Minister is niet gebleken, dat van hem tegemoetkoming aan de bezwaren van het bedrijfsleven te dien opzichte te verwachten is, hetgeen voor het bedrijfsleven ongetwijfeld een zeer grote teleurstelling zal zijn.

Tenslotte zij hieraan nog toegevoegd, dat wij er tegen zijn om de bejaarden lasten op te leggen. Dezen hebben het in zeer vele gevallen toch al moeilijk, zodat wij het niet gewenst achten dezen te bezwaren.

Verklaring

Mijnheer de Voorzitter!

Hoewel wij er ten volle van doordrongen zijn, dat met het oog op de hoge kosten, welke zijn verbonden aan de verstrekkingen waarvan in het wetsontwerp sprake is, hulpverlening noodzakelijk is, is het ons helaas niet mogelijk aan dit wetsontwerp onze stem te geven, omdat het toch in het teken van verplichte verzekering is blijven staan, zoals de Minister ook zelf heeft erkend.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 november 1967

De Banier | 8 Pagina's

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 november 1967

De Banier | 8 Pagina's