Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BELASTINGONTWERPEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BELASTINGONTWERPEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir. C. N. van Dis

De behandeling der belastingontwerpen ten behoeve van het dekken van een gedeelte van het grote belastingtekort liep wel in één dag af, maar er moest daartoe tot laat in de nacht vergaderd worden. Het was reeds bij half 2 geworden toen tot de stemmingen over de amendementen, de artikelen en de wetsontwerpen zelf kon worden overgegaan. De vergadering duurde zodoende tot clrka kwart voor 2, wat nog mogelijk was doordat de stemmingen over 't algemeen bij zitten en opstaan plaats vonden. Slechts over een enkel amendement en een wetsontwerp werd hoofdelijk gestemd.

Aangezien de vorige week reeds een verslag van deze vergadering werd • gegeven, kan thans worden volstaan met het geven van de rede welke door Ir. van Dis bij deze gelegenheid werd uitgesproken.

Mijnheer de Voorzitter!

Gezien de uiterste zorgelijke toestand van 's lands financiën als gevolg van de teruggang van de konjunktuur en de ambitieuze plannen van het kabinet-Cals was het te verwachten, dat de Regering het nemen van maatregelen tot dekking van de tekorten noodzakelijk zou achten. Maatregelen, welke in de Troonrede werden aangekondigd, en die daarna vaste vorm kregen in de wetsontwerpen, welke titans in behandeling zijn.

Wanneer ik de volgorde aanhoud, waarin deze wetsontwerpen op de agenda voorkomen, bepaal ik mij allereerst tot het voorstel t.a.v. de verlenging van de tijdelijke verhoging van de aksijns op benzine.

Toen verleden jaar door minister Vondeling de tijdelijke verhoging van de

Eiksijns op benzine

werd voorgesteld, bestond bij mij reeds de vrees, dat deze wel zou worden verlengd, of zelfs zou moeten dienen als overgang naar een blijvende verhoging. De ervaring heeft geleerd, dat het met tijdelijke verhogingen er meermalen zo naar toe ging. In 1958 bij voorbeeld wilde minister Hofetra de tijdelijke verhoging van de vennootschaps-en de vermogensbelasting alsmede van het invoerrecht op benzine en de omzetbelasting op enkele artikelen (zoals personenauto's, motorrijwielen, banden en sigaretten) met twee jaar verlengen. De Kamer ging hiermede niet akkoord. Zij wilde de verlenging slechts voor één jaar toestaan.

Door aanneming van de motie-Romme kwam toen minister Hofstra en met hem het kabinet-Drees ten val. Ruim een jaar later echter maakte de opvolger van de heer Hofstra, minister Zijlstra, met de hulp van de regeringspartijen de tijdelijke verhoging van de benzine-aksijns blijvend. Ditzelfde wordt in het onderhavige wetsontwerp voorgesteld. Uit het ontwerp zelf viel dit aanvankelijk niet op te maken. Zowel in de konsiderans als in de memorie van toelichting werd van verlenging van de aksijns op benzine zonder meer gesproken en niet van een bUjvende verlenging. Uit de miljoenennota, blz. 26, bleek echter dat het hierbij inderdaad gaat om een

definitief maken

van de aanvankelijk slechts voor 1967 bedoelde verhoging. In de memorie van antwoord wordt dit nader bevestigd en wordt toegestemd, dat het hierbij inderdaad gaat om een dekkingsmaatregel van blijvend karakter. De bewindslieden merken wel op dat dit duidelijk blijkt uit artikel 1 van het wetsontwerp, maar ik kan deze mening niet delen. Nu echter door hen een nota van wijziging op de konsiderans is ingediend, is de zaak voor een ieder duidelijk geworden. Tegen dit definitief maken kan terecht bezwaar worden ingebracht, vooral nu de benzineprijs de laatste tijd ten gevolge van de internationale omstandigheden is verhoogd en er nog geen kijk op is, dat deze prijs zal worden verlaagd. Dienaangaande valt uit de memorie van antwoord een veel minder optimistisch geluid te beluisteren dan uit de memorie van toelichting, waarin min of meer de verwachting werd uitgesproken dat de toestand in het Midden-Oosten slechts van korte duur zou zijn. Volgens de memorie van antwoord kan voorts worden aangenomen, dat de helft van de te verwachten opbrengst ten laste komt van het

bedrijfsleven

en de andere helft ten laste van het privégebruik en wel voor 12, 5 pet. in de sektor bromfietsen, 3 pet. in de sektor motoren en 84, 5 pet. in de sektor automobielen. Het blijvend verlengen van de tijdelijke verhoging zal derhalve het bedrijfsleven en het privégebruik elk op 60 miljoen komen te staan. Wij vragen ons derhalve af of het geen aanbeveling verdient, de verhoging van de aksijns op benzine haar tijdelijke karakter te doen behouden. Over een jaar kan dan worden bezien of deze verhoging nog nodig is.

Een lichtpunt van het wetsontwerp is echter dat het met de verhoging van de benzine-aksijns niet zover gaat als de PvdA zou willen gaan. Volgens zijn rede, gehouden bij de algemene politieke en financiële beschouwingen, wilde de heer Pesehar er nameUjk nog een shepje bovenop doen.

Een ander lichtpunt zien wij in het feit, dat de Regering de tijdelijke verhoging van de

dieseltoeslag

niet wenst te verlengen. Dit betekent voor het beroepsvervoer over de weg een verlichting van cirka 10 min.

Ook blijkt uit deze maatregel, dat de Regering begrip heeft voor de moeilijkheden waarmede het bedrijfsvervoer heeft te kampen.

Thans, mijnheer de Voorzitter, wens ik enkele opmerkingen te maken over het wetsontwerp tot verhoging van de omzetbelasting voor enige goederen. Dit ontwerp beoogt de heffing van 20 opcenten op het tarief van 10 pet. van de omzetbelasting, betrekking hebbende op frisdranken, bier, wijn, chocolade-en suikerwerken en bromfietsen. Wat de

bromfietsen

betreft, is het begrijpelijk, dat tegen de verhoging van de omzetbelasting hierop bezwaren zijn gerezen. Voor de bromfietsen toch werd deze belasting ook reeds onder het kabinet-Cals ver­ hoogd onder het motief, dat de bromfiets uit een oogpunt van levensonderhoud tot de minder noodzakelijke artikelen behoort, een motief waartegen toen, mede onzerzijds, ernstige bedenkingen zijn ingebracht, daar toch de bromfiets voor zeer velen geen luxeartikel is, doch een noodzakelijk vervoermiddel om zich naar en van het werk te verplaatsen.

De bromfiets is voor al degenen die hem voor dit doel nodig hebben, een middel om te kuimen voorzien in het levensonderhoud van henzelf en hun gezinnen. Ook voor het bezoeken van scholen, die ver van de woonplaats liggen, is de bromfiets een onontbeerlijk vervoermiddel, vootal wanneer er geen gebruik kan worden gemaakt van een openbaar middel van vervoer. Ook zijn er personen voor wie een bromfiets ter uitoefening van hun werkzaamheden onontbeerlijk is. Te denken valt aan vertegenwoordigers en anderen, die zich de weelde van een auto niet kunnen veroorloven en voor wie de bromfiets van onschatbare betekenis is. Wij kunnen ons dan ook goed voorstellen, dat de voorgestelde verhoging van de omzetbelasting op bromfietsen bij de producenten en de

bromfietshandel

op bezwaren stuit, te meer als wordt bedacht, dat deze bedrijfstak zich in het kader van de EEG op nieuwe konkurrentieverhoudingen zal moeten instellen. Ook het feit dat de omzetbelasting op bromfietsen op 1 januari 1966 reeds werd verdubbeld, dat wU zeggen van 5 op 10 pet. werd gebracht, draagt ertoe bij dat deihans voorgestelde verhoging bedenkingen oproept. Zoals in de memorie van antwoord wordt vermeld, staat daar echter tegenover dat op de gewone tarieven reeds 20 opcenten werden gelegd. Voorts is het van belang, dat de voorgestelde verhoging der omzetbelasting ook zal gelden voor ingevoerde bromfietsen, zodat zich geen verslechtering van de positie der Nederlandse bromfietsenleveranciers zal voordoen. Dit neemt echter niet weg, dat wij de Regering verzoeken, de bromfietsen van eze verhoging uit te sluiten.

Wat betreft de andere artikelen, waarvoor de verhoging der omzetbelasting zal gaan gelden, is het een lichtpunt dat de bewindslieden niet zijn ingegaan op het indertijd door de heer Mommersteeg gelanceerde voorstel, de frisdranken met een aparte aksijns te belasten.

Ik ga thans over naar het wetsontwerp Voorzieningen op het gebied van de teruggaaf van omzetbelasting bij uitvoer en heffing van omzetbelasting bij invoer. Ik merk op dat ten aanzien van dit wetsontwerp bij ons aanvankelijk geen bezwaren bestonden. De Regering acht dit ontwerp nodig met het oog op het feit, dat Dtdtsland reeds op 1 januari aanstaande het stelsel van toegevoegde waarde op de omzetbelasting invoert, om zodoende de konkurrenüepositie van ons land gunstig te beïnvloeden. Bij nadere informatie is ons echter gebleken, dat van de zijde van hen die nauw bij de invoer betrokken zijn, de importeurs, zeer ernstige bedenkingen tegen de voorgestelde maatregelen bestaan. Men is in deze kringen namelijk van oordeel dat de konkurrenüepositie van een belangrijk deel van het Nederlandse bedrijfsleven er niet gunstig door zal worden beïnvloed, maar juist ongunstig. De voorgestelde verhogingen gelden volgens de bezwaarden namelijk niet slechts voor de invoer van goederen uit Duitsland maar ook voor de invoer van goederen uit anderen landen, dus ook voor goederen die niet in Nederland worden geproduceerd. Te denken valt hierbij aan goederen uit de geneesiniddelensektor, aan plantenziektenbestrijdingsmiddelen enz. Gaarne vernemen wij het oordeel van de bewindslieden over de door de importeiirs naar voren gebrachte bezwaren. Ik kom thans tot het wetsontwerp, dat betrekking heeft op dewijziging van de

inkomstenbelasting en van de loonbelasting.

Hiermede wordt allereerst beoogd, de aanslaggrens vanf 12.000totf 15.000 te verhogen. Aangezien hierdoor aan de belastingadministratie grote moeilijkheden worden bespaard kunnen wij met de voorgestelde verhoging van de aanslaggrens instemmen. Zulks te meer, omdat aan de lagere inkomens hiermede wordt tegemoetgekomen, omdat nu pas boven een inkomen van f 15.000 inkomstenbelasting behoeft te worden betaald.

Het voorstel tot beperking van de aftrekmogelijkheid van buitengewone lasten voor de loon-en inkomstenbelasting roept echter in de kringen van middenstanders en overige nüddengroepen ernstige bezwaren op.

Reeds volgens de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 en de Wet op de Loonbelasting 1964 was er een verscherping aangebracht in vergelijking met de toestand onder het Besluit Inkomstenbelasting, zoals dit voor 1965 gold, doordat de uitgaven voor ziekten eerst moesten worden verminderd met 2, 5 pet. of met f500, —voordat zij meetelden, voor de 4 pcL grens van de buitengewone lasten. De regering ging er toen al van uit dat het onjuist was bij de bestaande regeling een uitgaaf als de ziekenfondspremie voor aftrek in aarmierking te laten komen. In de memorie van toelichting wordt er dan ook op gewezen, dat aftrek voor

buitengewone lasten

alleen mogelijk was, indien er naast de premiebetaling nog andere uitga­ ven van enige omvang bestonden. De sterke'stijging van de premies voor de ziekenfondsverzekering en de partikuliere ziektekostenverzekeringen heeft de Regering er echter toe gebracht de grens van 2, 5 pet. of f 500 te verhogen tot 5 pet. of 1000, omdat gebleken is, dat over het jaar 1966 meer dan 25 pet. der belastingplichtigen aanspraak kon maken op een vermindering wegens buitengewone lasten. Te verwachten is dat dit percentage over 1967 nog groter zal zijn. Bovendien acht de Regering de voornoemde grensverhoglng noodzakelijk, omdat zonder deze verhoging de belastingdienst voor een onuitvoerbare taak zou komen te staan, wegens het beoordelen van een niet meer te verwerken aantal verzoeken om aftrek.

Wij kurmen begrip hebben voor de argumenten van de bewindslieden, maar dit neemt niet weg, dat het evenzeer te begrijpen is, dat er onder degenen die over een

betrekkelijk klein of middelgroot Inkomen

beschikken, over deze maatregel onrust is ontstaan. Die maatregel toch komt neer op een soort geruisloze belastingverzwaring. Een verzwaring die nog verergerd wordt doordatreeds vele miljoenen meer moeten worden opgebracht als gevolg van de progressiewerking, die uit de waardevermindering van het geld voortvloeit. Over 1967 kwam die progressiewerking reeds neer op rond 165 min., over 1968 zal dit bedrag ongetwijfeld nog hoger zijn.

Na al wat door de mij voorafgegane sprekers over dit wetsontwerp reeds werd opgemerkt, zal ik het hierbij laten. Met belangstelling wachten wij de beantwoording van de bewindslieden af, om daeurna onze houding tegenover de ingediende amendementen en het wetsontwerp zelf te bepalen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 november 1967

De Banier | 8 Pagina's

DE BELASTINGONTWERPEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 november 1967

De Banier | 8 Pagina's