Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nota inzake onverbindendverklaring c.a.o. bouwvakarbeiders

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nota inzake onverbindendverklaring c.a.o. bouwvakarbeiders

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir. C. N. van Dis

Niettegenstaande de werkgevers in de bouwnijverheid het na moeizaam onderhandelen met vertegenwoordigers der bouwvakarbeiders eens waren geworden over de te sluiten kollektieve arbeidsovereenkomst (c.a.o.) kon deze overeenkomst niet de goedkeuring van minister Roolvink wegdragen. Hij ging zelfs over tot onverbindendverklaring er van. Ineen nota gaf hij hierop de nodige toelichting, waaruit bleek, dat zijn bezwaren voornamelijk gericht waren tegen het verkorten van de arbeidstijd met 1/2 uur en tegen de pensioenverbetering met ingang van 1 januari 1969, wat volgens de overeenkomst gepaard zal moeten gaan met een stijging van de pensioenbijdrage, die de minister te fors vond. Hij vreesde, dat deze plotseünge stijging in de prijzen zou worden doorberekend.

De vertegenwoordigers der bouwvakarbeiders konden zich met de voornoemde maatregel van de Mnister echter niet verenigen en riepen hun leden op voor een groots opgezette demonstratie in Den Haag, om daarmede de Tweede Kamer te bewegen zich tegen de onverbindendverklaring van de c.a.o. te verzetten en de Minister te bewegen deze maatregel in te trekken. Het beoogde doel werd echter niet bereikt. Gezien de ernstige gevolgen, die aan een verkorting van de arbeidstijd met een half uur verbonden waren, stelde de grote meerderheid der Kamer zich aan de zijde der Regering. Zij was van oordeel, dat de ekonomische situatie, die nog steeds een zekere mate van overbesteding te zien gaf, tot matiging noodzaakte. Moties van de P.v.d.A. om de gevraagde arbeidstijd verkorting van een halfuur per dag en de pensioen verbetering alsnog goed te keuren werden dan ook met 79 tegen 48 stemmen verworpen. Niet één der leden van de frakties der regeringspartijen, ook de radikaalgezinden onder hen niet, stemde er voor. De frakties der S.G.P. G.P.V. en B.R sloten zich hierbij aan. Bij deze toelichting zullen we het laten om thans de rede te laten volgen, welke door Ir. van Dis bij deze gelegenheid werd uitgesproken. Ir. van Dis sprak als volgt!

Mijnheer de Voorzitter!

Het geschil, dat de Kamer thans bezighoudt, heeft wel een zeer merkwaardig karakter. Terwijl loon-en arbeidstijdgeschiUen zich gewoonlijkafspelen tussen werknemers aan de ene en werkgevers aan de andere zijde, hebben wij in het onderhavige geval te maken met het feit dat de werkgevers en de werknemers in de bouwnijverheid het over de loonsverhoging met ruim 4 pet., over de verhoging van de pensioenpremie met 1 pet., ingaande per 1 januari 1969, over de uitbreiding van de vakantie met twee dagen, over de verhoging van de uitkering bij regenverzuim en over de

verkorting van de eurbeidstijd met een half uur per dag

met ingang van 1 november 1968, geheel en al met elkaar eens zijn geworden. Indien de Minister zijn goedkeuring aan deze overeenkomst had gegeven, zou er geen ontstemming zijn geweest bij de bouwvakarbeiders, zou er geen verbazing zijn geweest bij de werkgevers over de maatregel, die de Minister heeft genomen, zou er eergisteren geen demonstratie in den Haag en geen protestvergadering in Amsterdam hebben plaats gehad. De Kamer zou dan ook niet over het konflikt tussen de Minister en de bouwnijverheid hebben behoeven te spreken. De Minister heeft echter gemeend te moeten ingrijpen door de tussen de werkgevers en werknemers tot stand gekomen c.a.o. onverbindend te verklaren. Hiermede heeft de Minister dus ingegrepen in de vrije loonpolitiek. Wat zijn bevoegdheid hiertoe betreft, merkt de Minister in zijn brief op dat hij aan het vrije loonbeleid een eerlijke kans heeft willen geven en dat daarbij geen enkele voorafgaande beperking is gesteld. Voorts zegt hij, dat anderzijds de overheid volgens hem de bevoegdheid behield, om met het oog op haar verantwoordeüjkheid voor het algemeen sociaal-ekonomisch beleid eventueel in te grijpen, waar en wanneer dit geboden zou zijn.

Mijnheer de Voorzitter! Wij willen deze bevoegdheid van de Minister

allerminst

betwisten. Dit is trouwens ook niet gedaan door de vertegenwoordigers van de werkgevers in de Stichting van de Arbeid. Wat voorts de vrijheid betreft zijn ook wij voor een grote mate van vrijheid in het bedrijfsleven. Wij zijn hiervoor steeds opgekomen, maar dit wü niet zeggen, dat wij voor een ongebreidelde vrijheid zijn, waardoor het op een ontreddering op ekonomisch gebied zou kun-, nen uitlopen. Wij vragen ons dan ook af, of het wel verstandig is geweest om tot vrije loonvorming zonder enige beperking over te gaan in een tijd, waarin er alle reden was om een ongunstige ontwikkeling van de betalingsbalans te verwachten, waarin de werkloosheid belangrijk was toegenomen en waarin de premielasten de Regering met grote zorg vervulden. Juist door het ontbreken van de nodige beperkingen, weigerde de Stichting van de Arbeid in te gaan op het verzoek van de Minister om het bedrijfsleven te wijzen op het gevaar van een te grote werktijdverkorting. De Stichting van de Arbeid hield zich aan de spelregels van de vrije loon- vorming en ging ervan uit, dat, in-(jjen de Minister de overeenkomst tussen werkgevers en werknemers

in de bouw niet zou kunnen goedkeuren, hij dan zelf maar moest ingrijpen. Het huidige konflikt tussen de bouwnijverheid en de Minister vindt naar onze mening dan ook zijn oorzaak in het feit, dat de Minister de vrije loonvorming niet aan

bepaalde voorwaarden

heeft gebonden.

Tijdens de behandeUng van de begroting van Sociale Zaken in de openbare kommissievergadering bleek reeds, dat bij verscheidene frakties tegen de overgang naar een onbeperkte vrije loonvorming ernstige bezwaren bestonden. Deze bezwaren blijken thans niet ongegrond te zijn geweest. Mijnheer de voorzitter! Wat de overeenkomst tussen de bouwondernemers en de werknemers betreft, heeft de Minister geen bezwaeur tegen de overeengekomen verhoging van de basislonen met ruim 4 pet. Zijn bezwaren richten zich voornamelijk tegen de verkorting van de arbeidstijd met een half uur per dag, niettegenstaande het feit dat de werkgevers hiermee hebben ingestemd. Er is weleens beweerd, dat de werkgevers hiermede akkoord zijn gegaan met de gedachte, dat de Regering dan wel weer recht zou trekken hetgeen tijdens de onderhandelingen met de werknemers scheef was gegaan. Van

goed ingelichte zijde

heb ik echter vernomen, dat dit beslist niet het geval is geweest. De woordvoerders van de werkgevers waren integendeel zelf verblijd met de verkregen overeenkomst. Zij stonden er dan ook vreemd van te kijken, dat de Minister een streep haalde door hetgeen met de bouwvakarbeiders na moeizame onderhandelingen inzake de verkorting van de arbeidstijd was bereikt.

Voor deze verkorting van de arbeids­ tijd met een half uur wordt van de zijde van de bouwvakarbeiders aangevoerd, dat deze groep van werkers over het algemeen zware arbeid moet verrichten en lange werkdagen moet maken. Naar ik heb vernomen, kan dit niet worden ontkend. Uit kringen die zeer nauw bij de bouwnijverheid zijn betrokken, werd mij medegedeeld, dat b.v. de betonwerkers en de ijzervlechters, " alsook de opperlieden, die de stenen en andere benodigdheden moeten aanvoeren, inderdaad zeer zwaar werk moeten verrichten. Ook bij hetgeen terzake van de lengte van de werkdagen van de zijde van de bouwvakarbeiders wordt aangevoerd, moet worden erkend, dat op dit punt niets te veel is gezegd. Volgen een

bepaalde regelii^

mogen slechts werkdagen van 12 uur gemaakt worden, doch in de praktijk worden dit wel dagen van 14 uur. Het komt namelijk veel voor, dat de arbeiders met bussen grote afstanden moeten afleggen, voordat zij hun werk bereiken. Wanneer zij 's morgens om 7 uur op het werk moeten zijn, betekent dit voor velen, dat zij dan niet om 6 uur, zoals de heer Wieldraaijer heeft gezegd, maar reeds om 5 uur van huis moeten gaan. Dit geldt met name voor de bouwvakarbeiders, die in de omgeving van Gorkum, in de Betuwe, in Noord-Brabant en zelfs in Limburg en misschien nog wel verder wonen, die iedere dag naar hun werk bij voorbeeld ergens in Noord-Holland of een andere provincie moeten worden vervoerd. Zij gaan dan 's morgens om vijf uur van huis en komen pas om 7uur des avonds thuis, zodat zij een werkdag maken van veertien uur. Bij sommige bouwwerken was het dan ook al de gewoonte geworden, dat de arbeiders van hun middagschafttijd van een half uur, tien minuten lieten vallen om in plaats van vijf uur 's middags om tien voor vijf naar huis te kunnen vertrekken. Dit ging echter ten koste van de rustpauze, waaraan zij zo zeer behoefte hadden.

Wanneer wij dit alles, namelijk de veelal zware arbdd en de lange werkdagen met lange reistijden, in aanmerking nemen en voorts in onze beschouwing betrekken dat de

bouwproduktivifeit

sterk is gestegen, dat de werkloosheid in de bouwnijverheid sterk is toegenomen, zo zelfs dat er reeds ca 32 000 bouwvakarbeiders werkloos zijn, alsmede dat er een achterstand is inzake de arbeidstijdverkorting in de bouwnijverheid in vergelijking met andere bedrijfstakken, kunnen wij ons indenken dat het onverbindend verklaren van de tot stand gekomen overeenkomst tussen de werkgevers en werknemers, voor de bouwvakarbeiders een zeer hard gelag is, en dat zij nu de gehele vrije loonpolitiek als een paskwil beschouwen.

Wij staan echter voor de moeilijkheden. De vraag doet zich nu voor, wat de gevolgen zuUen zijn voor de ekonomie van ons land, wanneer de onverbindend verklaring vandekoUektieve arbeidsovereenkomst zou worden ingetrokken en als hetgeen in die overeenkomst werd overeengekomen, alsnog ten uitvoer zou worden gebracht. Van de beantwoording van deze vraag hangt zeer veel af. Indien namelijk de ekonomische gevolgen van die aard zouden zijn, dat de betalingsbalans er inderdaad ongunstig door zou worden beïnvloed, datdekonkurrentiepositie er door zou verslechteren en daarmede de werkloosheid nog cd grotere vormen zou gaan aannemen, alsook de inflatie erdoor zou worden bevorderd, zou de

arbeidende bevolking

daarvan zelf de terugslag ondervinden. Uit de brief van de Minister bUjkt nu, dat de hier door mij genoemde gevaren door hem aanwezig worden geacht. Behalve de loonkos-tenstijging als gevolg van de verhoging der lonen in de bouw met ruim 4 pet., waarbij nog tenminste 1, 5 pet. moet worden gevoegd als gevolg van verbeteringen in de secundaire sfeer, zou de arbeidstijdverkorting met een half uur per dag de loonkosten nog eens doen stijgen met 5, 1 a 5, 6 pet. Voorts is volgens de Minister te duchten, dat de overeenkomst zoals in de bouw tot stand kwam in andere bedrijfstakken navolging zou vinden, zoals reeds plaats had in de bedrijfstakken, die met de bouw nauw verwant zijn. Ook door de onlangs ingestelde loonpolitieke advieskommissie, die door de Minister is gehoord, wordt het niet uitgesloten geacht, dat de arbadstijdverkorting in de bouw van 2, 5 uur per week ineens reperkussies kan hebben op andere bedrijfstakken. Een beslissend advies om de c.a.o. voor het bouwbedrijf onverbindend te verklaren, is echter door deze kommissie niet gegeven. Zij stelt integendeel op grond van drie punten, dat arbeidstijdverkorting in de bouw op zichzelf

geen aanleiding

behoeft te zijn om tot onverbindendverklaring over te gaan. Wanneer deze verkorting van 2, 5 uur tot de bouw beperkt gehouden zou kunnen worden, zou er volgens de kommissie geen bezwaar bestaan dit inderdaad door te voeren. De nationsde ekonomie zou er volgens haar dan niet in gevaar door worden gebracht.

De kommissie wijst er in de eerste plaats op, dat de arbeidstijdverkorting in de eerste, in de wintermaanden vallende, periode tengevolge van licht-, vorst-en regenverlet een gering effekt sorteert. Voorts dat de bouw in 1967 wegens het toen geldende verbod tot arbeidsverkorting enige achterstand heeft ten opzichte van enige bedrijfstakken in de houtsektor, de metaalindustrie, Philips en de A.K.U. zodat enige voorsprong thans niet ongerijmd behoeft te zijn.

Ten derde voert de loonadvieskom-

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 1968

De Banier | 8 Pagina's

Nota inzake onverbindendverklaring c.a.o. bouwvakarbeiders

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 1968

De Banier | 8 Pagina's