Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wetsontwerp inzake huurbijdragen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wetsontwerp inzake huurbijdragen

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede van Ir. Van Dis

De vorige week werd in het verslag reeds één en ander over het bovengenoemde wetsontwerp vermeld. Thans zullen we er wat diejjer op ingaan, daar het een wetsontwerp is dat voor velen onzer landgenoten ontegenzeggelijk onaangename gevolgen heeft. De officiële naam is: , , Regelen met betrekking tot jaarlijks door financieel meer draagkrachtige huurders van aan gemeenten en woningbouwkorporaties toebehorende woningen in 's Rijks kas te storten bijdragen". Zoals uit deze tekst reeds af te leiden is, gaat het er om, dat huurders van woningwetwoningen die, gezien hun inkomen, eigenlijk een duurdere woning zouden moeten bezetten, bijdragen voor de staatskas moeten gaan afetaan. Doel hiervan is om deze huurders te bewegen naar een duurdere woning te verhuizen, opdat hun woningen door minder draagkrachtigen betrokken kunnen worden.

Dit wetsontwerp werd nog tijdens het kabinet-Cals door Minister Bogaers ingediend. Tegen de inhoud rezen van vele. kanten zeer ernstige bezwaren. Eén dier bezwaren was, dat het aUeen rekening hield met het inkomen. Tot en met een inkomen van f 12.750 was men vrijgesteld van het betalen van huurbijdragen, maar daarboven moest betaald worden volgens een bepaalde schaal. Van inkomens variërend van f 12.750 tot f 15.000 werd f 260 gevraagd; van f 15.000 tot f 18.000 f 390; van f 18.000 tot f 24.000 f 650; van f 24.000 en daarboven f910. Voor kinderen werd een aftrek toegestaan van f 50 voor het vijfde en ieder volgend kind waarvoor fiskaal kinderaftrek werd genoten.

Daar te voorzien was, dat het wetsontwerp het in deze vorm bij de Kamer niet halen zou, heeft minister Schut uit het kabinet, dat het kabinet-Cals definitief opvolgde, er belangrijke wijzigingen in aai^ebracht, al was hij zich er terdege van bewust, dat hiermede niet aan alle bezwaren werd tegemoetgekomen.

Een verbetering was dat in het gewijzigde wetsontwerp niet alleen rekenii^ werd gehouden met het inkomen, maar ook met de huur door de bijdrage vast te stellen op het verschil tussen 10 procent van het inkomen en de huurprijs. Voorts werd de kinderaftrek verbeterd door reeds vanaf het eerste Mnd aftrek toe te staan. Vervolgens ï bepaalt het ontwerp, dat de te betalen bijdrage niet hoger mag zijn dan de huurprijs van de woning.

Ter vaststelling van het inkomen zal worden gerekendnaar de aanslag van de inkomstenbelasting van twee jaar geleden, dus van 1967. Wanneer echter blijkt, dat de huurders van woningwetwoningen in 1969 belangrijk minder verdienen dan in 1967, kunnenzij volgens de hardheidsklausule in aanmerking komen voor ontheffing.

Zoals uit het vervolg zal blijken werden huurders van woningwetwoningen met een inkomen tot f 12.000 vrijgesteld. Dit is tijdens de behandeling echter verhoogd tot f 15.000, wat een belangrijke verbetering is. Alleen de aanneming van dit amendement betekent reeds voor de staatskas een mindere opbrengst aan huurbijdragen van circa 23 miljoen gulden. Een ander bezwaar, dat tegen het gewijzigd wetsontwerp werd ingebracht, was, dat wel voor gesubsidieerde woningwetwoningen bijdragen zullen moeten worden opgebracht, doch niet voor gesubsidieerde partikuliere woningen de zgn. premiewoningen. Zelfe werd hierbij van diskriminatie gesproken.

De Minister verklaarde echter, dat deze kategorie eenheel andere geschiedenis heeft daar de subsidie onder een geheel andere titel werd verleend. De subsidiëring van de woningwetwoning dient om hen, die niet in staat zijn een redelijke woning te bewonen, omdat hun inkomen te laag is, toch aan een voor hen betaalbare redelijke woning te helpen. De subsidiëring der partikuliere woningen, de premiewoningen, dient daarentegen om beleggers en partikulieren te stimuleren tot het bouwen van woningen in de goedkope klasse. Het gaat hierbij dus niet zozeer om het tekort in de inkomensmogelijkheden te overbruggen, maar om het eigen woningbezit, de bezitsvorming en de bezitsspreiding te bevorderen. Wanneer nu ook de huurders vanpremiewoningenhuurbijdragen zouden moeten gaan betalen, dan zou daardoor de animo van de partikulieren om door te gaan met het bouwen van woningen, minder worden, omdat zij behalve de huur ook nog op een bijdrage moeten rekenen. De Minister raadt dan ook sterk aan om een amendement betreffende de premiewoningen zodanig te beperken, dat het geen betrekking heeft op premi ewoningen, die gebouwd zijn onder de nieuwe subsidieregelingvan 1 januari 1968. De heren Andriessen(KVP) en Wiegel (VVD) lieten dan ook hun amendement alleen slaan op de premiewoningen, die gebouwd zijn op de basis van de regeling-1960, omdat dit met woningwetwoningen vergelijkbare woningen zijn. Dit amendement werd door de Kamer aangenomen. AUe premiewoningen die vóór 1960 gebouwd zijn, zijn dus van de huurbijdragen vrijgesteld en evenzo die welke onder de regeling van 1 jan. '68 vEdlen, dus na deze datum gebouwd zijn.

In aanmerking voor het betalen van huurbijdragen komen dus de woningwetwoningen van vóór en na de oorlog met uitzondering van de duurdere woningwetwoningen, de zgn. B-woningen, die volgens de subsidieregeling 1966 zijn gebouwd.

Een belangrijke verbetering was voorts, dat ook huurders die op 1 mei van het jaar van aanslag 65 jaar zijn, van het betalen van huiu^bijdragen zijn vrijgesteld.

Van alle sprekers bracht de heer Aantjes (AR) de minste bezwaren naar voren. Hij was van oordeel, dat het wetsontwerp in het samenstel van maatregelen bevorderlijk zou zijn aan het gestelde doel, namelijk de doorstroming van goedkope naar duur- dere woningen.

Tijdens zijn rede deed zich op de publieke tribune no geen klein incident voor. Een klein aantal personen op deze tribune, naar achteraf bleek: studenten in de bouwkunde aan de Technische Hogeschool te Delft, begon namelijk pamfletten uit te delen onder de bezoekers der tribune. Toen zij door een paar marechaussé 's verwijderd werden, gooiden ze een klein aantal van de nog overige op geel papier gedrukte exemplaren in de zaal aan de kant van de linkerzijde. In plaats van behoorlijk uitziende studenten leken het echter meer provo's, van wie sommigen met lange haren! De inhoud van het pamflet betrof een protest tegen de parlementaire demokratie in het algemeen en tegen het woningbe-

leid in het bijzonder. Na deze inleiding laten wij thans de rede volgen.

Ir. Van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Bij het naspeuren van de lektuur betreffende het onderhavige wetsontwerp ben ik tot de ontdekking gekomen dat niet de heer Bogaers, toen hij Minister van Volkshuisvesting was, de eigenlijke geestelijke vader van de gedachte, welke aan dit wetsontwerp ten grondslag ligt, is geweest. De heer Bogaers is er wel steeds op aangezien, maar de eigenlijke geestelijke vader is mij gebleken te zijn een lid van de Eerste Kamer voor de

Antirevolutionaire Partij,

namelijk de heer Algra. In „HetFries Dagblad" van 22 september 1966 verscheen toch van zijn hand een artikel, waarin hij meedeelde, eenhele tijd geleden bezoek te hebben gehad van twee beroepskorporaals van de luchtmacht, die hem vertelden allebei getrouwd te zijn en in een woningwetwoning tewonen, waarvan dehuureen groot deel van hun salaris opslokte, volgens hen een tè groot deel. Tevens deelden zij mede, dat één van de kapiteins van de basis ook in een woningwetwoning woonde en evenveel huur betaalde als zij. Deze mededelingen waren toen voor de heer Algra het sein om zich met deze kwestie nader te gaanbezighouden en een aktie te gaan voeren, die, zoals hij schreef, telkens opnieuw door hem werd voortgezet. In het vervolg van het onderhavige artikel stond de heer Algra dan nader stil bij het ontstaan van de woningwetwoningen en de vraag voor wie ze dienden, namelijk voor de minst draagkrachtigen, doch niet voor kapiteins van de luchtmacht. De heer Algra kreeg toen op zijn artikel tal van

reakües,

waaruit hem bleek, dat er ingenieurs, hoofden van u.l.o.-scholen, leraren aan een lyceum en tal van ambtenaren in woningwetwoningen woonden, wat hem inspireerde tot het schrijven van een vervolgartikel over deze kwestie. Dit werd voor de KR.O. aanleiding om hem uit te nodigen, dit onderwerp in de rubriek Brandpunt uiteen te willen zetten, waaraan door hem werd voldaan. Toen, aldus de heer Algra, begon het menens te worden: er ging toen geen jaar voorbij, of het kwam in de kamerstukken aan de orde, waarop de heer Algra woordelijk laat volgen:

, , en nu is het dan bij na zo ver. Kan men zich voorstellen, dat wij blij zijn met het sukses op een aktie, waaraan steeds meer sprekers en schrijvers hebben meegedaan, maar die begormen is toen die beide korporaals hun nood kwa­ men klagen en zo terloops de kapitein in het gesprek werd betrokken? ' v s

Uit dit verhaal, mijnheer de Voorzitter, blijkt dus inderdaad overduidelijk, dat het de heer Algra is geweest, die de zaak aan het rollen heeft gebracht, met het gevolg, dat door b g d s

Minister Bogaers

een wetsontwerp werd ingediend, waarin van financieel meer-draagkrachtige huurders van woningwetwoningen bijdragen ten behoeve van de staatskas werden geëist. Doel hiervan was enerzijds de doorstroming te bevorderen en anderzijds het verlichten van de financiële lasten, die de overheid voor de woningwetbouw draagt.

Hoewel voor de gedachte, welke aan dit wetsontwerp ten grondslag ligt, op zichzelf veel te zeggen is, daar het een ongezonde toestand is, dat personen, die de huur van een duurdere woning best kimnen betalen, in woningwetwoningen wonen, die voor minderdraagkrachtigen bestemd zijn, komt zij ons bij nadere beschouwing toch wel wat al te eenvoudig voor. l t v v a

In de eerste plaats is de huidige situatie op woninggebied een gevolg van het beleid van de achtereenvolgende regeringen, waarbij steeds aan de bouw van woningwetwoningen de voorrang werd gegeven boven de bouw door partikuliere bouwondernemers. Jaar op jaar werden onzerzijds tegen dit beleid in deze Kamer ernstige bezwaren ingebracht en bij de diverse regeringen erop aangedrongen, minder woningwetwoningen te bouwen en aan de k b h

partikuKere bouw

een grotere plaats in de woningvoorziening toe te kermen. Zulks te meer, omdat de partikuliere bouw ons volk vóór de laatste wereldoorlog grote diensten heeft bewezen door gemiddeld voor ongeveer 85 pet. in de woningbouw bij te dragen en voorts omdat de partikuliere bouw het bewijs had geleverd, in staat te zijn, ook woningen te bouwen, die door arbeiders, dus minder-draagkrachtigen, konden worden bewoond. Ons pleidooi mocht echter niet baten. De diverse regeringen gingen voortmethetlatenbouwen van woningwetwoningen op grote schaal door gemeenten en woningbouwverenigingen, waarbij het voorkwam, dat de premie zelfs met terugwerkende kracht met gemiddeld 15 pet. vanwege de gestegen bouwkosten werd verhoogd, waardoor de kloof tussen de partikuliere en de overheldsbouw nog weer groter werd. Wanneer dan bovendienin acht wordt genomen, dat bewezen is, dat de partikuliere bouw goedkoper en ook sneller kon werken, wat destijds met voorbeelden in deze Kamer werd toegelicht, dan kunnen wij niet anders konstateren dan dat de situatie, waarin wij ons thans bevinden, namelijk dat velen, die in woningwetwoningen wonen, daarin vanwegehungroterefinandële draagkracht niet timishoren, te wijten is aan het t w

voorheen gevoerde bouwbeleid,

waarbij de woningwetbouw in vergelijking met de partikuliere bouw in veel te sterke mate werd bevorderd. Ware toen aan de partikuliere bouwondernemers een grotere kans gegeven, dan zouden tal van financieel meer-draagkrachtigen niet in woningwetwoningen zijn terechtgekomen, maar in woningen, die bij hun inkomen pasten. Zeer terecht merkte I> r. D. de Jonge in een door hem geschre­ en artikel, voorkomend in het tijdchrift „Bouw" van 7 januari 1967, dan ook op, dat de overheid zelf heeft ijgedragen tot de huidige situatie ten evolge van het door haar gevoerde woningbouw-en huurbeleid, waaroor een voldoend aanbod van ongeubsidieerde woningen met voor gezinnen in de middelklasse aanvaardbare huren en koopprijzen ontbreekt. Men kan dan nu wel zeggen, dat militairen in hogere officiersrangen, ingenieurs, leraren en ambtenaren in woningwetwoningen niet thuishoren, maar billijk is dit niet. Het is toch zo gesteld, dat in vele gevallen door de gemeente woningen werden toegewezen aan door haar benoemde funktionarissen op middelbaar niveau, dus uit de middelbare inkomensklassen. Zelfs heeft het Rijk zelf beslag op een deel van de woningwetwoningen geegd om deze aan overgeplaatste

rijksambtenaren

e kunnen toewijzen, de zogenaamde oorkeurswoningen. Voorts werden ele middelbare en ook hogere rijksmbtenaren op deze wijze aangemoedigd, een wonir^wetwoning te betreken, hetgeen zij moesten doen omdat ij weigering van zulk een woning un verblijfs-en pensionvergoeding zou worden beëindigd. Vervolgens is de situatie zo, dat er voor velen dergenen, die in woningwetwoningen wonen, geen mogelijkheid bestaat door te stromen, daar er voor hen geen andere, duurdere woningen beschikbaar zijn.

Nu heeft het huidige kabinet het wetsontwerp van Minister Bogaers niet zonder meer overgenomen. De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft er wijzigingen in aangebracht, die als verbeteringen kunnen worden aangemerkt. Werd in het oorspronkelijke wetsontwerp geen rekening gehouden met de verschuldigde huur, in het vernieuwde wetsontwerp wordt dit wel gedaan door de huurdersbijdrage vast te steUenophet verschil tussen 10 pet. van het inkomen en de huxirprijs. Er wordt voorts rekening in gehouden met de gezinsgrootte door vanaf het eerste kind kinderaftrek te verlenen zodanig, dat de bij drage zal worden verminderd met 10 pet. voor elk kind, voor wie de kinderaftrek wordt genoten, terwijl de de bijdrage niet hoger mag zijn dan de huurprijs van de woning. Nietegenstaande de aangebrachte verbeteringen zijn de bezwaren, die overigens tegen het oorspronkelijke wetsontwerp bestonden, bij ons nog niet eggenomen. Van

doorstrming

is b.v. ook bij dit gewijzigde wetsontwerp bitter weinig te verwachten. De bewindslieden geven dit ook zelf toe door op een hun gestelde vraag te antwoorden, datreaUserii^vandoorstromii^ uiteraard tijd vergt. Voorts dat een stormachtige ontwikkeling tot doorstroming op dit punt tot ernstige verstoringen vande woningmarkt zou kunnen leiden. Uit deze antwoorden blijkt wel overduidelijk, dat de Minister en de Staatssekretaris van oordeel zijn, dat de doorstroming maar uiterst langzaam zal kunnen verlopen, omdat er nu eenmaal niet voldoende woningen voor de financieel meer draagkrachtigen beschikbaar zijn. Het hoofddoel van dit wetsontwerp, nl. doorstroming, zal derhalve, althans voorlopig, slechts in geringe mate worden bereikt. Het nevendoel, het heffen van bijdragen voor de staatskas, zal zodoende hoofdzaak zijn en vooreerst hoofdzaak blijven.

Deze bijdragen worden des temeer als een onrechtvaardige last aangemerkt, omdat zij uitgaan boven het bedrag dat nodig is om de huior te verhogen tot de reële huurwaarde. Zo schreef een bewoner van een woningwetwoning mij:

„Nu zal het dus zo worden, dat de overheid door middel van de wet een bedrag aan woninghuur en huurdersbijdrage gaat vorderen, dat de feitelijkehuurwaarde, - dus de huur zonder subsidie, belangrijk te boven gaat. Dit is een kras staaltje van machtsmisbruik door de overheid. Dit is onrechtvaardig. Ik ben zolang ik wat meer verdien als de gestelde loongrens uiteraard genegen de reële huurwaarde te betalen, maar om daarenboven een niet onbelangrijk bedrag te moeten neertellen, omdat ik nog werk, is nasu" mijn gevoelen een overheid onwaardig".

Het komt ons voor, dat de Minister van meerderen uit de kring der huurders van woningwetwoningen voor zijn wetsontwerp bijval zou hebben gekregen, waimeer hij daarin had bepaald, dat de bijdrage

niet meer mag bedragen

dan het verschil tiissen de vastgestelde en de reële huur, d.w.z. de huur zonder overheidssubsidie. Nu in het wetsontwerp wordt verlangd, dat meer dan dit bedrag wordt opgebracht, krijgt de door de Minister voorgestelde bijdrage hetkaraktervaneenhuurbelasting. Zo werd de bijdrage ook genoemd door de grootst mogelijke minderheid van de Raad voor de Volkshuisvesting. Tegen zulk een huurbelasting werd door voornoemde minderheid een viertal principiële bezwaren aangevoerd.

Ten eerste, aldus valt op blz. 7 van de bijlage, behorende bij de memorie van toelichting op het wetsontwerp, telezen, ontbreekt aan een huurbelasting het algemeen karakter, dat aan een belasting eigen behoort te zijn. Ten tweede wordt het gelijkheidsbeginsel, dat aan de belastingheffing ten grondslagUgt, aangetast.

Ten derde is een huurbelasting in strijd met de billijkheid, daar velen die eronder zouden vallen, wegens het woningtekort hun woningwetwoning noodgedwongen en met medewerking zelfe van de overheid hebben betrokken en niet in de gelegenheid zijn een andere passende woning tebetrekken. Ten vierde zou volgens de grootst mogelijke minderheid van de Raad voor de Volkshuisvesting de belasting een inbreuk zijn op de persoonlijke vrijheid, doordat de overheid zou gaan uitmaken, of men in een passende woning woont en hoeveel huur men zou kunnen betalen. De Minister en de Staatssekretaris zullen hiertegen kunnen aanvoeren, dat de heffingen moeten worden gezien als vergoedingen door de desbetreffende bewoners van woningwetwoningen voor de faculteit die zij boven het huurgenot, waarvoor zij huur betalen, hebben gekregen en die hierin bestaat dat zij zijn toegelaten in een woning, die met het oog op hun inkomen niet voor hen was bestemd. Hiertegen kan echter worden ingebracht, dat bij het toewijzen van een woningwetwoning aan de zoeven genoemde kategorie nimmer is bedongen, dat zij

te één of andere tqd

dasirvoor een bijdrage zou moeten betalen. Het konnt ons daarom onredelijk voor om voor een in het ver- leden als onderdeel van de huurovereenkomst om niet verleen de faciliteit een vergoeding te gaan vorderen. Dit had dan bij het aangaan van de huurovereenkomst moeten worden bedongen. Nu dit niet is gebeurd, is het ons inziens onredelijk en onbillijk om toch een bijdrage te gaan eisen. Voorts hebben wij tegen het wetsontwerp het bezwaar dat niet alle woningwetwoningen gelijk zijn wat het woongenot betreft. Toch zal de bijdrage voor iedere bewoner van een woningwetwoning uit eenzelfde salarisgroep gelijk zijn, ongeacht het woongenot. Hier kan ons inziens terecht van diskriminatie worden gesproken.

Dit geldt ook voor het feit, dat alleen van de huurders in de woningwetwoningen het leveren van bijdragen wordt geëist, terwijl de huurders van woningen in andere gesubsidieerde sektoren hiervan zijn vrijgesteld. Voorts is het haast vanzelfsprekend, dat de opgelegde bijdragen, die in vele gevallen niet gering zijn en die een verzwaring van lasten voor de huurders van woningwetwoningen betekenen, het sparen voor een eigen woning zeer ernstig zullen belemmeren of zelfe geheel onmogelijk zullen maken. Vooral dejongere middengroepen zullen door dit wetsontwerp dan ook in sterke mate worden getroffen.

Voorts zijn er gezinnen van vijf of meer personen, waarvan de kostwinner voor zijn beroep een studeerkamer nodig heeft. Wanneer deze gezinnen zich moeten verplaatsen naar woningen in de vrije sektor, die minder ruim zijn dan de woningwetwoningen, worden zij van de doorstroming niet beter maar slechter. Het laat zich indenken, dat dergelijkepersonenerniet voor gevoelen naar een woning in de vrije sektor te verhuizen en dat zij gewoon in hun woningwetwoning zullen blijven wonen. Ook voor gepensioneerden en voor bejaarde personen zal het heffen van een bijdrage zeer bezwarend zijn. Het amendement, dat beoogt 65-jarigen buiten het wetsontwerp te brengen, kan dan ook op onze steun rekenen.

Tenslotte zijn wij van oordeel, dat de uitvoering van dit wetsontwerp in de praktijk een enorme

bureaukratische rompslomp

met zich zal brengen, met het gevolg, dat er een situatie zal ontstaan, gelijk zich enige jaren geleden voordeed bij het blokkeren van huurgelden op het Grootboek-Woningverbetering. Uit de memorie van toelichting bij de begroting van het Departement van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening blijkt toch dat er voor de uitvoering van deze wet een formatie van 80 man alleen bij het Departement van Volkshuisvesting tegen een bedrag van 2 miljoen nodig zal zijn. Daarbij komen dan nog circa 70 man extra voor het Departement van Financiën. Bij het Grootboek Woningverbetering is de zaak echter helemaal in het honderd gelopen, reden waarom de Regering toen tot likwidatie ervan is overgegaan.

Wij vragen ons voorts af, waarom het eigenlijk no dig is om zoveel nieuwe ambtenaren voor de uitvoering van deze wet aan te trekken. In acht provincies toch zijn inmiddels de

provinciale bouwvergunningen

niet meer nodig, terwijl bovendien in vele gebieden geliberaliseerd is. Hierdoor zijn ons inziens beleingrijke taken van het ministerie afgestoten zonder dat echter het ambtenarenkorps werd teruggebracht. Wij menen dan ook, dat deze afgestoten taken al of niet met verplaatsing van enkele ambtenaren voldoende ruimte bieden om deze wet uit te voeren. Wij willen dan ook bepleiten om voor een wet, die duidelijk een tijdelijk karakter draagt, geen ambtenaren aan te stellen, die later weer zouden moeten worden afgestoten, wat toch ook voor de desbetreffende personen uitermate onaangenaam zou zijn. Wij zouden gaarne het oordeel van de Minister hierover willen vernemen, daar ook die uitbreiding vanhet aantal ambtenaren voor ons een zeer moeilijk punt is. Tenslotte willen wij de aandacht van de Minister nog vragen voor de verzwaring van de taak voor de gemeenten. Er zijn toch in ons land ca. 1 miljoen woningwetwoningen, waarvan de gemeenten de gegevens der huurders aan de Minister moeten verstrekken. Voor kleine gemeenten zal dit bezwaar allicht niet zo zwaar tellen, maar voor de grotere en grote gemeenten zoveel te meer. Het is dan ook zeer goed te begrijpen, dat de gemeenten voor die werkzaamheden een vergoeding hebben gevraagd. De bewindslieden hebben dit verzoek echter helaas afgewezen, waarbij zij zich naar ons oordeel althans, toch wel wat al te gemakkelijk van deze zaak hebben afgemaakt.

Zoals reeds werd meegedeeld werd het wetsontwerp tenslotte met 82 tegen 58 stemmen aangenomen, doch niet dan nadat de Minister noodgedwongen meerdere konsessies had gedaan. Eén van deze konsessies was o.m. dat de wet een tijdelijk karakter krijgt, namelijk 1 jan. 1974. Meer konsessies zullen we niet noemen omdat ze worden vermeld in de verklaring, welke door Ir. Van Dis namens de SGPf raktie vóór de stemming over het wetsontwerp werd afgelegd. Deze verklaring luidt als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Verscheidene van onze bezwaren tegen het wetsontwerp zijn geenszins weggenomen. Wel echter zijn er door het aannemen van enige belangrijke amendementen verbeteringen in aangebracht. Zo is het bedrag waar beneden geen huurbijdrage behoeft te worden betaald, aanmerkelijk verhoogd, nl. tot f 15.000. De bejaarden van 65 jaar af, zullen geen huurbijdrage behoeven te betalen. Degenen, die doorgestroomd zijn naar een woning, die de helft duurder is, zullen ontheven worden van het betalen van huurbij dragen, niet alleen over het jaar zelf, maar ook over het daaraan voorafgaande kalenderjaar. De bijdragen zullen over vijf in plaats van over drie termijnen kunnen worden betaald. Voorts is een belangrijke verbetering dat aan het wetsontwerp een tijdelijk karakter is gegeven, doordat de wet slechts tot 1974 van kracht zal zijn. Gezien al deze verbeteringen en vooral ook met het oog op het beschikbaar komen van woningen voor jongeren, die wiUen gaan trouwen of die reeds getrouwd zijn doch zich met inwonen tot zelfs op zolderkamers toe moeten behelpen, verklaren wij, na er bij de Minister nog eens op aangedrongen te hebben het aantal aan te stellen ambtenaren zo klein mogelijk te houden, dat het voor ons na rijpe overweging en ondanks onze bezwaren toch zeer moeilijk is tegen het wetsontwerp te stemmen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 oktober 1968

De Banier | 8 Pagina's

Wetsontwerp inzake huurbijdragen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 oktober 1968

De Banier | 8 Pagina's