Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Buitenlandse Zaken in de Openbare Kommissievergadering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Buitenlandse Zaken in de Openbare Kommissievergadering

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onderdeel II van de agenda betreffende bovengenoemde begroting handelde over de Verenigde Naties. Het was weer onderverdeeld in een viertal punten, waarvan de punten b, c en d als volgt luiden:

b. de uitvoering van het Handvest der V.N. en de verantwoordelijkheid der lld-staten;

c. bevordering van eerbiediging van de mensenrechten; ambt van Hoge Kommissaris; versterking van de positie der Kommissie voor de Rechten van de Mens; de positie van protestanten in Columbia en Spanje;

d. de verte^nwoordiging van China in de V.N.

Naar aanleiding dezer drie punten maakte Ir. Van Dis de volgende opmerkingen:

Mijnheer de Voorzitter!

Ten Eianzien van de Verenigde Naties zal ik nu niet stilstaan bij de principiële bezwaren, die wij van het ogenblik van haar oprichting in 1945 af tegen deze organisatie hebben gehad. Ik acht het beter dit tot de plenaire behandeling van deze begroting te bewaren.

Ik zal mij daarom bepalen tot de punten 2b, c en 2d, waarin respektievelijk wordt gehandeld overhel Handvest der Verenigde Naties en de eerbiediging van de mensenrechten, waarvan ook in het Handvest sprake is. Ik heb uit de pers vernomen, dat de Minister in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft voorgesteld een hoge kommissaris voor de rechten van de mens te benoemen. Et zou gaarne van de Minister vernemen hoe dit voorstel door de Algemene Vergadering is ontvangen en of werd besloten zulk een funktionaris aan te stellen. Ik stel deze vraag niet, omdat wij overwegend bezwaar hebben tegen de aanstelling van een hoge kommissaris als voornoemd, al moeten wij het wel betreuren, dat daarbij niet alleen de rechten Gods totaal onbesproken worden gelaten, macir ook, dat over de plichten van de mens met geen woord, ook niet in het Handvest, wordt gerept.

Zoals ik opmerkte, willen wij geen bezwaar inbrengen tegen het benoemen van een hoge kommissaris voor de rechten van de mens. Wij stellen hierbij echter wel de voorwaarde, dat de aan te stellen persoon de hem ter kennis gebrachte aantasting van de mensenrechten, waartoe toch ook behoort het recht om in het openbaar God te kunnen dienen overeenkomstig Zijn Woord, absoluut onpartijdig zal behandelen. Ik denk hierbij bij voorbeeld aan de situatie, waarin de protestanten in overwegend rooms-katholieke landen, zoals Spanje en Columbia, zich bevinden.

De heer Westerterp (KVP): En de katholieken in Noord-Ierland.

De heer Van Dis (SGP): In Spanje is wel een statuut gekomen, maar dit heeft toch niet gebracht wat velen ervan hebben verwacht. Ik zal hierop nu niet verder ingaan, daar ik dit in de plenaire vergadering naar voren wil brengen en dan ook enkele voorbeelden zal noemen.

Hetzelfde geldt ook ten aanzien van Columbia, waar de protestanten het ook nog allesbehalve gemakkelijk hebben.

Voorts zou ik wUlen wijzen op het vertrappen van de mensenrechten der Zuid-Molukkers, die toch krachtens die rechten recht op zelfbeschikking hebben, maar wier repubüek, die rechtmatig tot stand is gekomen, nog steeds niet door de Verenigde Naties is erkend.

Ook met betrekking tot de Papoea's, wier rechten met voeten worden getreden

De Voorzitter: Dit staat als een apart punt op de agenda.

De heer Van Dis (SGP): Maar, mijnheer de Voorzitter, het komt wel eens meer voor, dat een bepaald punt nu wordt behandeld en straks nader wordt behandeld. Ik behandel het hier volkomen terecht, want ik heb het nu over de rechten van de mens. De Papoea's zijn toch ook mensen, dat zult u met mij eens zijn.

Mijnheer de Voorzitter! Ook met betrekking tot de Papoea's, wier rechten met voeten worden getreden, zou een strikt onpartijdige hoge kommissaris nuttig werk kunnen verrichten, namelijk door voor de rechten van alle verdrukten op grond van de preambule van het Handvest der Verenigde Naties op te komen. Ik zou de Minister wülen vragen of hij de mogelijkheid aanwezig acht een hoge kommissaris van een statuur als door mij genoemd, te vinden en deze door de Algemene Vergadering aangesteld te krijgen.

Wat de vertegenwoordiging van China in de Verenigde Naties betreft, mijnheer de Voorzitter, wü ik volstaan met op te merken, dat wij daarvan nimmer voorstander zijn geweest en dit ook nu niet zijn. In tegenstelling tot mij voorafgegane sprekers, onder wie de heer Geelkerken, ben ik van oordeel, dat toelating van communistisch China tot de Verenigde Naties allermi nst iets tot de vrede zou bijdragen. Voorts zijn wij tegen die toelating, omdat vrij China dan uit de Verenigde Naties zou moeten treden. Wij dringen er daarom bij de Regering ten sterkste op aan om, wanneer dit punt in de Algemene Vergadering aan de orde komt, zich tegen de toelating van communistisch China te Verklaren.

Minister Luns antwoordde hierop als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Wij hebben de instelling bepleit van het ambt van hoge kommissaris voor de r^hten van de mens. Ds denk, dat dit idee nog tijdens deze Algemene Vergadering zal worden uitgevoerd. Ik sta gereserveerd tegenover" de suggestie van de geachte afgevaardigde, de heer Van Dis, in dezen. De geachte afgevaardigde wil deze hoge kommissaris een taak toebedelen, welke hij niet zal kunnen waarmaken, omdat hij in een aantal van de door de geachte afgevaardigde genoemde gevallen de bevoegdheden en de macht zal missen om zijn ideeën door te zetten. Ik denk met name aan de kwestie-Ambon.

Mijnheer de Voorzitter! Ik kan wel meteen een antwoord geven op de opmerkingen van de geachte afgevaardigde, de heer Van Dis, over de verdrukking van minderheidsgroepen, ook religieuze, waarbij hij de positie van de protestanten in Columbia nogmaals in herinnering heeft gebracht. Ik wil mijn opmerking van verleden jaar, namelijk dat die positie aanzienlijk is verbeterd, herhalen. Deze positie is eveneens verbeterd in een land als Spanje. Men moet niet vergeten, dat in die landen tot voor kort dezelfde mentaliteit heeft geheerst als in een aantal Europese landen. De geachte afgevaardigde zal er wel begrip voor wülen opbrengen, dat men in Columbia of Bolivia nog niet zover is als hier, vooral wanneer hij bedenkt, hoe in Nederland een honderd jaar geleden de mentaliteit op religieus gebied nog was. De geest van het tweede Vatikaanse koncUie, die sympathie ontmoet bij de geachte afgevaardigde en uiteraard ook bij mij als trouwe zoon van de kerk, is echter ook in Columbia doorgedrongen. De oekumenisch gezinde rooms-katholieke geestelijkheid heeftervoor gezorgd, dat de voor protestanten ongunstige bepalingen in feite een dode letter zijn geworden.

Bij de behandeling dezer begroting in de plenaire vergadering kan op één en ander worden teruggekomen, ook op de interruptie van de heer Westerterp.

Wapenbeheersing en wapenbeperking

Hierbij merkte Ir. Van Dis het volgende op:

Mijnheer de Voorzitter!

De wens mij te bepalen tot punt 3a. Wij vinden het zeer vreemd, dat hier jaar op jaar over wapenbeheersing en wapenbeperking wordt gesproken, terwijl de landen van het Warschaupakt met de Sovjet-Unie voorop zich steeds sterker bewapenen, niet alleen wat de land-en luchtmacht betreft, maar niet minder wat de zeemacht aangaat, zodat gezegd kan worden, dat Rusland een maritieme mogendheid van de eerste rang is geworden en in de Middellandse Zee een ernstige bedreiging vormt voor verscheidene landen, die niet geheel aan de leiband van Rusland willen lopen. Meer zal ik hiervan thans niet zeggen, omdat deze kwestie vanzelfsprekend bij de behandeling van de NAVO-en defensienota morgen nader aan de orde komt. Wel vraag ik mij af of al dat spreken over wapenbeheersing en wapenbeperking geen gevaarlijke kanten heeft, zoals vóór de laatste wereldoorlog ook het geval was, met het gevolg.

dat Nederland de bewapening verwaarloosde en onze militairen in 1940 zonder deugdelijke bewapening tegen de vijand werden ingezet. Ik wil er nog aan toevoegen, dat wij wapenbeper-Mng en zelfs ontwapening zouden kunnen toejuichen, indien dit ook door de landen van het Warschaupakt werd gedaan en deugdelijke kontrole daarop mogelijk zou zijn, wat ik echter zeer ernstig moet betwijfelen.

Ais konklusie van mijn opmerkingen zou ik willen stellen, dat ik het nut van al het gedelibereer over wapenbeheersing en wapenbeperking in de omstandigheden, waarin wij ons thans bevinden, niet kan inzien. Dit wil echter niet zeggen, dat ik niet belangstellend ben naar het antwoord van de Minister op de onder 3a gestelde vraag, welke vooruitgang er in 1963 tot 1968 met betrekking tot de wapenbeheersing en wapenbeperking is geweest.

Wanneer echter onder wapenbeheersing en wapenbeperking ook moet worden verstaan, dat Nederland geen wap)ens behoort te leveren aan landen, waar een burgeroorlog heerst, dan kunnen wij ons daarmee verenigen. Wij hebben het ten zeerste betreurd, dat de Regering lange tijd wapens heeft geleverd aan Nigeria om daarmee vreselijke slachtingen onder de Biafranen aan te richten en dat zij hiermee eetst is opgehouden, nadat uit de Kamer daarop herhaaldelijk was aangedrongen.

De Minister stemde toe, dat de Sowjet-Unie inzake de konventionele bewap)emng helemaal niets doet aan wapenbeheersing, laat staan aan wapenvermindering. Voorts zei hij, dat de landen, die het non-proliferatie-verdrag tekenen, geendirektekonsekwenties daaruit behoeven te trekken.

Vervolgens deelde hij nog mede, da: t dit verdrag alleen aan de atoomwapenbezittende mogendheden een soort morele verplichting oplegt om te trachten tot een akkoord te komen tot beperking van hetatoomwapenbezit. Dit verdrag beschermt niet de landen, die geen atoomwapens bezitten tegen het geweld van een atoomaanval, ook al zijn ze bereid het verdrag te ondertekenen en hiermede beloven geen atoomwapens te zullen produceren.

Portugal

Hierbij maakte Ir. Van Dis de volgende korte opmerking:

Mijnheer de Voorzitter!

Ik wil mij beperken tot een enkele vraag. Niet zo lang geleden heeft Minister Luns een bezoek aan Portugal gebracht. Wordt het ook geen tijd en kan hij ook geen aanleiding vinden nu ook een bezoek aan de regering van Zuid-Afrika te brengen?

Hierop gaf Minister Lims het volgende antwoord:

Mijnheer de Voorzitter!

De geachte afgevaardigde, de heer Van Dis, kan ik mededelen, dat op het ogenblik geen bezoek aan Zuid-Afrika op mijn programma staat. Mijn bezoeken aan landen geschieden naar aanleiding van uitnodigingen. De uitnodiging van de Portugese regering was al jaren herhaald. Terugkomende uit Marokko heb ik met instemming van de Ministerraad en na de kamerkommissie op de hoogte te hebben gebracht twee dagen in Ldssabon vertoefd. Deze situatie doet zich wat Zuid-Afrika betreft niet voor.

Indonesië (cm. Zuid-Molukken, zelfbeschikking West-Irian)

Ir. Van Dis merkte hierbij het volgende op:

Mijnheer de Voorzitter!

Onder pimt 17d zie ik vermeld: Zuid-Molukken. Wij betreuren het nog steeds, dat de republiek der Zuid-Molukken noch door de Verenigde Naties, noch door de Nederlandse Regering is erkend. Hoe kan dit door de Minister in overeenstemming worden gebracht met de universele rechten van de mens? Wanneer dit meer is dan een leuze, dan mag toch worden verwacht, dat een republiek, die is gevestigd op grond van plechtig aangegane overeenkomsten bij de soevereiniteitsoverdracht en die ook geheel berust op het anders zo zeer geprezen beginsel van zelfbeschikking, door de Verenigde Naties en door de Nederlandse Regering wordt erkend.

Voorts wil ik er bij de Regering ten sterkste op aandringen voor de rechten van de Papoea-bevolking op te komen en aUes in het werk te stellen, ook bij de Verenigde Naties, dat niet alleen stamhoofden doch de gehele Papoea-bevolking het recht van vrije keuze verkrijgt. Ik ben het volkomen met de heer Jongeling eens, dat de Papoea-bevolking recht moet worden gedaan.

Verder wil Ik op de Minister het beroep doen, dat als de volksstemming tot resultaat heeft, dat de Papoea-bevolking voor de onafhankelijkheid kiest, de Nederlandse Regering haar alle bijstand zal verlenen. Ik zal het hierbij laten, omdat wij ook bij de plenaire behandeling van de begroting voldoende gelegenheid krijgen op deze zaak uitvoerig terug te komen.

Minister Luns antwoordde hierop als volgt:

Mevrouw de Voorzitter!

De kwestie van de Zuid-Molukken. Het sinds 1950 herhaaldelijk door de zich opvolgende regeringen uitgesproken afwijzend standpvmt met betrekking tot de erkenning van de republiek der Zuid-Molukken, waarover de geachte afgevaardigde, de heer Van Dis, heeft gesproken, is nog steeds onverminderd van kracht. Het zou — ik moge het herhalen — miskenning van de politieke realiteit zijn, wanneer men uitging van de gedachte, dat van Nederlandse zijde intemationade belangstelling zou kurmen worden gewekt voor de positie van het gebied der Zuid-Molukken, b.v. door een erkenning. De belangen van de Ambonnezen, zowel in de Zuid-Molukken en elders in Indonesië als in Nederland, zouden daarenboven worden geschaad bij een dergelijke Nederlandse aktie. Het zou een slechte, misschien zelfs een fatale invloed hebben op de verstandhouding met Indonesië. Het zou bovendien niet bevorderlijk zijn voor de in maart jl. hervatte regelmatige repatriëring van hier te lande woonachtige Ambonnezen, die naar hun vaderland wensen terug te keren. Dan punt 18, West Nieuw-Guinea. Het Nederlands beleid gaat er konsekwent van uit, dat het cikkoord van 1962 de verplichting tot uitvoering van de bepalingen nopens de volksraadpleging legt op twee partijen, te weten Indonesië en de Verenigde Naties. Toch is onzerzijds — en begrijpelijkerwijze; het zou ook niet anders kunnen — herhaalde malen aan de Indonesische regering blijk gegeven, dat wij verwachten, dat Indonesië de verplichtingen, inklusief die onder artikel 18, zal nakomen. Deze verwachting is beantwoord door positieve verzekeringen van de Indonesische regering bij monde van minister Malik van Buitenlandse Zaken en van de sekretarisgeneraal van de Verenigde Naties, tot wie wij bij voorkomende gelegenheden — en dat is noged eens geweest — de­ zelfde soort van vertogen hebben gericht.

Inmiddels heeft de Indonesische regering medewerking aan de Verenigde Naties toegezegd bij de voorbereiding vEin de zelfbeschikking volgens de in de overeenkomst van New York van 15 augustus 1962 neergelegde voorgeschreven procedure. De vertegenwoordiger van de sekretaris-generaal der Verenigde Naties, de heer Ortiz Sanz, heeft, zoals bekend, zijn taak aangevangen. Van 12 tot en met 22 augustus jl. heeft hij in E)jakarta overleg gepleegd met Indonesische autoriteiten en is daarop naar West-lrian doorgereisd. In mijn toespraak tot de Algemene Vergadering der Verenigde Naties van dit jaar heb ik gezegd, dat wij grote belangstelling hebben voor het rapport van de heer Thant. Tot dusverre is intussen, voor zover mij bekend, geen interimrapport uitgebracht. Ik ben dan ook bereid bij de sekretaris-generaal der Verenigde Naties te informeren, of het mogelijk is een eerste aan hem uitgebracht rapport ter informatie aan alle leden van de Verenigde Naties te doen toekomen, dus met inbegrip van Nederland. Ik hoop hem de volgende week, op mijn weg naar de Nederlandse Antillen, waar ik een ambassadeurskonferentie leid, in New York te spreken. Ik zal tegen hem dit dan nog eens mondeling herhalen.

Ik meen duidelijk te hebben gemaakt, dat het ongewenst is op de ontwikkelingen vooruit te lopen en beschouwingen te geven, zoals die door de geachte afgevaardigden, de heren Jongeling, Van Dis en — naar ik meen — Dankert (PvdA) zijn gevraagd.

Zowel Ir. Van Dis als de heer Jongeling maEikte van de gelegenheid tot repliek gebruik.

Eerstgenoemde merkte het volgende op:

Mevrouw de Voorzitter!

Ik verneem gaarne of er van de zijde van de Verenigde Naties iets wordt gedaan om te bevorderen, dat aan de Papoea's de toegekende rechten worden verleend — ik noem het recht van vereniging en van vergadering —, aangezien dit van groot belang is in verband met de aanstaande volksraadpleging.

In de tweede plaats wU ik de Minister vragen of het hem bekend is, dat aan Indonesische zijde het plan bestaat alleen de stamhoofden aan die volksstemming te laten deelnemen. Is er inderdaad sprake van een dergelijk voornemen, dan verzoek ik de Minister zijn oordeel daaromtrent kenbaar te maken. Ten slotte ben ik benieuwd of dit de bedoeling is geweest van het verdrag van New York.

Minister Lims antwoordde hier als volgt op:

De geachte afgevaardigde, de heer Van Dis, heeft geïnformeerd naar de wijze van stemuitbrenging. Hij heeft gevraagd of alleen stamhoofden daaraan zullen deelnemen. De overeenkomst van New York zegt hierover niets. Indonesië heeft zich op het ogenblik gewend tot de heer Ortiz Sanz en heeft hem gevraagd om hierover aan de Indonesische regering advies uit te brengen.

Dit antwoord is wel zeer bevreemdend, daar art. 18 van het verdrag van New York uitdrukkelijk aan aUe volwassenen het recht van deelneming aan de stemming toekent, zoals de heer Jongeling bij interruptie opmerkte.

Bij de plenaire behandeling zal dan ook op dit punt ongetwijfeld nader worden teruggekomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 december 1968

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Buitenlandse Zaken in de Openbare Kommissievergadering

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 december 1968

De Banier | 8 Pagina's