Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De werkstaking na 1945

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De werkstaking na 1945

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ondanks het verbod van werkstaking, dat gold tijdens de bezettingsjaren 1940-1945, zijn ons enkele stakingen bekend. Zij waren gericht tegen het onrecht ons door de bezettende macht als een bezeten macht aangedaan. Uiteraard werd er in deze jaren over het stakingsrecht niets gepubliceerd. Maar na de oorlog kwam de diskussie opnieuw op gang.

De vrijgemaakte predikant Ds. D. van Dijk van Groningen poneerde in 1946, dat de staking niet op het program van de sociale strijd mag staan. Hij distanciëert zich dan ook van de konklusies van het Eerste Chr. Soc. Kongres van 1891. Ook wil hij de stelling van A. Schilder, dat staken alleen maar geoorloofd, ja, plicht is, als doorwerken zonde is, dus het engere standpunt niet overnemen. Want dan blijft toch staking op het program staan en zullen wij moeten uitmaken wanneer doorwerken zonde is. Wanneer de staking wordt aanvaard, dan is het - zij het dan als laatste middel - een geoorloofd strijdmiddel en een revolutionair optreden kan nooit geoorloofd zijn. Bij dit standpunt tekent Ds. Francke in zijn brochure aan: , , Naar het ons voorkomt, heeft Ds. Van Dijk te weinig aandacht geschonken aan de duidelijke gevallen waarin doorwerken metterdaad zonde is".

En terecht. Wanneer doorwerken de konsciëntie bezwaart, omdat wat opgedragen wordt duidelijk in strijd is met Gods Woord en wet, is het geen probleem om uit te maken of doorwerken wel of geen zonde is. Hoezeer het arbeidskontrakt ook bindt, deze regel blijft staan boven alle regels, dat men Gode meer moet gehoorzamen dan de mensen. D. W. Ormel schreef in 1947-1948 enkele artikelen over: „Het vraagstuk der werkstaking", waarin hij zich nauw aansluit bij de konklusies van 1891, doch als nieuw gezichtspunt deze gedachte indraagt, dat wijl er nu een loon- en prijsbeheersing is, elke staking min of meer een politiek karakter krijgt. Daar de politieke staking van C.N.V.-zijde steeds was afgewezen, was de grootste voorzichtigheid geëist. Wanneer op duidelijke wijze de rechten der arbeiders worden verkort, is staking geoorloofd, zelfs plicht. Maar verre boven stakuig verkiest hij de arbitrage. Een arbiter is een scheidsrechter. Arbitrage is een bemiddeling, een scheidsrechterlijke uitspraak.

Reeds Fabius heeft zich in zijn Sociale Vraagstukken met de arbitrage bezig gehouden (blz. 134-144). Hij verwachtte er niet zoveel van. Zolang de scheidsrechters de lonen verhogen gaat het goed, maar vraag hij: Wat zal er gebeuren als de scheidsrechters die eens verlaagden? Zelfs bij vrijwillige arbitrage ziet hij dit nadeel, dat de scheidsrechters sterke neiging hebben om een soort van bemiddelende uitspraak te doen en een deel van de eisen gegrond te verklaren. Daar de arbeidersverenigingen dit weten, zullen ze buitengewone looneisen stellen om het gedeeltelijk te verkrijgen. Zo kon Fabius in 1905 schrijven of instemmend citeren. Maar Ormel stond bij verwezenlijking van verplichte arbitrage de P.B.O. voor ogen. De P.B.O. wilde immers het nationale bedrijfsleven zodanig ordenen en doen funktioneren, dat de bedrijfsvrede verzekerd werd. Dan blijft er geen ruimte voor werkstaking, daar het onderling overleg de problemen tot een oplossing kan brengen. En mocht het onderling overleg falen, dan zou verplichte arbitrage uitkomst kunnen bieden. Al heeft Ormel de arbeider het stakingswapen niet ontnomen, toch blijft er zo weinig reden tot staking, dat van een recht nauwelijks meer sprake is.

Eind 1949 werd het wetsontwerp op de Bedrijfsorganisatie in de Tweede Kamer aangenomen met 55 tegen 35 stemmen. (Van de prot. chr. ftakties stemde alleen de C.H.U.-er Kikkert voor.) Januari 1950 werd het betreffende wetsontwerp door de Eerste Kamer aangenomen met 30 tegen 11 stemmen. Met uitzondering van de A.R. J. Schipper, stemden weer de prot. chr. frakties tegen.

Na de invoering van deze wet kwamen de pennen in beweging of p.b.o. en werkstaking verenigbaar zijn en of het niet wenselijk zou zijn van arbeidswege maatregelen te treffen om de werkstaking aan banden te leggen. Van R.K.-zijde wordt gesteld, dat waar een menswaardig bestaan wordt gegarandeerd er geen bestaansgrond meer is voor werkstaking waarom in de bedrijfsverordening een stakings- en uitsluitingsverbod opgenomen dient te worden.

Mr. Ir. A. W. Quint, die voor de Ver. voor Arbeidsrecht in 1949 advies uitbracht over de vraag of het in de sociale evolutie van deze tijd past om van overheidswege maatregelen te treffen tot regeling van het stakingsrecht, onderscheidt tussen een recht van staking en een regeling van het stakingsrecht bij vrije loonvorming en een gebonden loonvorming, waarbij de reden voor staking is vervallen. In het geval van vrije loonvorming bepleit hij verplichte arbitrage waarvoor hij het instituut van rijksbemiddelaars wil inschakelen. Anders oordeelt de socialist Mr. Waslander. Hij wenst geen wettelijke regeling van de werkstaking. Wanneer nieuwe vormen, zoals de Publ. Bedrijfsorganisatie, moeten dienen om een solidariteitsgedachte te kweken, die niet in overeenstemming is met de werkelijke maatschappelijke verhoudingen en tegensteüingen, dan hebben ze voor de sociahst hun aantrekkelijkheid verloren. Hij ziet voor de vakbonden nog veel werk liggen en hij vindt dat de strijd voor hervormingen der maatschappij moet vrij blijven. Hij wil niet weten van een regeling, die zal neerkomen op een stakingsverbod of heen verbod tot het geven van leiding daaraan. Hoewel dit niet een uniforme mening van het huidige socialisme is en we ook gematigder gedachten aantreffen, vertolkt dit wel een typisch socialistische gedachte. De opvattingen, die na de tweede wereldoorlog zijn verdedigd, kunnen we als volgt samenvatten:

1. Verbod van werkstaking en verplichte arbitrage (Prof. Mr. Borst e.a.). 2. Verbod van werkstaking en vrijwillige arbitrage (Dr. Spruit). Het C.N.V wil met de arbitrage zeer voorzichtig omgaan. De beste oplossing is zelf tol een akkoord te komen. 3. Geen verbod van werkstaking.

R deR

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juli 1969

De Banier | 8 Pagina's

De werkstaking na 1945

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juli 1969

De Banier | 8 Pagina's