Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE POLITIEKE STREKKING VAN ONS VOLKSLIED

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE POLITIEKE STREKKING VAN ONS VOLKSLIED

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

400 jaar Wilhelmus

„Den Coninck van Hispaengien heb ick altijt gheeert". Dat is de bekende slotregel van het eerste vers van het Wilhelmus. In het laatste vers wordt deze mededeling nog eens herhaald. Daar laat de dichter Oranje belijden dat hij nooit de koning heeft veracht. Waarom dat zware aksent op de gehoorzaamheid aan koning Filips II? Doet het niet wat vreemd aan om in een Geuzenlied zo nadrukkelijk te spreken over het eren en achten van een Spaans vorst? Berust deze nadrukkelijke verklaring soms op gehuichelde eerbied? Willem van Oranje is toch immers de grondlegger van ons zelfstandig volksbestaan? Of heeft de dichter juist daarom deze woorden bij wijze van lichte spot gebruikt?

Niets van dit alles is het geval. Wie zich in het gehele volkslied verdiept en niet bij het eerste vers blijft staan, komt tot een geheel andere ontdekking. In het Wilhelmus vinden we de gereformeerde leer over de overheid en het recht van opstand in beknopte vorm terug. De door Calvijn in diens Institutie neergelegde gedachten worden door de dichter van toepassing verklaard op de opstand in de Nederlanden. Daardoor is het Wilhelmus ook een lied, dat de opstand tegen Spanje onder leiding van Oranje als noodzakelijk en wettig bezingt.

Altijt gheeert

In de beginperiode van de Reformatie hebben de Wederdopers veel van zich laten horen. Zij ontkennen eigenlijk iedere mogelijkheid tot reformatie. Algra, de bekende historikus, heeft hun opstelling goed geschetst: „De wereld ligt niet in het boze, maar is radikaal boos, ten dode opgeschreven". Daarom dient het bestaande vernietigd te worden. Alleen in deze vernietiging ligt de weg naar werkelijke vernieuwing. Vandaar ook hun diepe verachting voor de bestaande overheid. Die overheid behoort bij het oude en boze, dat verdwijnen moet. Daaraan ben je geen gehoorzaamheid verschuldigd. De beweging van de Wederdopers mondt dan ook uit in een groot aantal revolutionaire woelingen. Jan Beukelsz. van Leiden richt in Munster het nieuwe Jeruzalem op en vestigt daar een absolute, in godsdienstig gewaad gehulde diktatuur.

Er is Luther en Calvijn veel aan gelegen om niet met deze revolutionaire Wederdopers op één lijn te worden gesteld. Calvijn o.a. wijst er in zijn Institutie op grond van de Schriftgegevens op, dat de onderdaan gehoorzaamheid aan de door God over ons gestelde overheid verschuldigd is. Treedt zo'n overheid hard op, dan is dat zonder meer nog geen aanleiding om in opstand te komen. Dat zou onbijbels zijn. De harde overheidshand benut de Heere dan om ons te herinneren aan de veelheid van onze zonden met het doel tot verootmoediging te leiden.

Geheel in deze lijn beklemtoont de dichter de gehoorzaamheid van Oranje aan Filips 11, wettig heer der Nederlanden! Wie Oranje ziet als een verachter van de koninklijke gezagsdrager is er naast. Hij is geen Wederdoper, geen revolutionair. Maar wel is er een tijd gekomen, dat Oranje God meer moest gehoorzamen dan de mens Filips. In Godes vrees te leven heb ick altijt betracht, daerom ben ick verdreven....

Die Tyranny verdrijven

De sterke kli .itoon door Calvijn gelegd op de gehoorzaamheid aan de overheid houdt echter niet in, dat de reformator van mening is dat er geen recht van verzet zou zijn. Alleen wil hij dit uitdrukkelijk niet toekennen aan een partikulier. Wel is er in dit opzicht een taak voor de z.g.n. lagere magistraten, wanneer de koning de rechten en vrijheden van het volk vertrapt. Deze lagere overheidspersonen hebben een ambtelijke opdracht om tegen machtsoverschrijding van de vorst te waken. Het is hun roeping zich te verzetten tegen „de woedende ongebondenheid der koningen", want zij behoren de vrijheid van het volk te beschermen (Institutie, IV, XX, 31).

Zo'n situatie doet zich voor in de Nederlanden. Onderdanen worden om hun geloofsovertuiging ter dood gebracht. Talloze voorrechten en vrijheden van de steden worden door koning Filips in zijn instruktiebrieven aan Alva met één pennestreek buiten werking gesteld. Van een behoorlijk proces bij gevangenneming is geen sprake meer. Alva tekent soms zeven uur achtereen doodvonnissen. Bovendien zijn er zoveel goederen verbeurd verklaard, dat koning Filips daarvan per jaar aan rente (! ) 500.000 dukaten in handen krijgt. Daarom zegt de dichter van ons volkslied: Niet doet my meer erbarmen in mynen wederspoet, dan datmen siet verarmen des Conincks Lande goet, dat u de Spaengiaerts crencken o Edel Neerlandt soet, als ick daer aen gheden mijn Edel hert dat bloet. Daarom klinkt het gebed van Oranje op als Gods dienaar de tirannie te mogen verdrijven.

Edel en Hooch gheboren

Wie Oranje dat recht geeft? Hij is zo'n lagere magistraat als door Calvijn wordt bedoeld: stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. En wanneer de Nederlanders hem vragen zich aan het hoofd van de opstand te stellen, dan doet hij dat om de woedende ongebondenheid van Filips II te bedwingen: om Gods Woord en 's Lands rechten. Oranje is echter nog meer dan magistraat, hij is ook een soeverein vorst: Een Prince van Oraengien ben ick vrij onverveert. Hij stamt bovendien uit een oude fami met een roemrijk verleden. Een Duits keizer behoort tot zijn voorouders:

Edel en Hooch gheboren Van Keyseriicken Stam: Een Vorst des Rijcks vercoren Als een vroom Christen Man, Voor Godes Woort ghepreesen. Heb ick vrij onversaecht (onversaecht, zonder vrees) Als een Helt zonder vreesen Mijn Edel bloet ghewaecht.

De dichter maakt er ons zo bij herhaling op attent, dat Willem van Oranje geen individuele burger is aan wie het recht van opstand niet toekomt, maar een gezagsdrager. Het leiding geven aan de opstand brengt de Prins uiteraard in een openlijk konflikt met Filips II. Maar hier geldt voluit: Gode meer gehoorzaam dan mensen. Niet Filips, maar „Godt den Heere, der Hoochster Majesteyt" heeft Oranje moeten obediëren, moeten gehoorzamen , , inder gherechticheyt".

Samenvatting

Later is door Beza, John Knox en anderen het recht van verzet, zoals we dat in het Wilhelmus vinden, verder uitgewerkt. Daarop ingaan, zou ons binnen het kader van deze artikelen te ver voeren. Duidelijk is dat ons voorgeslacht het recht van opstand heeft erkend en toegepast. Niet de wilde, ongebonden revolutie stond voor ogen, maar het weloverwogen verzet tegen de tirannie, die het onmogelijk maakte God te dienen naar Zijn Woord en de vrijheden van het volk vertrapte. Het Wilhelmus is hiervan een blijvend gedenkteken, dat na vierhonderd jaar nog treft door bijbelse vroomheid en poHtieke strekking. Ons volkslied herinnert aan de wondere leiding van God, Die Oranje als Zijn instrument gebruikte om Nederland tot zelfstandigheid te brengen; het wijst land en volk op Hem, Wiens zegen, door nationale zonden vaak en diep verbeurd, ook in het politieke leven alleen rijk maakt:

Mijn schilt ende betrouwen Sijt ghij, o Godt mijn Heer, Op u soo wil ick bouwen Verlaet my nimmermeer.

p

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 februari 1970

De Banier | 8 Pagina's

DE POLITIEKE STREKKING VAN ONS VOLKSLIED

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 februari 1970

De Banier | 8 Pagina's