Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

was gekomen, er

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

was gekomen, er

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

was gekomen, er in ruime mate door werden bevorderd. De Staatssekretaris nam dit advies echter over en vroeg de SER advies over het schrappen van de derde volzin van het eerste lid van artikel 68. Van de grote en grotere partijen kreeg de Staatssekretaris hierin bijval, doch van

liberale zijde

werd hiertegen bezwaar ingebracht, omdat deze procedure bij tal van werkgevers de indruk zou wekken, dat men met dwang te werk wilde gaan, waardoor de tegenstand tegen de p.b.o. nog sterker zou worden dan deze al was. Dat deze indruk reden van bestaan had, was reeds gebleken tijdens de vergadering van de SER van april 1961, waarin de vertegenwoordigers der werkgeversorganisaties zich reeds ten sterkste tegen de resolutie- Van Thiel hadden verzet door erop te wijzen, dat zij in dit voorstel een stok achter de deur zagen om op deze wijze de werkgevers tot het vormen van publiekrechtelijke organen te dwingen. Wat

onze fraktie

betreft, mijnheer de Voorzitter, wij hebben vanaf het begin tegen de wet op de p.b.o. zeer ernstige bezwaren gehad. Deze waren van zeer verschillende aard. Om er één te noemen: Volgens de wet op de p.b.o. konden bedrijfslichamen worden ingesteld bij algemene maatregel van bestuur, zodat de Staten-Generaal niet de gelegenheid kregen zich over de al of niet aanwezige wenselijkheid van de instelling van een bedrijfslichaam uit te spreken voordat tot die instelling was overgegaan. Dit bezwaar bestond niet slechts bij onze toenmalige fraktie, maar ook bij de grotere frakties, die de door de Regering gekozen weg zelfs in strijd achtten te zijn met de Grondwet. Uitvoerige debatten hebben in 1949 over deze kwestie in de Kamer plaatsgehad, waarbij de heren Oud, Schouten, Welter, Tüanus en Zandt stelling namen tegen het standpunt der Regering, die aanvankelijk zelf ook van oordeel was, dat de instelling van de publiekrechtelijke organen op grond van artikel 152 van de Grondwet en op materiële gronden bij wet behoorde te geschieden. In de memorie van antwoord kwam de toenmalige regering echter geheel onverwachts met een

ingrijpende wijziging.

Een belangrijke minderheid van de Kamer kon de Regering hierin echter niet volgen, zodat er tegenover 55 voorstemmers 35 tegenstemmers stonden. Dat de toenmalige KVP-fraktie eenparig voor de wet op de p.b.o. stemde, behoeft niemand te verwonderen, aangezien de rooms-katholieke kamerleden in die tijd nog maar al te zeer in de ban waren van de pauselijke encycliek „Quadragesimo Anno", in welke houding sedertdien wel enige verandering is gekomen. Daartoe behoef ik slechts te wijzen op het interview, dat in 1964 plaats had tussen „Ruim Zicht", het orgaan van het Nederiands Katholiek Vakverbond, en de toenmalige Staatssekretaris van Ekonomische Zaken, thans ons geacht medelid Dr. De Meijer, waarin de laatste verklaarde, dat de p.b.o. lange tijd het katholieke maatschappij-ideaal was geweest, doch dat hij niet warm kon lopen voor de p.b.o. als hoogste ideaal. Voorts zei Dr. De Meijer van oordeel te zijn, dat het hem bij de p.b.o. meer om de doelmatigheid ging, zodat schappen, waarvan het nut niet was gebleken, behoorden te verdwijnen, hetgeen nadien dan ook met verscheidene schappen is gebeurd. Dat ook van de zijde van het Nederlands Katholiek Vakverbond omstreeks 1963 in de p.b.o. weinig heil meer werd gezien, blijkt uit hetgeen door de N.K.V.-sekretaris, de heer Van der Gun, eens op een studiekonferentie te Leiden werd opgemerkt, namelijk, dat het wezen van de vakbeweging niet ligt in de samenwerking met de werkgeversorganisaties of de bevordering van het algemeen welzijn, maar dat de behartiging van werknemersbelangen primair is. lp diezelfde tijd werd door de rooms-katholieke professor Duynstee in een artikel in de Tijd-Maasbode verklaard, dat de verwachting dat de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie een nieuwe maatschappijstruktuur- zou brengen zijns inziens volledig was achterhaald. Mijnheer de Voorzitter!

Een tweede ernstig bezwaar

dat bij ons tegen de p.b.o. bestond, was hierin gelegen, dat de heffingsplichtigen bij de instelling van een schap totaal werden uitgeschakeld. Zo ging het bij het landbouwschap, dat van bovenaf werd opgelegd, in plaats dat het van onderaf tot stand kwam. Zo ging het ook bij andere schappen. Het gebeurde, dat een luttel aantal personen zich als representatieve vertegenwoordigers van een paar duizend bedrij fsgenoten-kollega's opwierp en het zover wist te brengen, dat de Regering aan een verzoek tot instelling van een bedrijfschap voldeed. Het Fotografenschap leverde hiervan wel een zeer sprekend bewijs. Al

niet minder bezwaar

ontmoette bij ons het feit, dat de besturen der schappen niet door de heffingsplichtigen werden gekozen, maar door de erkende organisaties werden aangewezen. Door een en ander kwam de p.b.o. te stoelen op de gedachtenwereld van de korporatieve staat, zoals deze in Italië onder Mussolini tot stand kwam. Het is wel zeer opmerkelijk, dat men in de andere landen van de E.E.G. een p.b.o., zoals die hier te lande bestaat, tevergeefs zal zoeken. Men moet naar het diktatoriaal geregeerde Portugal gaan om iets gelijksoortigs als in Nederland te vinden. Voorts gingen de besturen der schappen, en hierbij valt als vanzelf te denken aan het Landbouwschap, wat de heffingen betreft, er van meet af aan van uit, dat

ook de ongeorganiseerden

die heffingen moesten opbrengen. Wanneer hier van onze zijde bezwaar tegenin werd gebracht, kregen wij ten antwoord, dat dit bij voorbeeld bij waterschappen en gemeenten ook zo is. Alle ingelanden en inwoners van gemeenten zijn verplicht de lasten mede te helpen dragen, zo werd dan gezegd. Deze vergelijking gaat echter helemaal niet op. Bij een gemeente, om mij daartoe te bepalen, hebben alle inwoners op een bepaalde leeftijd toch stemrecht. Zij kiezen de raadsleden, terwijl voorts het gemeentebestuur verantwoording over zijn beleid verschuldigd is, wat bij de p.b.o.-organen niet het geval is. De heffingbetalers hebben niet de minste invloed op de financiën der p.b.o.-organen.

Nog een ander bezwaar

tegen de schappen bestond hierin, dat, terwijl het publiekrechtelijke organen zijn, de vergaderingen niet openbaar waren, zodat de regel, dat de publieke zaak in het publiek behoort te worden behandeld, met voeten werd getreden.

Alles overziende

behoeft het dan ook geen verwondering te wekken, dat de p.b.o. onder boeren en middenstanders grote ontevredenheid verwekte en dat ook van industriële zijde niet de minste behoefte werd gevoeld aan het totstandkomen van p.b.o.-organen medewerking te verienen. Vooral het optreden van het Landbouwschap heeft niet alleen bij boeren en tuinders in sterke mate wrevel verwekt, maar ook bij vele burgers, die overigens wars waren van alle revolutionaire akties. Zelfs boeren, die voorheen tegen het Landbouwschap geen bezwaar hadden of althans niet zulke overwegende bezwaren, dat zij zich door bepaalde akties lieten meeslepen, ging het toch veel te ver, dat om kleine bedragen, die boeren weigerden te betalen, op hele boerderijen beslag werd gelegd en deze in het openbaar werden verkocht. Zeer terecht wordt dan ook in de memorie van toehchting opgemerkt, dat de belangstelling voor de p.b.o., die sedert 1962 al verder was afgenomen ten gevolge van „bepaalde gebeurtenissen", wat de publieke opinie betreft nog verder was gedaald, zo zelfs, dat er van een duidelijke klimaatsverslechtering gesproken kon worden. Vandaar dat de Regering, na advies van de SER te hebben ingewonnen, het onderhavige wetsontwerp heeft ingediend. Van een breken met de p.b.o. heeft de SER en in navolging van deze raad ook de Regering, niet willen weten. Enerzijds verwondert ons dit niet, aangezien dit voor de voorstanders van de p.b.o. een wel zeer bittere pil ware geweest. Anderzijds vragen wij ons echter af waarom niet werd gebroken met een instelling, die past in een korporatief bestuurde staat, doch die in ons land een mislukking is geworden. De Regering heeft zich beperkt tot het doen van

enkele stappen terug

om op die manier de zieltogende p.b.o. wat leven in te blazen. Volgens het wetsontwerp wordt de mogelijkheid geschapen, zogenaamde lichte schappen met slechts zeer beperkte verordenende bevoegdheid en zeer lichte bedrij fskommissies in te stellen. Of deze lichte schappen bij het bedrijfsleven zullen aanslaan, moet worden afgewacht. Onze verwachtingen hieromtrent zijn echter allerminst hoog gespannen. Dit wil echter niet zeggen, dat in het wetsontwerp geen elementen voorkomen, die op verbetering duiden, in vergelijking met de huidige wet op de p.b.o. Eén van de verbeteringen is bij voorbeeld ongetwijfeld, dat volgens het wetsontwerp aan ondernemerszijde een meerderheid van alle bedrijfsgenoten — d.w.z. georganiseerden en ongeorganiseerden wordt vereist om tot de oprichting van een schap te komen. Hierin is de Regering dus afgeweken van het SERadvies, waarin als eis werd gesteld, dat voor het oprichten van een schap een meerderheid van alleen georganiseerde werkgevers en werknemers nodig was. Hoewel de lichte schappen voorts een verbetering vertonen, doordat de ondernemers zich niet behoeven te binden aan allerlei zware verordeningen, zullen zij toch zijn onderworpen aan een beperkte verordenende bevoegdheid, die betrekking heeft op de registratie van ondernemingen, het verzamelen van gegevens, het geven van inzage in boeken en bescheiden, alsmede het opleggen van heffingen. Ook bij de lichte schappen komen de ondernemers dus niet van de heffingen af. Voorts doet zich de vraag voor, of niet te eniger tijd, wanneer het oprichten van lichte schappen te wensen overlaat, toch tot het instellen van schappen zal worden overgegaan, wanneer de SER daartoe adviseert, zonder dat overeenstemming met het betrokken deel van het bedrijfsleven is bereikt. Uit de memorie van toelichting, waarin deze kwestie ook ter sprake wordt gebracht, blijkt, dat de Regering in beginsel wel voor een dergelijke regeling voelt, al heeft zij ervan afgezien, dit in het wetsontwerp vast te leggen.

Nog een verbetering

in het wetsontwerp is, dat de vergaderingen van bedrijfslichamen in beginsel openbaar zullen zijn, zodat hierdoor het bezwaar, dat tegen de huidige wet op de p.b.o. bestaat, komt te vervallen. Wat ons echter zeer teleurstelt in het wetsontwerp is het feit, dat het niet tegemoet komt aan de wens, dat de bestuursleden van de bedrijfslichamen door de bedrijfsgenoten kunnen worden gekozen. Ook in de memorie van antwoord blijft de Regering afwijzend staan tegenover rechtstreekse verkiezing. Men spreekt tegenwoordig veel over eigentijds en tijdgebonden. Wanneer wij deze terminologie op het standpunt van de Regering toepassen, moeten wij konstateren, dat zij inzake de kwestie van de al of niet rechtstreekse verkiezing der besturen allesbehalve eigentijds is, maar zo tijdgebonden als het maar zijn kan. Terwijl op verschillend gebied op demokratisering, openheid, inspraak, medebeslissingsrecht en medezeggenschap wordt aangedrongen en deze begrippen ook in toepassing worden gebracht, blijft de Regering inzake het rechtstreeks kiezen van de besturen der bedrijfslichamen vasthouden aan een procedure, die twintig jaar geleden werd ingesteld. Deze houding stelt te meer teleur, nu is gebleken dat

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juni 1970

De Banier | 8 Pagina's

was gekomen, er

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juni 1970

De Banier | 8 Pagina's