Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HAVENSCHAP VUSSINGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HAVENSCHAP VUSSINGEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede Ir. Van Rossum

In Zeeland zijn grote ontwikkelingen gaande, die van ingrijpende betekenis zijn voor de Zeeuwse samenleving. Bij de beraadslaging over het Havenschap Vlissingen sprak namens de fraktie de heer Van Rossum als volgt. Op het antwoord van de Minister komen we alsnog terug.

Mevrouw de Voorzitter'. Na drie Zeeuwse sprekers is er haast moed voor nodig als niet-Zeeuw het woord te voeren, vooral omdat dezelfde drie sprekers ingewerkt zijn. Ik heb er de notulen van de staten van Zeeland van 22 september 1967 namelijk op nagelezen; daar waren het precies dezelfde woordvoerders en zij hebben toen van een oud-Minister van Waterstaat gedegen antwoord gekregen. Wij krijgen nu van de tegenwoordige bewindsman antwoord. Ik hoop - ik ben daar zeker van overtuigd - dat het even deskundig zal zijn als van een oudminister in de Staten van Zeeland. Graag wil ik dit havenschap plaatsen in het nationale beleid. Wij hebben hier met deze Minister gesproken over de nota zeehavenbeleid en de nota waterhuishouding; dat waren beide landelijke nota's. Bij de nota zeehavenbeleid is heel duidelijk de funktie van Rotterdam aan de orde geweest: Rotterdam zou niet steeds verder mogen uitbreiden. Ik behoef maar de namen Hoeksche Waard en Voorne en Putten te noemen, dan weet iedereen, wat ik bedoel: dat de uitstraling van Rotterdam niet ongelimiteerd mag doorgaan. Als wij in deze Kamer over oefenterreinen spreken, dan zegt iedereen: Zij moeten elders komen. Dat geldt misschien ook voor de industrieterreinen, maar gelukkig ligt het hierbij wat gemakkelijker. Voor oefenterreinen kunnen wij nergens plaats vinden, voor industrieterreinen staan vele gemeenten al of niet in groepsverband op de stoep om ze te krijgen, hetgeen ook wel weer uit dit wetsontwerp blijkt. In dit kader zou ik het dan ook willen bezien, want de overheid streeft er o.i. terecht naar de meest aangewezen plaatsen voor industrievestiging te bestemmen. Hiervoor is de Westerschelde bij uitstek geschikt, zij het, dat er een zekere funktiesplitsing moet plaatsvinden, waarbij grote tankers e.d. naar Rotterdam komen en schepen van 60.000 tot 80.000 dwt. naar het Sloe en naar Temeuzen, en in de toekomst misschien ook naar Reimerswaal. Als wij het in dit kader zien, moet het m.i. ook iets verder gaan en moet, naar mijn mening, ook binnen Zeeland een zekere funktiesplitsing plaatsvinden tussen de verschillende havengebieden. Het spijt mij dan ook wat, dat de Minister in de memorie van antwoord bij dit wetsontwerp zegt, dat de vraag, of bij vestiging van bedrijven

in het Sloegebied niet zodanig restriktief

te werk moet worden gegaan, dat de voorkeur moet uitgaan naar bedrijven, die voldoende aan achterwaartse verbindingen via rail- en wegvervoer hebben, zulks ten einde de hoge kosten en andere bezwaren van een achterwaartse binnenscheepvaartverbinding met de Oosterschelde te kunnen vermijden, naar het oordeel van de eerste ondergetekende thans nog niet kan worden beantwoord. Het is wel mogelijk, dat deze vraag nu niet kan worden beantwoord, maar ik meen, dat de Minister hierin toch wel snel een standpunt zal moeten innemen, anders zou men achteraf de Minister wel eens voor een fait accompli kunnen stellen. Als er in Vlissingen-Oost een groot overslagbedrijf komt, dat met alleen rail- en wegtransport onvoldoende armslag heeft, is er natuurlijk een achterwaartse verbinding nodig. Ik meen dus, dat het niet genoeg is, dat hierbij alleen maar wordt gedacht - om weer de woorden van de memorie van antwoord te gebruiken - aan een nauwe samenwerking met betrekking tot het havenbeleid in het algemeen, dat wil zeggen: de samenwerking tussen de drie havengebieden, die er in Zeeland zouden komen, want zij zijn er nog niet. Met een ongeborene is geen overleg mogelijk. Ik meen, dat ook hier een duidelijke funktiesplitsing moet komen: industrieterreinen op de ene plaats en overslagbedrijven - met een gemakkelijke achterwaartse verbinding - op de andere, waarschijnlijk in de buurt van het Schelde-Rijnkanaal. Dit ligt mijns inziens geheel iri de lijn van de natuurlijke en later kunstmatig aangevoelde geografische gesteldheid in Zeeland. Op dit punt ben ik het bepaald niet eens met de geachte afgevaardigde, de heer Van der Peijl, die er voor pleitte, dat er reeds nu aan een achterwaartse verbinding vanuit het Sloegebied moet worden gewerkt. Ik zou er in de toekomst eigenlijk met het oog op de waterhuishouding in het Zeeuwse Meer ook liever niet aan werken. Ik zou overslagbedrijven en bedrijven, die op binnenvaartschepen zijn aangewezen, liever in de buurt houden van het Schelde-Rijnkanaal. Wel wil ik er in verband met het havenschap Vlissingen voor pleiten het kanaal door Walcheren te moderniseren voor meer incidenteel watertransport. Daarbij vraag ik de aandacht van de Minister speciaal voor de sluizen bij Veere, die nog steeds met de hand worden bediend en een obstakel voor het scheepvaartverkeer vormen. Over Middelburg is al zoveel gesproken, dat ik dat nu wel kan overslaan.

Wat Goes betreft,

wil ik ook wel pleiten voor een adviserende stem van deze gemeente. Ik heb er kennis van genomen, dat de Minister zegt: Als er belangen zijn, kunnen zij altijd worden ingeschakeld, want volgens artikel 8, onder i, kunnen zij worden uitgenodigd. Als ik dit artikel goed lees, gaat het daarbij over de bevoegdheid van de raad van bestuur. Dat is natuurlijk wel eenzijdig. Als er nu punten aan de orde komen, die voor Goes van belang zijn, is het dan de bedoeling, dat de raad van bestuur inderdaad B. en W. uitnodigt? Ik ben de Minister er dankbaar voor, dat hij diezelfde mogelijkheid bij nota van wijziging ook heeft geopend voor de besturen van de waterschappen. Ook zij kunnen worden uitgenodigd. Maar, mevrouw de Voorzitter, ik zou er toch wel op willen wijzen, dat de waterschappen, hoewel fX] bijzonder dankbaar zijn voor deze opening, niet geheel tevreden zijn. Een uitvoerige brief over deze kwestie heb ik hier voor mij en daaruit blijkt, dat er grpte moeilijkheden zijn voor wat betreft de plannen voor het gebied ten oosten van het kerkdorp Borssele. Op 23 mei 1967 waren de plannen reeds volledig uitgewerkt. Ze zijn toen ter goedkeuring aan de Minister gezonden. Er is onteigend op grond van een besluit van 17 december 1968. Maar nu gaat de verdere uitwerking en de uitvoering van alle plannen stagneren, doordat er waarschijnlijk een nieuwe haven ten oosten van Borssele zal komen, waardoor ook de gehele bemalingssituatie van een groot poldergebied met inbegrip van een groot deel van een juist uitgevoerde milverkaveling helemaal stagneert. Men komt er gewoon niet uit en men heeft geen toegang tot het bestuur van het havenschap i.o. Daarom vraag ik: Wat gebeurt er als de raad van bestuur geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid het waterschap uit te nodigen? Daarvoor wil ik toch wel bepaald de aandacht van de Minister vragen. Kan de Minister mogelijk zijn vertegenwoordigers in deze raad van bestuur op dit punt enigszins instrueren? Dit brengt mij gelijk op het volgende punt. Het havenschap wordt opgericht voor een bepaald gebied. Er is

een gewaarmerkte kaart

bij het wetsontwerp. Heel duidelijk staat in het wetsontwerp: Overeenkomstig de gewaarmerkte kaart. Ik heb echter het idee, dat die kaart sterk verouderd is. Er staan alle mogelijke lichtopstanden op. Toen ik er kortgeleden heb gevaren, kon ik die lichtopstanden echter nergens vinden. Er staan boordvoorzieningen in een inham, die al helemaal niet meer bestaat. Die kaart is volmaakt verouderd en Lk heb de indruk dat hier en daar ook de grens volmaakt verouderd is. Heeft de verrekening van terreinen bij voorbeeld plaats op basis van de gearceerde terreinen op de kaart of op grond van de werkelijke situatie bij het in werking treden van deze wet? Is het de bedoeling, dat belangrijke wijzigingen - het is omschreven in artikel 3 van de gemeenschappelijke regeling ~ iedere keer opnieuw moeten worden goedgekeurd? In die waan brengt mij artikel 8 van het wetsontwerp. Als wij straks overspringen naar de oostzijde van Borssele, als daar nieuwe havens komen, die dan waarschijnlijk in het havenschap opgenomen moeten worden - ik doel dus op zeer belangrijke, essentiële wijzigingen; ik begrijp heel goed, dat wij het niet doen als het over één of enkele hektaren gaat - , moet dit dan bij de wet worden goedgekeurd? Als dit bij iedere essentiële wijziging moet gebeuren, lijkt mij dit een nogal moeilijke procedure, gezien ook de langdurige procedure, die wij hier nu al voor hebben. Dat de gemeente Borssele in het havenschap opgenomen kan worden zonder wetswijziging ~ en dat binnenkort ook zal worden - is mij duidelijk, maar is daarbij ook de mogelijkheid geopend om alle werken in deze gemeente onder de gemeenschappelijke regeling te laten

vallen?

Die nieuwe haven bij Borssele

Die nieuwe haven bij Borssele roept ook nog de vraag op of het niet bijzonder nadelig zal worden voor het huidige kerkdorp Borssele. Er zal bepaald sprake zijn van grote schade. Men heeft voordelen van deze industrievestiging, maar ik heb al horen spreken van een omhelzing, die de patiënt wel eens zou kunnen dooddrukken. Ook daarvoor zou ik de aandacht willen vragen. In de provinciale begroting van Zeeland voor 1970 vind ik in de toelichting, dat dit één van de zeer urgente werken is en dat de waterloopkundige onderzoekingen voor deze nieuwe haven inmiddels zijn begonnen. Staat deze haven ook bij de Minister zo hoog op de urgentielijst? Men staat in Zeeland nogal te trappelen. Dat zou voor dit havenschap van belang kunnen zijn. Wij zijn blij, dat hier deze grote havenaktiviteiten komen en dat grondstoffen, bulkprodukten en ook vloeibare grondstoffen kunnen worden aangevoerd. Hoe zit het echter met de uitbreiding van terreinen indien het binnensdijks komt? Worden de streek-en bestemmingsplannen daar dan tijdig aangepast en heeft het havenschap hierop invloed? In artikel 3 van de gemeenschappelijke regeling wordt opgesomd wat zoal tot het havenschap zal behoren. Daar worden ook gebouwen en werktuigen genoemd.

Waar ligt de grens tussen het havenschap en de N.V. Haven van Vlissingen?

Ik meen dat werktuigen - daarbij denk ik onder andere aan kranen — meer tot het privaatrechtelijke en dus bij de N.V. be. horen. Een duidelijke grens heb ik niet kunnen vinden. Graag verneem ik hoe het zal gaan met de

milieuhygiëne

als er straks grote industrievestigingen komen. Er zijn er trouwens al; toezeggingen zijn ook gedaan. Er is een wet op de verontreiniging van oppervlaktewateren. Naar wij hopen zal die spoedig in werking treden. Wij zijn bezig met een ontwerp van wet op de luchtverontreiniging. Die wet zal ook wel niet zo snel in werking treden. De Minister zegt, dat daarvoor een convenant is gesloten. Dat is prachtig, maar de Staatssekretaris van Volksgezondheid zegt daarvan in de memorie van antwoord op het ontwerp van wet op de luchtverontreiniging (blz. 4, linkerkolom), dat zo'n convenant eigenlijk maar een noodverband is. Het is een verbintenis, die privaatrechtelijk wordt gesloten bij gebrek aan beter, Krijgt het convenant naderhand de juiste juridische status? Een vraagje terzijde is hoe het met de vissershaven van Vlissingen staat, die ook in het havenschap is opgenomen. Waarschijnlijk zal er ook in Zeeland concentratie van vissershavens plaatsvinden, met Colijnsplaat en Breskens. Graag verneem ik of de Minister daarin reeds nu een nader inzicht kan verschaffen. Een andere vraag is of de vertegenwoordigers in de raad van bestuur er als persoon zitting in hebben dan wel of zij moeten spreken

na last en ruggespraak

Ik denk bij voorbeeld aan de vertegenwoordigers van de gemeente Vlissingen. Zijn zij geheel aan een mandaat van de gemeenteraad gebonden of hebben zij een zekere zelfstandigheid? Ik zeg dit ook met het oog op de kombinatie van funkties, waarop de geachte afgevaardigde, de heer Van Bennekom, heeft gewezen met de haven van Vlissingen. Die kombinatie van funkties kan hier en daar aanleiding geven tot moeilijkheden. Van de vertegenwoordiger van de Minister van Verkeer en Waterstaat zegt de Minister, dat het altijd de plaatselijke vertegenwoordiger van de Rijkswaterstaat zal zijn. In de memorie van antwoord wordt gezegd, dat Rijkswaterstaat tevens technische hulp kan verlenen. Ik wijs met name op het woordje kan. Is dat min of meer verplicht? De vertegenwoordiger in het bestuur zou zichzelf op de voorgrond kunnen dringen. Het behoeft natuurlijk niet, maar het kan in een bepaald geval nuttig zijn, dat de provinciale waterstaat wordt ingeschakeld bij voorbeeld in verband met aanleg van wegen in de omgeving van het havenschap, misschien in een ander geval gemeentewerken van Vlissingen omdat ook de oude havens van deze stad in het havenschap zijn opgenomen of in een nog ander geval een ingenieursbureau. Artikel 35 van de gemeenschappelijke regeling zegt, dat voor alle schulden voor de gemeenten

een garantieverplichting bestaat van 25 pet

lk vraag mij af of dat voor bepaalde gemeenten - ik denk dan met name aan Borssele, dat door de recente samenvoeging van gemeenten toch al voor grote moeilijkheden staat — geen zeer grote problemen zal veroorzaken. Graag verneem ik of onder de verrekening van de kosten met Rijkswaterstaat ook vallen alle kosten van deze dienst zelf die deze heeft gemaakt. Ik bedoel de direktiekosten. Er is gebaggerd, er zijn kademuren gebouwd enz. Moeten die direktiekosten van de dienst zelf ook achteraf worden verrekend?

(vervolg pagina 5) HAVENSCHAP VLISSINGEN (vervolg)

Ten slotte wil ik iets zeggen over

de renteverrekening.

Op de kameragenda voor de komende weken staat het wetsontwerp wijziging van de artikelen 1286 en 1804 van het Burgeriijk Wetboek. Daarbij wordt de wet van 22 december 1857 ingetrokken, waarin werd gesproken over een wettelijke interest, die vastgesteld is op 5 pet., en dat is ook in dit wetsontwerp opgenomen. De memorie van antwoord van het wetsontwerp, dat wij nu bespreken, is ingediend op 19 december 1969. Die wijziging van het Burgeriijk Wetboek werd pas op 11 februari 1970 ingediend. Daar kon de Minister toen geen rekening mee houden, en het is dan ook verre van mij om het de Minister kwalijk te nemen, dat hiermede nog geen rekening is ge­

houden. In de memone van antwoord op de Deltaschadewet, die op 6 april 1970 is ingediend - dat was dus na de datum van het indienen van het wijzigingsvoorstel van het B.W. - heeft hij hiermee wel rekening gehouden. Daarom zou ik hem willen vragen of het niet konsekwent is ook deze plooi glad te strijken en ook in dit wetsontwerp de regeling van wetsontwerp 10 534 toe te passen. Ik heb hiertoe een amendement ingediend. Uiteraard zal dit pas kunnen gelden vanaf het moment, dat ook dat wetsontwerp van kracht is. Het geldt dus waarschijnlijk maar voor één of twee maanden. Belangrijk zal het dan niet meer zijn, maar het lijkt mij toch juist, dat deze plooi wordt gladgestreken. Wat de konsekwenties daarvan zijn, kan de Minister ons wellicht nog mededelen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 1970

De Banier | 12 Pagina's

HAVENSCHAP VUSSINGEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 1970

De Banier | 12 Pagina's