Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het tiende gebod in de Staatkunde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het tiende gebod in de Staatkunde

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

DOOR J. DE ROOY

„GIJ ZULT NIET BEGEREN...." De Heere is een God, Die harten kent en nieren proeft. Onder het zoeklicht van Zijn heiligheid vallen niet alleen onze daden, doch ook onze heimelijke overleggingen, onze innerlijke verlangens, onze begeerten. Daarvan bewust, riep de apostel Paulus uit; , , Ik had de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: gij zult niet begeren. Is dan alle begeren uit den boze? Allerminst. Er bestaan betamelijke begeerten, natuurlijke verlangens die onder Gods zegen door ijver worden bevredigd. Er zijn in het hart van Gods volk goede begeerten, gericht op God. Daarvan riep David uit: „Eén ding heb ik van de Heere begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des Heeren", enz. (Ps. 27 : 4). In het tiende gebod wordt ons verboden het zondige begeren. Krachtig accentueert dit gebod, dat de bron der zonde ligt iii het zondige begeren. Dat zondige begeren richt zich onmatig op het aardse goed, het zoekt bandeloos het aards genot, het begeert het eigendom van de naaste, het gaat uit naar het verbodene. Het zondige begeren keurt Gods wijze van bedelen af. Hij heeft de ander te veel en mij te weinig gegeven. In onze afval van God hebben we het verbodene begeerd. De mens begeerde als God te zijn en door die diepe val kan de mens van nature nooit anders dan streven naar de gestolen wateren, die zoet zijn en naar het verborgen brood, dat liefelijk is. Het „ik" staat centraal en dat , , ik" roept evenals de bloedzuiger; „Geef! geef! " De één wenst des naasten vrouw, de ander zijn dienstknecht of dienstmaagd, de ander zijn os of ezel, maar het deel van de ander blijft immer begeerlijk. Nooit zal een ronde aardbol het driekante hart kunnen vervullen en daarom zal ondanks alle welvaart de mens nimmer tot dankbaarheid komen, maar blijven roepen: , , Geef me meer! " Het materialisme leeft in ons aller hart. Maar nu onderwijst Gods Woord ons in het tiende gebod, dat het zo niet mag zijn. Gij zult niet het zondige begeren, gij zult niet de materie begeren, doch gij zult God begeren om van Hem alle geestelijke en lichamelijke nooddruft biddend af te smeken. De onafhankelijke mens kan voor God niet bestaan. Hij wil ons leren onze diepe afhankelijkheid van Hem. Wanneer Gods gebod ons leert, dat we de zonde niet zullen doen, dat we niet zullen vloeken, sabbatschenden, dat we het gezag zullen eren, niet zullen doodslaan, echtbreken, stelen, liegen, dan kan de rijke jongeling en het niet ontdekte hart zeggen: , , A1 deze dingen heb ik onderhouden van mijn jeugd af'. Dan gaat het over de daad, over ons gedrag. Het tiende gebod raakt onze gezindheid, het doorzoekt de schuilhoeken van het hart en zegt ons, dat ook de minste lust of gedachte tegen enig gebod Gods in ons hart nimmermeer kome, maar dat wij te allen tijde, van ganser harte, aller zonden vijand zijn, en lust tot alle gerechtigheid hebben. Nu wordt het ons duidelijk, dat het 10e gebod geen herhaling van het 8e gebod is. In het 8e gebod, gij zult niet stelen, wordt de diefstal, dus het wederrechtelijk zich eens anders eigendom toeëigenen, verboden. In het 10e gebod verbiedt ons de Heere de begeerte tot eens anders goed. Alle slinkse streken of bedriegelijke praktijken, die erop gericht zijn, dat wat van een ander is te verkrijgen, wordt in dit gebod veroordeeld. Geboden wordt de betrachting van het woord van de apostel Paulus. geschreven aan Timotheüs (1 Tim. 6 : 7-12); „Want wij hebben niets in de wereld gebracht, het is openbaar, dat wij ook niet kunnen iets daaruit dragen. Maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmee vergenoegd zijn.

Doch die rijk willen worden, vallen in verzoeking, en in de strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang, want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, tot welke sommigen lust hebbende zijn afgedwaald van het geloof, en hebben zichzelf met veel smarten doorstoken. Maar gij, o mens Gods, vlied deze dingen; .en jaag naar gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid. Strijd de goede strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk gij ook geroepen zijt en de goede belijdenis beleden hebt voor vele getuigen".

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 september 1970

De Banier | 12 Pagina's

Het tiende gebod in de Staatkunde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 september 1970

De Banier | 12 Pagina's