Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wijziging van de bepalingen inzake gemeentelijke en provinciale belastingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wijziging van de bepalingen inzake gemeentelijke en provinciale belastingen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede Ir. Van Dis

De kwestie van de verruiming der financiële zelfstandigheid is reeds gedurende vele jaren in deze Kamer onderwerp van bespreking geweest, een gevolg van het feit, dat vele gemeenten met de uitkering uit het Gemeentefonds niet konden toekomen en zodoende financieel in mindere of meerdere mate in de knel kwamen. De positie waarin de gemeenten verkeerden was meermalen zelfs zo precair, dat er niet alleen over gesproken werd bij de behandeling van de begrotmg van Binnenlandse Zaken, maar ook bij de algemene politieke en financiële beschouwingen die eraan vooraf gingen. Door de regering werd toen, om aan de ingebrachte klachten tegemoet te komen, een nieuw wetsontwerp inzake de financiële verhouding tussen het rijk en de gemeenten ingediend, waardoor de Financiële-verhoudingswet 1960 tot stand kwam.

Toen hadden we reeds ernstige bezwaren

Reeds bij de behandeling van het betreffende wetsontwerp werden er ernstige bezwaren tegen ingebracht. In de eerste plaats werd het een leemte geacht, dat men dit ontwerp moest beoordelen zonder dat men zich een juist beeld kon vormen van de financiering van de kosten der wegen buiten de bebouwde kommen. Voorts bestond er onzekerheid en vaagheid met betrekking tot het eigen belastinggebied der gemeenten. Het geven van een eigen belastinggebied, groter dan bij de behandeling van voornoemd wetsontwerp bestond, is onzerzijds herhaaldelijk bepleit. Wel erkenden wij, dat een verhoging van de uitkering uit het Gemeentefonds, zoals in het wetsontwerp van 1960 werd voorgesteld, een versterking van de financiële zelfstandigheid kon betekenen, maar tevens waren wij er niet gerust op, dat dit blijvend het geval zou zijn. Vele gemeenten toch werden in de achter ons liggende jaren - en worden nog steeds — ten behoeve van allerlei niet nader te noemen taken voor nieuwe uitgaven gesteld. Hierbij kwam het gedurig stijgen van loneij, "Salarissen en prijzen, zodat het voor vele gen\eentebesturen een uitermate moeilijke opgave was hun begroting sluitend te maken. Dit blijkt overduidelijk uit de door de Raad voor de Gemeentefinanciën niet zo lang geleden ingestelde enquête, waaruit bleek, dat van de 717 gemeenten er 309 een soms relatief groot tekort hadden, terwijl er 408 een sluitende begroting konden opgeven. Het is echter niet uitgesloten, dat er onder laatstgenoemde gemeenten verschillende zijn, die hun begroting slechts sluitend konden krijgen door dringend nodige voorzieningen achterwege te laten en alles zo krap mogelijk te doen.

Sommige uitgaven hadden om principiële redenen beter achterwege gelaten kunnen worden

Wanneer wij dit alles met het oog op een billijke beoordeling in aanmerking menen te moeten nemen, wil dit allerminst zeggen, dat sommige gemeenten geen uitgaven hebben gedaan die niet alleen om financiële, maar ook — en wel in de eerste plaats - om principiële redenen achterwege hadden moeten worden gelaten. Dit geldt in het bijzonder voor de gemeenten, die op hun begrotingen posten hadden staan in de vorm van subsidies ten behoeve van allerlei publiek vermaak.

Kapitalen werden hiervoor uitgegeven waarvoor alle belastingplichtigen het geld moesten opbrengen, ook al maakten zij van de hier bedoelde inrichtingen van ver. maak nooit gebruik. Ik herinner mij nog het geval van enige jaren geleden, waarbij het gemeentebestuur van Amsterdam een bedrag van f 60.000, - toekende aan het Nationaal Ballet. Ook door de staten der diverse provinciën werden ten behoeve van dergelijke vermakelijkheden kapitalen aan subsidie verstrekt. In plaats dat van regeringswege en de haar steunende partijen daartegen wordt opgekomen, geeft zij in dezen juist het slechte voorbeeld.

Wij willen niet beweren, dat met intrekking der zovele zoeven genoemde subsidies de gemeenten uit de financiële moeilijkheden zouden zijn. Ook dan zal aan het nemen van maatregelen niet kunnen worden ontkomen. Anderszins is het echter zo, dat, wanneer door de gemeenten en de provinciën meer financiël zelfstandigheid wordt verlangd, er door de gemeentebesturen en provinciale besturen behoort te worden gestreefd naar morele en financiële verantwoordelijkheid. Naar morele verantwoordelijkheid om het bestuur niet te stellen in het teken van de heidense leus van brood en spelen, naar financiële verantwoordelijkheid, omdat door de besturen steeds moet worden bedacht, dat de opgeëiste belastingen moeten worden opgebracht door de ingezetenen der gemeenten, onder wie er velen zijn, die het in deze dure tijd uitermate moeilijk hebben.

De konstruktie om het gemeentelijk uitgavenbeleid te beteugelen roept bezwaren op

Wat de Financiële-verhoudingswet 1960 betreft werd door de toenmalige Regering zelf reeds ingezien, dat de gemeenten het hiermede alleen niet konden stellen, reden waarom door haar werd toegezegd maatregelen te zullen nemen tot verruiming van het gemeentelijk belastinggebied. Het duurde nog enige jaren voordat een regeling bij de Kamer aanhangig werd gemaakt. Toen deze in 1963 kwam, bleek het nog slechts een voorlopige regeling te zijn. Het wetsontwerp, dat hierop betrekking had, werd echter ingetrokken om in 1968 plaatste maken voor het onderhavige definitieve wetsontwerp. Uit de memorie van toelichting blijkt duidelijk, dat de Regering met dit ontwerp het gemeentelijke uitgavenbeleid beoogt te beteugelen, omdat dit volgens haar ertoe zal bijdragen het verantwoordelijkheidsbesef van de gemeentebesturen in financieel opzicht te versterken. Van onderscheidene zijden zijn tegen deze konstruktie bezwaren ingebracht, o.a. door Prof. Grepaart in het „Weekblad voor Fiskaal Recht", bezwaren waaraan moeilijk gegrondheid kan worden ontzegd, daar het inderdaad niet juist is de bevoegdheid tot het heffen van belastingen te hanteren om bestuurders van gemeenten en provincies voldoende financiële verantwoordelijkheid bij te brengen. Zeer terecht wordt door genoemde hoogleraar hiertegen aangevoerd, dat de belastingheffing in handen behoort te worden gelegd van instanties, die van deze gewichtige, diep in het leven van de ingezetenen ingrijpende bevoegdheid een wijs gebruik maken.

Theoretisch is hier geen speld tussen te krijgen. De praktijk leert echter heel anders. In het verleden is het voorgekomen, dat gemeentebesturen het tot tekorten op de begroting lieten aankomen, om dan een beroep te kunnen doen op het Rijk. Het kwam meermalen voor, dat niet eens ten volle gebruik werd gemaakt van de bevoegdheid die men had om gemeentelijke belastingen te heffen. Kennelijk omdat men het heffen van belastingen mèt het oog op de kiezers maar liever aan het Rijk overliet. Ik herinner mij dan ook nog, dat oms-treeks 1954 onder het kabinet-Drees door de Ministers Beel en Van der Kieft het verwijt tot de gemeentebesturen werd gericht, dat zij onvoldoende verantwoordelijkheidszin voor de eigen financiën aan de dag legden. Het onderhavige wetsontwerp zal hierin verbetering kunnen brengen, daar de besturen meer armslag en een extra verantwoordelijkheid krijgen. Zij zullen nu voor de ingezetenen waar moeten maken, dat de door hen opgelegde belastingen noodzakelijk zijn, wat ertoe zou kunnen bijdragen, dat het bestuur in verantwoorde banen wordt geleid. Wat de inning der belastingen betreft komt het ons voor, dat het om onnodige uitgaven te voorkomen aan te bevelen is deze centraal te doen geschieden. Wij kunnen ons te dezen verenigen met hetgeen door de heren Koning en Scholten werd opgemerkt.

Roept belastingverruiming niet een verzwaring van de totale belastingdruk op? Tevens een aantasting van de rechtszekerheid

Een zeer belangrijke zoal niet de belangrijkste kant van het geven van belastingvermiming is voorts of de totale belastingdruk er niet sterk door zal worden verzwaard. De Regering merkt .dienaangaande op dat deze verruiming, hoe belangrijk deze maatregel ook is, niet zal mogen leiden tot een even grote verzwaring van de totale druk van rijks-,

provinciale en gemeentelijke belastingen. Wanneer het hierbij bleef, zou er van een geruststellende verklaring kunnen worden gesproken. In een andere passage wordt die verklaring echter verzwakt door de opmerking, dat het anderzijds onjuist zou zijn de eis te stellen, dat die verruiming nooit tot verzwaring van de totale belastingdruk zou mogen leiden. Volgens de Regering zal die belastingverzwaring hooguit 100 min. bedragen, maar het is zeer te duchten dat het hierbij niet zal blijven. Er zijn er die dit bedrag zien als een absoluut minimum; anderen noemden reeds bedragen van-250mln. a 300 min. Veelzeggend is wat Dr. Henkemans in een artikel in het Weekblad voor fiskaal recht opmerkte, namelijk dat hij voor de gebruikers van onroerend goed, op wie dit wetsontwerp in hoofdzaak betrekking heeft, geen groot optimisme aan de dag kon leggen. Dit klemt te meer, omdat er nog veel onzekerheid bestaat omtrent de door de gemeenten vast te stellen maatstaven en tarieven. ledere gemeente zal een andere maatstaf kunnen hanteren, waardoor groot gevaar bestaat dat de rechtszekerheid wordt aangetast, wanneer namelijk tussen de verschillende gemeenten grote verschillen in belastingdruk zullen ontstaan. Voor de provinciën geldt dit ook met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting, wat ertoe zou kunnen leiden, dat in de ene provincie een hogere belasting zal moeten worden betaald dan in de andere.

Een volgend bezwaar, dat ook door de heren Kieft en Scholten naar voren werd gebracht, is voor ons dat voor kerkgebouwen, die voor de eredienst zijn bestemd, geen uitzondering is gemaakt. Er zouden nog meer bezwaren tegen dit wetsontwerp te noemen zijn, mijnheer de Voorzitter, onder andere dat er bij de heffing geen limiet wordt gesteld. Met het oog op de tijd zal ik echter volstaan met mij in dezen aan te sluiten bij wat door enige andere sprekers reeds werd opgemerkt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 1970

De Banier | 9 Pagina's

Wijziging van de bepalingen inzake gemeentelijke en provinciale belastingen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 1970

De Banier | 9 Pagina's