Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Herziening in het militaire strafprocesrecht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herziening in het militaire strafprocesrecht

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vorige week behandelde de Tweede Kamer het initiatief wetsontwerp van de heer De Gaay Fortman (PPR), dat beoogde de invoering van rechtsmiddelen van cassatie, cassatie in het belang der wet en herziening in het militair strafprocesrecht.

In de memorie van toelichting op zijn wetsontwerp merkt de heer De Gaay Fortman ter verduidelijking het volgende op.

..De concrete aanleiding tot het indienen an het onderhavige initiatiefwetsvoorstel ormt het volgende. Een belangrijk argument voor de invoering van het rechtsmiddel van cassatie vormt ongetwijfeld de gedachte dat dit rechtsmiddel bij uitstek de mogelijkheid opent om eenheid te bewerkstelligen tussen het militaire strafrecht en het commune strafrecht. Cassatie betekent voor de justitiabele daarnaast tevens een extra waarborg waarop hij boven het appel een beroep kan doen. De ondergetekende is, ge/.iende ontwikkelingen in de krijgsmacht in de laatste jaren, van mening dat aan deze mogelijkheid tot het bewerken van eenheid en deze extra waarborg een bijzondere behoefte is ontstaan.

In de afgelopen jaren heeft men zeer veelvuldig conflicten kunnen constateren tussen dienstplichtigen en hun militaire overheden die tot inzet hadden de vrijheid van meningsuiting in de militaire samenleving. Regelmatig zijn dienstplichtigen door de krijgsraden en in appel door het Hoog Militair Gerechtshof op grond van de door hen getuige meningen veroordeeld ter zake van artikel 147 van het Wetboek van Militair Strafrecht. Soms zijn daarbij vrijheidsstraffen opgelegd. Deze conflicten en de daarop volgende berechtingen hebben geleid tot grote onzekerheid over de vraag waar in de militaire samenleving de grenzen getrokken moeten worden die men zou mogen stellen aan de uitoefening van het grondrecht van vrijheid van meningsuiting. De jurisprudentie van krijgsraden en Hoog Militair Gerechtshof laat daarbij grote ruimte open wanneer men zoekt naar de inhoud van het begrip „de tucht onder de krijgsmacht trachten te ondermijnen" dat in artikel 147 gehanteerd wordt.

De ondergetekende meent dat, waar het gaat om fundamentele vragen met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting en de strafrechterlijke beperkingen daarop, het oordeel van de Hoge Raad in hoogste en laatste instantie bezwaarlijk kan worden gemist. Hij meent ook dat de mogelijkheid van cassatie een garantie kan vormen dat de normen die omtrent deze vrijheid van meningsuiting in de krijgsmacht gelden, niet onnodig af zullen wijken van die welke in de Nederlandse samenleving als geheel gangbaar zijn."

De reden waarom hij nu een gedeeltelijke herziening middels een initiatiefwetsontwerp wil bewerkstelligen is de volgende. Hij schrijft: „Hoewel in de nabije toekomstvoorstellen van wet van de zijde van de Regering te verwachten zijn die een algehek herziening van het militair strafproces zullen beogen, heeft de ondergetekende toch

Vervolg zie pag. 6 Vervolg van pag. 5

aanleiding gevonden hierop vooruit te lopen door de indiening van een eigen voorstel van wet. Hij is er zich van bewust dat het in het algemeen minder raadzaam is door middel van wetsvoorstellen betreffende deelonderwerpen te anticiperen op algehele herzieningen in een nabije toekomst van het recht waarop de wetsvoorstellen betrekking hebben. Herziening van het militair strafprocesrecht is echter een tijdrovende zaak gebleken. De regeringsnota over een nieuw militair strafprocesrecht dateert reeds van 1966; het is waarschijnlijk dat nog jaren voordat een algehele herziening zoals in de nota voorgesteld haar beslag zal hebben gekregen."

Namens de SGP-fraktie voerde de heer C.N. van Dis jr. bij de openbare behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel het woord.

WAAROM ZO NODIG REEDS NU?

„Onze fraktie zal geen stelling nemen tegen het op zichzelf gedeeltelijk herzien van het militair strafprocesrecht, te weten het invoeren van de cassatie en herziening, temeer niet, nu bij de behandeling van de nota Herziening Militair Strafprocesrecht onze fraktie zich niet heeft verzet tegen met name de conclusie, waarin de beide rechtsmiddelen in het nieuwe procesrecht werden opgesomd.

Nu ware het ons liever geweest, dat de gehele materie, èn van het militair tuchtrecht met zijn procesgang èn van het militair strafrecht met zijn procesgang, in één keer en volledig op elkaar afgestemd kon worden ingevoerd. Het is mij niet helemaal duidelijk geworden, waarom dit onderdeel door de indiener zo nodig reeds nu moest worden ingevoerd en dat uitstel niet verantwoord zou zijn. De vraag is: betekent het reeds nu invoeren van cassatiemogelijkheid werkelijk een verbetering? Uit de gewisselde stukken zou de indruk kunnen komen, dat ook de indiener alleen maar een mogelijkheid van verbetering daartoe ziet. Of moet ik het zo stellen, dat de wens de vader van de gedachte is geweest, dat hij hoopt, dat via de Hoge Raad een soepeler opvatting t.o.v. de krijgstuchthandhaving, in het bijzonder met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting — artikel 147 van het Wetboek van Militair Strafrecht — zal ontstaan? In dit verband wil ik toch de nadruk leggen op het feit dat het Hoog Militair Gerechtshof zich altijd heeft geconformeerd aan de rechtsopvattingen van de Hoge Raad — dat blijkt althans uit de gewisselde stukken — zodat uit dien hoofde weinig daadwerkelijke verandering is te verwachten.

Daarbij komt, dat ook de Hoge Raad in zijn beoordeling van de hem voorgelegde zaken nooit voorbij kan en mag gaan aan de bijzondere omstandigheden, die nu eenmaal inherent zijn aan de militaire macht.

Uiteraard moet het militaire recht zoveel als mogelijk is, gelijk lopen met het commune recht. In dit verband is het duidelijk, dat de cassatierechter in militaire zaken zeker aandacht behoort te besteden aan die eenheid tussen commuun en militair recht, maar dat daarbij toch in de eerste plaats gestreefd moet worden naar verheldering en oplossing van rechtsvragen binnen de militaire organisatie, ok in die zin, dat duidelijk het onderscheid tussen het militaire en het commune strafrecht tot uitdrukking komt.

DE REËLE BETEKENIS IS NIET GROOT

Overigens bevind ik mij in deze gedachte toch ook wel enigszins in het spoor van de indiener, getuige diens vraagstelling in de derde alinea van zijn mva. Nogmaals, onze fractie ziet het middel van cassatie in overwegende mate als dienstbaar aan het streven naar rechtseenheid binnen het militaire strafrecht. Ons hoogste rechtscollege achten wij zodanig bekwam, dat het metterdaad dat vereiste ook volledig tot zijn recht zal laten komen.

In tegenstelling nu tot de mening van de indiener zijn wij van oordeel, dat de reële betekenis van het w.o. voor de praktijk niet van zo groot belang is. Heb ik het goed, dat de aan het w.o. ten grondslag liggende gedachtengang is, het verkrijgen van een ruimere interpretatie van het begrip „vrijheid van meningsuiting" binnen de krijgsmacht. Ik vind het een noodzakelijke verbetering van het w.o., dat de heer De Gaay Fortman bij nota van wijzigingen alsnog de conclusie van het vorige jaar heeft gevolgd door de Kroon de mogelijkheid te geven, het recht van cassatie te schorsen. Ik vind dit zo belangrijk, omdat juist in feitelijke oorlogsomstandigheden het onderscheid tussen de burger-en de militaire maatschappij het grootste is en het duidelijkste naar voren komt. Daardoor is de pijn er, wat onze fractie betreft, voor een goed deel uit.

In dit verband wil ik de aandacht blijven vragen voor het duidelijke feit van het verschil tussen de burger-en de militaire maatschappij. Als men - en terecht - voor oorlogsomstandigheden moet komen tot uitzonderingen, dan houdt dat erkenning in van de bijzondere vereisten van het militaire gebeuren. Ergo, de militaire rechtsprocedure moet ook in vredestijd in wezen gestoeld op oorlogsomstandigheden, omdat bij overhoopte intreding van die omstandigheden het bestaan van lancunes funest zou zijn. Het onderscheid in oorlogstijd zal zijn afschaduwing ook moeten vinden in vredestijd; maar - en nu kom ik tot een van de blijvende bezwaren - is het dan wel verantwoord de cassatierechtspraak uit-

Vervolg zie pag. 7 Vervolg van pag. 6

sluitend te laten in handen van burgerrechters?

De indiener is toch wel wat gemakkelijk heen gelopen over deze kwestie door alleen maar te denken aan het inwinnen van advies door de procureur-generaal, zoals blijkt uit de laatste zin van pag. 3 van de mva.

Op blz. 2, rechter kolom van het w. staat: „Deze leden zouden op prijs stellen te vernemen welke garanties bovendien het in de voorgestelde wijziging bestaan, dat in de Hoge Raad de militaire aspecten van een zaak volledig tot hun recht komen. Denkt de voorsteller aan de benoeming van deskundigen (vgl. de Centrale Raad van Beroep bij zaken militairen betreffende) of aan een andere oplossing? ".

De indiener heeft die vraagstelling gekoppeld aan het bestaan van feitelijke oorlogsomstandigheden. Moet ik daaruit afleiden, dat hij zelfs het inwinnen van advies in vredestijd niet nodig acht? Ik meen, dat hij daarbij te weinig oog heeft voor het feit, dat de militaire rechtspraak betrekking heeft op het bijzondere welzijn en het goed verlopen van de militaire organisatie met haar eigen eisen, terwijl het commune strafrecht betrekking heeft op het algemene welzijn. Vandaar ook het stellen van de vraag of het niet dringend noodzakelijk is, bij de Hoge Raad te komen tot bijvoorbeeld een militaire kamer, vergelijkbaar met de belastingkamer. Ik meen, dat langs die weg een betere waarborg bestaat voor de behartiging van de belangen van alle betrokken partijen, ook in deze sector. Dit impliceert tevens, dat onze fractie het amendement van de heer Verbrugh een duidelijke verbetering acht. Ik wil de indiener van het w.o. ieder geval vragen, op onze vraag een consistenter antwoord te geven.

MdV. Aandacht moet ook hebben het feit, dat met het invoeren van de cassatieprocedure de tijdsduur onevenredig lang wordt, hetgeen zeker voor de dienstplichtigen in de meeste gevallen kan leiden tot het alsnog ten uitvoer leggen van straffen nadat de be-trokkenen reeds langs de dienst hebben verlaten. Het feit van het zeer geringe aantal, waarop de indiener heeft gedoeld in zijn mva, mag niet direct meetellen naar onze mening, omdat het voor de betrokkenen in het bijzonder toch hard aankomen. Kan de indiener wat nader ingaan op zijn stelling, dat dit feit niet zo zwaar kan wegen?

WAAROM AAN DE CASSATIEPROCEDURE ONDERWORPEN?

Er waren twee afwijkingen in het w.o. verwerkt, die niet in de het vorige behandelde Nota over een nieuw militair strafprocesrecht waren opgenomen. Daarvan heeft de indiener er een, via de nota van wijzigingen, teruggenomen. De andere heeft betrekking op het krijgstuchtelijk afdoen van door militairen gepleegde strafbare feiten. Het is mij niet geheel duidelijk geworden waarom ook deze zaken die duidelijk in het belang van de militair zijn, aan de cassatieprocedure moeten worden onderworpen. Ik ga er namelijk van uit, dat het H.M.G. in het nemen van zijn eindbeslissing zich zal laten leiden door de rechtsopvattingen, ook van de Hoge Raad.

In dat verband spreekt mij het in de mvt gegeven voorbeeld van mogelijke tegenstrijdigheid tussen bepaHngen van het militaire tuchtrecht met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in het geheel niet aan. Het is voor ons namelijk duidelijk dat het behoren tot de krijgsmacht een voldoende reden is om verdergaande Beperkingen in het tucht recht op te nemen. Ik volsta op dit punt met te verwijzen naar hetgeen ik verleden jaar te dezer zake heb gezegd over de taak en de positie van de krijgsmacht als instrument van de overheid om binnen-en buitenlandse veiligheid en vrede te handhaven en te verdedigen.

Het komt onze fractie minder juist voor, ook cassatie te openen voor de z.g. beklagbeschikkingen van het H.M.G. Zeker lijkt ons dit niet juist, nu het gehele militaire tuchtrecht op de helling komt en afgewacht moet worden, of in die nieuwe situatie cassatie al dan niet gewenst zal zijn. Gezien het feit, dat deze materie in ontwikkeling is, is het wel zeer voorbarig om een deel van het tuchtprocesrecht in het militaire strafprocesrecht mee te nemen.

Overigens behoudt onze fractie zich het recht voor, bij de komende herzieningen, zowel van de militaire tucht-en tuchtprocesrecht als van het militaire strafen strafprocesrecht, volledig de ook bij dit wetsontwerp voorgestelde wijzigingen opnieuw in de overwegingen te betrekken.

DE REPLIEKREDE VAN DE HEER VAN DIS

„Ik meen te mogen constateren, dat de indiener gepoogd heeft op een zo duidelijk mogelijke wijze de verschillende vragen te beantwoorden. Ik meen dat een woord van waardering daarvoor op zijn plaats is. Dat neemt niet weg dat ik ten aanzien van een enkel punt even wil repliceren. Het eerste punt dat ik naar voren wil brengen heeft betrekking op de de eerste afwijking die de initiatiefnemer in het ontwerp heeft neergelegd, waar het in het bijzonder gaat om de vraag, of er niet een pepaalde willekeur is ten aanzien van de beslissing, of een vergrijp al dan niet tuchtrechtelijk moet worden afgedaan. De initiatiefnemer heeft er nogal de nadruk op gelegd, dat de militaire administratie dit zeer willekeurig zou behandelen. Ik meen echter dat het militaire apparaat dit niet zo willekeurig doet. Zeker na hetgeen de laatste jaren is gebeurd, is de beslissing steeds juist gebleken.

Dit zou een reden te meer kunnen zijn om niet direct aan te dringen omom een cassatiemogelijkheid ter zake in het leven te roepen.

Mijn tweede punt heeft betrekking op het feit — hoe kan het anders? — dat althans naar onze mening het militaire element in de Hoge Raad toch wel versterkt zal moeten worden. Ik sluit mij op dit punt aan bij de opmerkingen van de heer Verbrugh ter zake. Het moet hier in wezen om juristen gaan met een behoorlijke dosis actuele militaire ervaring. Ik meen dat dit van groot be-lang is om een zo goed mogelijke beoordeling te krijgen van de rechtsvragen die in cassatie nu eenmaal aan de orde worden gesteld.

Ik ben het natuurlijk met de heer De Gaay Fortman eens, dat het in cassatie niet gaat om het beoordelen van de feiten — dat is immers al gebeurd bij de Krijgsraad en het H.M.G. — maar om de interpretatie van de vaststaande feiten en de toepassing van de wettelijke strafrechtbepalingen. Daarbij is inderdaad een behoorlijke juridische ervaring nodig, maar ik zou dat bijzonder graag gecombineerd zien met een behoorlijk militaire ervaring. Daarom pleit ik ook voor het instellen van een militaire kamer, analoog aan de reeds bestaande belastingkamer.

Ik heb begrepen dat het door mij juist is aangevoeld, dat het vragen van advies door de procureur-generaal uitsluitend betrekking had op feitelijke oorlogsomstandigheden' vóórdat de nota van wijziging was ingediend. Ik kan mij wel voorstellen dat het nu in de visie van de initiatiefkamer weinig zin meer heeft om de procureur-generaal dat advies te laten inwinnen. Het loslaten van de eis van kennis van militaire zaken kan echter naar mijn mening toch wel leiden tot een niet helemaal adequate rechtspleging. Dit punt wil ik dan ook nog eens in de bezondere aandacht niet alleen van de indiener maar ook van de Regering en de volksvertegenwoordiging aanbevelen.

Wij willen niet zo ver gaan dat wij dit wetsontwerp niet zullen steuenen, maar wij willen wel graag vastgelegd zien dat wij bij de komende algehele herziening van deze hele materie de mogelijkheid willen hebben ook deze zaak opnieuw te overwegen." .

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1973

De Banier | 8 Pagina's

Herziening in het militaire strafprocesrecht

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1973

De Banier | 8 Pagina's