Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Landelijk verband van SGP gemeentebestuurders

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Landelijk verband van SGP gemeentebestuurders

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vrijdag 26 oktober 1973 vergaderde bovengenoemd verband in Smits Restaurant, Vredenburg 14 te Utreclit. Aanwezig waren in totaal 18 belangstellenden, inclusief 2 leden van de fractie van de tweede kamer der Staten-Generaal. Van een 8-tal personen was bericht van verhindering binnengekomen.

Het was jammer, - dat door welke omstandigheid deze vergadering dan ook niet kon worden bezocht - , er voor zo'n belangrijk onderwerp zo weinig bestuurders aanwezig waren. Laten we in het vervolg trachten al het mogelijke in het werk te stellen de bijeenkomsten van ons Verband bij te wonen. De onderwerpen c.q. problemen, die worden behandeld of besproken zijn voor ons als bestuurders van groot belang. Bovendien zijn de bijeenkomsten van groot nut voor de versteviging van de onderlinge band.

Rond 2 uur n.m. opende ds. Abma de vergadering met het lezen van 2 Kronieken 1 vers 7 t/m 13 en ging daarna voor in gebed.

Na allen welkom te hebben geheten, in het bijzonder de inleider, memoreerde ds. Abma nog het plotseling verlies van de echtgenote van de wethouder van Ede. Vervolgens sprak hij nog een kort, doch zeer principieel openingswoord en ging daarbij ook nog in op het weglaten van de bede in de Troonrede. Hierna werd het woord verleend aan de inleider over het onderwerp: , , De financiële verhouding tussen Rijk en Gemeenten". Bij de bespreking hiervan werd achtereenvolgens aandacht geschonken aan:

1. 4e doeluitkeringen en de rijksbijdragen;

2. de uitkeringen uit het gemeentefonds;

3. de eigen inkomsten der gemeenten.

De bedoeling was om aan de hand van aktuele gegevens de huidige betekenis van en de plaatsvindende veranderingen in de financiële verhouding te belichten.

DE DOELUITKERINGEN EN DE RIJKSBIJDRAGEN

De omvang van deze gemeentelijke middelen, die direct zijn gerelateerd aan aanwijsbare gemeentelijke uitgaven, is steeds groter geworden in verhouding tot de uitkeringen uit het gemeentefonds en de eigen inkomsten der gemeenten. In 1974 vormen zij 55% der gemeentelijke middelen. De gemeenten ontvangen deze uitkeringen en bijdragen van diverse departementen, hetgeen in de praktijk tot gevolg heelt gehad, dat er een grote verscheidenheid aan regelingen is ontstaan zonder veel samenhang in systematiek. Deze vaak als ongewenst ervaren situatie heeft er toe geleid, dat onlangs aan de Minister van Binnenlandse Zaken een coördinerende taak is toegekend bij de behandeling van aangelegenheden, waarbij de financiën van de lagere overheden, voorzover onder dat ministerie ressorterende in belangrijke mate zijn betrokken.

Bij de bespreking van de doeluitkeringen en de rijksbijdragen komt allereerst de daarin belangrijkste categorie (46 % ervan) aan de orde, t.w. de rijksbijdragen in de gemeentelijke kosten van de sociale voorzieningen en de volksgezondheid. Daarbij komt wel 90% ten laste van de begroting van het Ministerie vanCRM, maar van de 10% van de ten laste van de gemeente blijvende kosten (in 1973 ± 220 miljoen gulden) vormt de sterke groei voor vele gemeenten telkenjare een flinke aanslag op de extra middelen, die de groei van de algemene inkomsten oplevert.

Een tweede belangrijke post wordt gevormd door de kosten van de sociale werkvoorziening in de sector volksgezondheid. De financiering van de sociale werkplaatsen vindt met behulp van een ingewikkelde regeling plaats ten dele ten laste van de begroting van het Min. v. Soc. Zaken, ten dele ten laste van het gemeentefonds en vaak blijft er dan nog een restbedrag ten laste van de gemeente. O.a. de Raad voor de gemeentefinanciën en de Ver. van Ned. Gemeenten dringen steeds krachtiger aan op financiering uitsluitend ten laste van het Min. van Soc. Zaken.

Na de rijksbijdragen in de kosten van de sociale voorzieningen en de volksgezondheid volgen de vergoedingen van de onderwijsuitgaven als tweede belangrijke categorie bij de doeluitkeringen en rijksbijdragen. Het verschil tussen de onderwijsuitgaven van de gemeenten en de uitkeringen van het Rijk daarin, vormt de belangrijkste oorzaak van de gemeentelijke tekorten. Aangezien de rijksuitkeringen bedoeld zijn om de kosten van het onderwijs in beginsel geheel te vergoeden, geeft dit verschil aanleiding tot heftige discussies. Van gemeentelijke zijde wordt gesteld, dat de accressen in de onderwijs vergoedingen telkenjare te laag waren om de kostenverhogingen door prijsstijgingen bij te houden, zodat het niveau der vergoedingen thans veel te laag ligt. Het Rijk stelt daartegenover, dat met name in de exploitatiesfeer de kosten bij het bijzonder onderwijs veel lager liggen dan bij het openbaar onderwijs. Zouden de kosten bij het openbaar onderwijs (deze kosten zijn bepalend voor de uitkeringen die de gemeenten ook aan de bijzondere scholen moeten doen) lager zijn, dan zouden de geldende onderwijsuitkeringen veel meer toereikend zijn. Jammer genoeg is nog weinig onderzoek verricht naar de oorzaak van de kostenverschillen en naar methoden om deze verschillen te verkleinen.

Een derde belangrijk onderdeel wordt gevormd door de doeluitkering voor de kosten van gemeentepolitie. Ging het bij de kosten van sociale voorzieningen en volksgezondheid en bij de onderwijskosten om zo goed als alle (850) gemeenten, bij de normvergoeding voor politiekosten zijn slechts de bijna 130 gemeenten met een eigen politiekorps betrokken. (In deze gemeenten, die elk in beginsel meer dan 25.000 inwoners tellen, woont overigens ca. 60% van onze bevolking). Jarenlang waren de onderhavige normvergoedingen nagenoeg toereikend, maar de laatste jaren ontstaan er tekorten, die in totaal enkele tientallen miljoenen guldens belopen.

Tenslotte nog enkele woorden over een vierde belangrijke groep, de rijksbijdragen aan de gemeenten voor het openbaar vervoer (ten laste van het Min. van Verkeer en Waterstaat). Het Rijk heeft aan de negen gemeenten, die een eigen openbaar vervoerbedrijf exploitaren, voor de komende jaren belangrijke financiële toezeggingen gedaan. De omvangrijke negatieve exploitatieresultaten van deze bedrijven vormden met nanie voor de vier grote gemeenten een enorme last. De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft in de Memorie van Toelichting op de begroting van zijn departement voor 1974 medegedeeld, dat hij ook meer hoopt te gaan doen voor de ca. 50 gemeenten die subsidie verlenen aan autobusondernemingen, die het openbaar vervoer in die gemeenten verzorgen.

DE UITKERINGEN UIT HET GEMEENTEFONDS

Elk jaar wordt op de begroting van dit fonds een bedrag beschikbaar gesteld voor verdeling onder de gemeenten. In totaal voorzien deze uitkeringen in 35% van de gemeentelijke middelen.

De verdeling vindt plaats met behulp van een verdeelsleutel, waarvan het belangrijkste onderdeel is, het bedrag per inwoner, het zgn. schaalbedrag. Van het totale beschikbare bedrag wordt in 1974 ca. 63% via dit onderdeel verdeeld.

Sinds enige tijd wordt steeds meer kritiek geuit op de doorslaggevende betekenis van dit bedrag per inwoner, omdat steeds weer blijkt, dat er weinig direkt verband bestaat tussen aantal inwoners en uitgaven der gemeente. Gezocht wordt waar andere faktoren die van betekenis zijn voor het niveau van de gemeentelijke uitgaven, b.v. het aantal arbeidsplaatsen in de gemeente.

Het voor een gemeente geldend bedrag per inwoner kan worden verhoogd wegens één of meer bijzondere kostenveroorzakende omstandigheden, waarin een gemeente verkeert. Zo'n verhoging, één van de z.g. verfijningen, wordt b.v. gegeven aan gemeenten met een slappe bodem (extra uitgaven voor wegen). Aangekondigd zijn twee binnenkort gereedkomende verfijningen, t.w. voor gemeenten met een historische stadskern en voor gemeenten, die doorsneden worden door een groot vaarwater.

Verder staat op stapel een wijziging van de verfijning ongewoon bevolkingsverloop. Deze wijziging beoogt tegemoet te komen in de financiële noden van gemeenten met een structureel dalend inwonertal. Een ander onderdeel van de verdeelsleutel wordt gevormd door een maatstaf voor de bebouwingsdichtheid, namelijk de belastbare opbrengst van de gebouwde eigendommen in de gemeente. Deze maatstaf wordt in zijn werking beperkt door een minimum-en een maximumbedrag per inwoner (f7, - resp. f21, - ). Op de voor de verdeling verantwoordelijke ministers (van Binnenlandse Zaken en van Financiën) wordt veel druk uitgeoefend om deze bedragen, vooral het maximum, te verhogen of geheel af te schaffen. Zo'n wijziging betekent echter een belangrijke her­ verdeling van het voor verdeling beschikbare bedrag, hetgeen inhoudt dat vele gemeenten meer zullen krijgen, terwijl anderen minder ontvangen. Om het laatste te voorkomen is een belangrijke verhoging van het totale beschikbare bedrag nodig, wat tevens naar verwachting de reden zal zijn, dat de bepleite wijziging vooralsnog weinig kans op realisering heeft.

Het onderdeel sociale zorg, dat twee jaar geleden nog 18% uitmaakte van de uitkeringen uit het Gemeentefonds, is door de overkaveling van de vergoeding van de gemeentelijke kosten van bijstand naar de begroting van CRM absoluut en in verhouding van veel geringere omvang geworden. Een belangrijke wens uit gemeentelijke kring is in vervulling gegaan nu met ingang van dit jaar het bij de berekening van de uitkering sociale zorg gebruikelijke dakpannensysteem is afgeschaft. Thans ontvangt de gemeente elk jaar 80% van de ten laste in haar gewone dienst van dat jaar gebleven kosten uit het Gemeentefonds terug, zodat deze vergoeding het karakter van een doeluitkering heeft gekregen.

Van het in het Gemeentefonds voor uitkering beschikbare bedrag wordt een deel (in 1974 2%) bestemd voor de zogenaamde aanvullende bijdragen en aanvullende uitkeringen.

Indien een gemeente drie jaren achtereen een aanvullende bijdrage heeft ontvangen, wordt voor die gemeente bij aanhoudende tekorten een aanvullende uitkering vastgesteld. Met de verlening van een aanvullende bijdrage gaat gepaard een vrij grote inmenging in het Rijk in de gemeentelijke huishouding. In 1973 zullen circa 165 gemeenten een aanvullende bijdrage of een aanvullende uitkering ontvangen.

DE EIGEN INKOMSTEN DER GEMEENTEN

De eigen inkomsten der gemeenten (belastingen, heffingen, winsten uit bedrijven), zorgen in 1974 voor circa 10% in de gemeentelijke behoeften aan middelen. Op het gebied in de gemeentelijke belastingen voltrekken zich thans belangrijke veranderingen. De meest in het oog lopende daarvan zijn de verdwijning (vóór 1979) van de grondbelasting, de personele belasting en de straatbelasting, in de plaats waarvan de gemeenten de zogenaamde onroerend-goedbelasting gaan heffen. Vele belastingplichtigen zullen voor het eerst in 1975 met deze veranderingen worden geconfronteerd, want' circa 200 gemeenten (waaronder de grootste drie) hebben het voornemen met ingang van dat jaar de nieuwe belasting in te voeren.

De nieuwe onroerend-goedbelasting wordt geheven naar de waarde in het economisch verkeer of naar de oppervlakte (rekening houdend met aard, ligging, kwaliteit en soort gebruik) van het onroerend goed. De Vereniging van Nederlandse Getneenten heeft voor elk der beide heftingsmaatstaven een modelbelastingverordening ontworpen.

Ds. Abma bedankte de inleider voor zijn heldere uitzetting van die voor de gemeentebestuurders zo belangrijk onderwerp en overhandigde hem daarvoor een boekenbon, waarna nogal enkele aanwezigen vele vragen op de inleider afvuurden.

Met name werd ingegaan op de te lage loeluitkeringen voor het onderwijs, uitkeringen voor kleinere gemeenten met meerdere kernen (extra verfijningen), etc. Dat één en ander zijn vruchten wel afwerpt, is ook gebleken uit het feit, dat ^nze tweede kamerfractie deze problenatiek heeft aangesneden bij de behanieling van de begroting van Binnenlandse Zaken. (Zie De Banier van 15 november |.l., blz. 3).

Na nog enkele huishoudelijke zaken te hebben afgehandeld, sloot burgemeester Hardonk van Nieuw-Lekkerland deze bijeenkomst met dankgebed.

Gameren, 20-ll-'73.

De secretaris,

H. C. Schriever.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 december 1973

De Banier | 8 Pagina's

Landelijk verband van SGP gemeentebestuurders

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 december 1973

De Banier | 8 Pagina's