Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BEPERKT DISTRICTENSTELSEL EN GEKOZEN FORMATEUR

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BEPERKT DISTRICTENSTELSEL EN GEKOZEN FORMATEUR

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nota inzake het grondwetherzieningsbeleid

De Minister van Binnenlandse Zaken, mr. W.F. de Gaay Fortman, heeft aan de beide Kamers der Staten-Generaal een nota inzake het grondwetsherzieningsbeleid aangeboden. De nota is medeondertekend door de Minister- President en de Staatssecretaris van Justitie. Tegelijk met de nota zijn aan de Kamers overgelegd het daarvoor aan de Raad van State gevraagde advies alsmede een tweetal adviezen, door de Kiesraad uitgebracht naar aanleiding van het rapport van de Staatscommissie-Cals/Donner.

In het advies van de Raad van State komt een stukje voorgeschiedenis aan de orde. De Raad verheelt niet, zo staat er, dat de gang van zaken van de laatste jaren met betrekking tot de Grondwet hem onbevredigend voorkomt. Sinds '45 zijn er alleen een reeks herzieningen van partieel karakter tot stand gekomen. Pas in 1963 werd bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken een afdeling grondwetszaken ingesteld, die inmiddels stafafdeling is geworden. Deze afdeling bereidde in samenwerking met een werkgroep van staatsrechtsdeskundigen een 'Proeve van een nieuwe Grondwet' voor, welke in 1966 gereed kwam. Over de 'Proeve, werden tal van politieke en maatschappelijke organen gehoord, welker adviezen achtereenvolgens werden gepubliceerd in drie boekwerken. Ook het hoofdbestuur van de SGP heeft destijds haar bijlage geleverd. Voor een uitvoerige uiteenzetting over de voorgeschiedenis kan ik u overigens verwijzen naar het artikel van Mr. G. Holdijk over , De grondwetsherziening en haar geschiedschrijving' in 'De Banier' van 11 april j.l.

Nadat de staatscommissie op 29 maart 1971 haar eindrapport had uitgebracht, werd de verdere gang van zaken met betrekking tot de algemene grondwetsherziening verstoord door de op 17 juli 1972 ontstane kabinetscrisis.

Nu de voorbereidende werkzaamheden als voltooid mogen worden beschouwd, komt het kabinet-Den Uyl met een nota, waarin wordt gesteld dat met een reeks partiele wijzigingen niet zal kunnen worden volstaan, maar dat het thans zaak is om te komen tot een algehele grondwetsherziening. De onderwerpelijke nota vormt echter slechts een begin hiervan, omdat zij een beperkt aantal onderwerpen behandelt, die door het kabinet als de meest belangrijke worden beschouwd. Voordat de Regering met wetsvoorstellen zal komen, wil ze middels de onderhavige nota (op zeer korte termijn zal over de procedure van de behandeling worden beslist) voorbereidend overleg met de beide Kamers van de Staten-Generaal plegen.

Van vele kanten wordt de nota als een mager stuk aangemerkt. Het kabinet- Den Uyl heeft zich gepresenteerd als zeer vernieuwingsgezind en daar is in deze nota weinig van terug te vinden. De politieke partijen ter linkerzijde zullen dan ook niet nalaten om hun teleurstelling uit te spreken.

Ook voor andere belanghebbenden op het politieke erf is het geen verheffend stuk. Ze draagt duidelijk het stempel van een moeizaam tot stand gekomen compromis en veel keuzen worden verschoven naar latere datum. Trouwens de argumentering laat ook zeer veel te wensen over. Veelal wordt er met de ene hand gegeven en met de andere hand teruggenomen.

De voornaamste voorstellen tot grondwetswijziging zijn: invoering van een beperkt districtenstelsel in combinatie met rechtstreekse verkiezing van de kabinetsformateur om de kiezer meer invloed te geven op de regeringsvorming en wijziging van samenstelling, zittingsduur en bevoegdheden van de Eerste Kamer. Volgens het plan van de tweede ondertekenaar, de Minister van Binnenlandse Zaken De Gaay Fortman, zouden de kiezers in 1981 districtsgewijs naar de stembus kunnen gaan en een stem kunnen uitbrengen op een kandidaat-formateur. Aan het beperkte districtenstelsel zullen de volgende uitgangspunten ten grondslag liggen:

er worden ten minste 12 doch ten hoogste 15 kiesgebieden gevormd, in elk waarvan een ongeveer gelijk aantal leden wordt gekozen; de verdeling van de restzetels vindt plaats volgens het stelsel van de grootste gemiddelden; partijen die in alle kiesgebieden aan de verkiezing deelnemen, kunnen binnen de kiesgebieden lijstverbindingen aangaan, lijstverbindingen dienen een landelijk karakter te hebben.

De argumentatie die dit voorstel begeleidt is curieus te noemen. Wat het kabinet met een beperkt districtenstelsel namelijk wil bereiken is het volgende: , J^aar haar mening zal zulk een wijziging in het kiesstelsel tot een duidelijker opstelling van de politieke partijen en daardoor tot een grotere duidelijkheid van de verkiezingsuitslag kunnen leiden. De politieke partijen zullen immers tot samenwerking met andere partijen moeten geraken, indien zij een zo groot mogelijk aantal zetels in de Kamer willen verwerven. Met name zal de wijziging ertoe leiden dat de versnippering in het partijstelsel en in de politieke samenstelling van de Kamer zal worden tegengegaan ... De Regering is voorts van oordeel dat een beperkt districtenstelsel als het onderhavige de band tussen kiezer en gekozenen kan versterken en ook uit dien hoofde positief te beoordelen valt." Einde citaat. Sleutelwoordenzijndus

„samenwerking" en „versterking" van de relatie kiezer en gekozenen." O.i. slaat de minderheid van de Raad van State de spijker op de kop door op te merken dat de moeilijkheden, die in de laatste decennia met betrekking tot het verkrijgen en in stand houden van werkbare parlementaire meerderheden werden ondervonden, althans voor een groot deel, haar oorsprong vinden in de politieke partijen en de groeperingen binnen deze partijen. Eigenlijk is het een achterhaalde zaak om als doelstelling van de invoering van een al of niet beperkt districtenstelsel de prikkel tot samenwerking tussen partijen te hanteren om op die manier te komen tot een parlementaire meerderheid als grondslag voor de te vormen regering, om nog maar te zwijgen over de tevens uitgesproken wens dat dit zou bijdragen aan de vergroting van de invloed van de kiezers op de regeringsvorming. In deze tijd van politieke blokvorming, van CDA en progressieve concentratie, kan men deze prikkel best missen. Veelmeer zal het door vele kiezers worden gevoeld als „een technische kunstgreep in het belang van bepaalde partijen", zoals de minderheid van de Raad van State terecht opmerkte. De grote partijen' zullen er veel bij winnen, de middelgrote zullen worden gehalveerd en de kleine partijen zullen geheel worden weggevaagd. Tel uit je winst. En wat verder nog de prikkel tot samenwerking betreft, wanneer alleen die partijen binnen de kiesgebieden lijstverbindingen kunnen aangaan, die in alle kiesgebieden aan de verkiezing deelnemen, dan is het lot van de meeste kleine partijen bij voorbaat al beschoren.

De minderheid van de Raad van State tekent daarop nog het volgende aan: , Jn het oog dient te worden gehouden, dat thans sinds meer dan een halve eeuw voor de verkiezing van de Tweede Kamer het gehele land één kiesgebicd uitmaakt. De bezwaren die bij vele kiezers zullen rijzen, wanneer het tot hen doordringt dat hun stem niet het beoogde effect heeft gehad worden kennelijk onderschat." Inderdaad. Het is dan ook zeer de vraag of dit de versterking van de relatie kiezer en gekozenen zal bevorderen. Het zal tenslotte nog altijd gaan om districten van bijna een miljoen inwoners, zodat ook op die manier de versterking van de relatie een wassen neus zal blijken te zijn.

Tegelijk met de verkiezing van de Tweede Kamer ligt het in het voornemen van de regering om een stemming te houden over de aanwijzing van een kabinetsformateur. Het tegelijk kiezen van een formateur wordt gemotiveerd met de overweging dat de vorming van een parlementaire meerderheid daardoor wordt bevorderd, omdat geen kandidaat-formateur een kans maakt het vertrouwen van de Tweede Kamer te winnen als hij niet gesteund wordt door een aantal partijen die een regeringsmeerderheid zullen vormen. Nu zal het in de praktijk wel zo zijn, dat geen van de kandidaat-formateurs de meerderheid zal behalen, daar zorgt ons driepartijenstelsel wel voor. Blijkens de argumentatie in de nota is dat ook weer niet zo erg — men gelooft er dus zelf ook niet in — omdat als de gekozen formateur niet slaagt de situatie wordt opgelost als thans te doen gebruikelijk is.

En daar zal het dan ook wel op neerkomen.

Verder lijkt het de regering niet opportuun om in de Grondwet een bepaling op te nemen inzake het doen van een aanbeveling door de Tweede Kamer omtrent de door de Koning te benoemen kabinetsformateur. Ondanks institutionalisering in het Reglement van Orde is de Tweede Kamer bij de voorlaatste kabinetsformatie niet tot een aanbeveling en bij de laatste kabinetsformatie ook niet tot beraadslagingen over een aanbeveling gekomen, zo schrijft zij in de nota. Het begin van het einde van de Eerste Kamer lijkt ook in zicht te zijn. Het kabinet heeft niet zo ver willen gaan om de Eerste Kamer af te schaffen, maar in feite blijft er weinig van over. Zowel ten aanzien van de zittingsduur, de samenstelling en de bevoegdheden worden wijzigingen voorgesteld. O.a. om reden van het feit dat de Eerste Kamer door de wijze van samenstelling een verouderde weergave van de politieke constellatie van de bevolking kan zijn en daardoor andere politieke krachtsverhoudingen dan de Tweede Kamer kan vertonen, stelt het kabinet voor om tegelijk met de verkiezing van de Tweede Kamer de Eerste Kamer door een stelsel van directe verkiezing te kiezen. Tevens dient de gehele Kamer om de vier jaar te worden vernieuwd. Het budgetrecht (het recht om begrotingen te verwerpen), het recht van enquête en de mogelijkheid om ministers of kabinetten naar huis te sturen komen te vervallen. Het enige wat overblijft naast het recht van interpellatie is het recht van heroverweging van wetsontwerpen. Het gevaar is niet denkbeeldig dat we op den duur zullen koersen in de richting van een één-kamer-stelsel.

In hoeverre de voorstellen van het kabinet in het parlement kans zullen hebben valt niet direct te voorzien. De KVP is wel eens meer omgegaan. Als we sommige dagbladen mogen geloven maakt het districtenstelsel geen kans, terwijl er voor de gekozen formateur ook geen meerderheid in het parlement zou zijn te vinden. De grootste partijen in de Tweede Kamer, PvdA en de KVP staan op deze punten lijnrecht tegenover elkaar. Voor de KVP is een gekozen kabinetsformateur onaanvaardbaar, terwijl de PvdA ze niet los wil zien van de koppeling aan het beperkte districtenstelsel. Tezijnertijd zullen we het weten. Voor de plannen van het kabinet met de Eerste Kamer kan ze waarschijnlijk rekenen op voldoende steun, maar het is de vraag of de eerste Kamer zelf met de voorstellen accoord zullen gaan. De voorzitter van de CHU-fraktie in de Eerste Kamer prof. Van Hulst noemde de plannen „het begin van het definitieve einde van de Senaat."

Voor het verdere zullen we volstaan met een samenvattend overzicht van de in de nota ingenomen standpunten.

De doorvoering van een algehele grondwetsherziening is urgent.

In het perspectief van invoering van een beperkt districtenstelsel kan een verhoging van de kiesdrempel achterwege blijven.

Het is wenselijk in het kiesstelsel een stimulans tot meerderheidsvorming in te bouwen. Met het oog daarop dient in de Grondwet te worden vastgelegd dat voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer een beperkt districtenstelsel kan worden ingevoerd.

De Grondwet dient voor te schrijven dat tegelijk met de verkiezing van de Tweede Kamer gestemd wordt over de aanwijzing van een kabinetsformateur. De kandidaat die de volstrekte meerderheid van de bij de verkiezing uitgebrachte stemmen behaalt, zou door de Koning moeten worden belast met de vorming van een kabinet.

Rechtstreekse verkiezing van de Minister-President zou een aantasting betekenen van het parlementaire stelsel en wordt op die grond afgewezen.

De Eerste Kamer dient te worden gehandhaafd, doch samenstelling, zittingsduur en bevoegdheden gewijzigd.

De huidige wijze van verkiezing van de Eerste Kamer dient te worden vervangen door een stelsel van directe verkiezing.

Het aftreden van de helft der Eerste Kamer om de drie jaar ware te vervangen door een vernieuwing van de gehele Kamer om de vier jaar.

Het medewerken door de Eerste Kamer aan de vaststejling van de begrotingswetten dient te vervallen.

De bevoegdheden van de Eerste Kamer ter zake van de wetgevmg kunnen ongewijzigd blijven.

Het recht van enquête kan voor de Eerste Kamer vervallen. Het recht van interpellatie dient zij te behouden.

Opneming in de Grondwet van een stelsel van wetgevingsreferendum of volksinitiatief wordt afgewezen.

Naast de klassieke grondrechten dienen in de Grondwet ook sociale grondrechten te worden vastgelegd.

De bevoegdheid tot toetsing van de formele wet aan de Grondwet dient niet aan de rechter te worden toegekend. Het oordeel omtrent de grondwettigheid van wetsvoorstellen blijve aan de wetgeving.

Het beginsel van de openbaarheid van bestuur dient in een algemene grondwetsbepaling tot uitdrukking te worden gebracht.

In de Grondwet dient zowel een bepaling inzake de openbaarheid van adviezen van vaste colleges als een voorschrift tot overlegging van adviezen van vaste colleges bij wetsontwerpen — behoudens uitzonderingen — te worden opgenomen.

De Grondwet dient een bepaling te bevatten inzake het recht op inzage van persoonlijke gegevens.

Het vraagstuk van de benoeming of verkiezing van de commissaris van de Koningin en de burgemeester dient gedeconstitutionaliseerd te worden, zodat de wetgever daarover kan beslissen.

De Grondwet dient het mogelijk te maken om in de plaats van provincies of het gemeenten gewesten te creëren.

Zowel voor in de plaats van provincies of gemeenten tredende gewesten als voor naast provincies en gemeenten te stichten gewesten dient de Grondwet verkiezing van de gewestraad door en uit de ingezetenen voor te schrijven.

Voor het stelsel van grondwetsherziening dient aan het vereiste van twee lezingen door de Staten-Generaal met een daartussen liggende verkiezing te worden vastgehouden. Het instituut van de Grondwetskamer wordt afgewezen. Een tweederde meerderheid blijft bij de tweede lezing vereist.

De Eerste Kamer ware niet meer bij de behandeling van een grondwetsherziening in tweede lezing te betrekken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 1974

De Banier | 8 Pagina's

BEPERKT DISTRICTENSTELSEL EN GEKOZEN FORMATEUR

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 1974

De Banier | 8 Pagina's