Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BEANTWOORDING DOOR DE MINISTERS  VAN AGT EN DE GAAY FORTMAN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BEANTWOORDING DOOR DE MINISTERS VAN AGT EN DE GAAY FORTMAN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verhoogde rechtsbesclwrming ook tegen beschikkingen van de lagere overlieid

Twee weken geleden stond in de Banier de rede die Ds. Abma hield tijdens de behandeling van het wetsontwerp Administratieve Rechtspraak Overheidsbeschikkingen (AROB) en het wetsontwerp tot Wijziging van de Wet op de Raad van State. Nadat de beide bewindslieden de Kamer hadden geantwoord — het antwoord op de vragen die door Ds. Abma waren gesteld vindt u hieronder afgedrukt — liep het debat vast, zozeer zelfs dat minister Van Agt dreigde het wetsontwerp in trekken. Het belangrijkste geschilpunt betrof de vraag wie er als leden van de nieuw te vormen afdeling rechtspraak van de Raad van State benoemd kunnen worden.

Minister van Agt wilde in het rechtscollege alleen bepaalde soorten juristen zitting laten nemen. Hier tegenover stond de eis van de socialist Franssen, dat er in het geheel geen eisen zouden worden gesteld. Later kwam er een compromisvoorstel van de Kamer op tafel, ook ondertekend door de heer Franssen, waarin wel weer eisen werden gesteld. Over dit voorstel hopen ondertussen de bewindslieden en de Kamerleden het in besloten kring eens te worden. En nu de beantwoording.

DE ONOVERZICHTELIJKHEID

Ruim tien jaar geleden kwam de Wet beroep administratieve beschikkingen tot stand, beperkt toentertijd tot beschikkingen van de centrale overheid en beroep verschaffend op de Kroon, de Raad van State gehoord; een hybridische figuur, zoals in deze discussie terecht is gesteld. Deze ontwikkeling wordt thans niet afgesloten, maar er wordt een nieuw hoofdstuk aan toegevoegd in de vorm van het onderhavige wetsontwerp nr. 11279. Dit wetsontwerp zal de Wet BAB vervangen en in tweeërlei opzicht — terecht is dit naar voren gebracht — is er sprake van een belangrijke verbreding. In de eerste plaats, omdat de Wet AROB ook voorziening gaat geven tegen beschikkingen van organen van lagere overheden en in de tweede plaats, omdat de beschikkingen zowel van de centrale overheid als van de lagere overheden ten toetse komen voor het forum van een onafhankelijke administratieve rechter.

De Wet administratieve rechtbank overheidsbeschikkingen is een project van wetgeving, te belangrijk, zou ik menen, om het af te doen, zoals mevrouw Kappeyne van de Coppello deed, met de kwalificatie van noodverband. Ik vind ook niet, dat men spreken mag, zoals de geachte afgevaardigde eveneens deed, over een klein stapje vooruit. Het is een forse stap vooruit in het perspectief van een voortgaande ontwikkeling. Het is een transitorium, zei de geachte afgevaardigde de heer Abma, en daarmee ben ik het eens. Overigens zijn in het streven om de afstand tussen bestuurders en bestuurden te verkleinen ten einde aan de her en der groeiende vervreemding tegemoet te komen ook andere ontwikkelingen van belang dan de totstandkoming van deze wet en het voortbouwen daarop. Ik denk aan de pogingen aan bestuurden inspraak te verschaffen, voordat beschikkingen tot stand komen. Ik denk ook aan het groeiende besef, dat nieuwe vormen moeten worden ontwikkeld om van eenmaal genomen beslissingen aan degenen voor wie deze van belang zijn tekst en uitleg te geven.

Vele geachte afgevaardigden hebben — en zeer terecht — gesproken over de onoverzichtelijkheid die het bestel van rechtsbescherming heden ten dage te zien geeft. Er is een onderscheid tussen beroep op de administratie hier en beroep op een rechter ginds. Er is voorts een diversiteit van beroepen binnen de administratie, niet alleen op de Kroon, maar ook op andere organen van de administratie. Er is verder, voor zover beroep op de rechter is geopend, een verscheidenheid van rechters, bij wie betrokkenen hun redres moeten zoeken, de civiele rechter somtijds zelfs de strafrechter — ik denk aan beklag tegen niet-vervolging ^ en vele administratieve rechters. Met die diversiteit van organen, waarbij men om voorziening kan vragen — administratieve organen en velerlei rechters — hangt uiteraard een aantal verschillen in beroepsprocedures, die in de huidige wetgeving worden aangetroffen, samen. Het is begrijpelijk, dat tegen de achter­ grond van deze situatie van diverse zijden in deze Kamer is gevraagd om meer overzichtelijkheid, codificatie — een woord van de heer Jongeling — en harmonisatie.

Als ik het wel heb, dan zal over enkele weken een gesprek plaatsvinden tussen de vaste Commissie voor Justitie van deze Kamer en mij over de instelling van de staatscommissie tot herziening van de rechterlijke organisatie. Nadat dit gesprek heeft plaatsgevonden en gelet op de uitkomsten ervan zal deze staatscommissie wellicht spoedig kunnen worden ingesteld.

Daarmee zal een proces in gang worden gezet, dat leiden kan tot een herordening van taken en bevoegdheden over verscheidene rechterlijke colleges.

INGRIJPEN IN DE AUTONOMIE GAN DE LAGERE CORPORATIES

De geachte afgevaardigden de heren Jongeling en Abma hebben de vraag opgeworpen of bij het bepalen van de keuze tussen de alternatieven administratief beroep en administratieve rechtspraak de overweging dat administratieve rechtspraak minder ingrijpt in de autonomie van de lagere coöperaties, een rol speelt. In meen dat beslissend voor de keuze tussen administratief beroep dan wel administratieve rechtspraak moet zijn de mate van rechtsbescherming die gewenst is. Zoals dit in de stukken is uiteengezet, hangt deze uiteraard onmiddellijk samen met de aard van het onderwerp in kwestie. Dat sluit niet uit dat de overweging, dat administratieve rechtspraak de autonomie van de lagere corporaties minder aantast, in de keuzebepaling mede een rol kan spelen.

De heer Franssen (P.v.d.A): Misschien kan men dit nog wat scherper zeggen. Is een vol beroep ten aanzien van besluiten van lagere publiekrechtelijke lichamen niet alleen mogelijk voor zover de grondwet die toelaat? De Grondwet duidt bij voorbeeld aan dat de financiële besluiten van de gemeenten tot een vol beroep kunnen leiden. Wanneer dit niet het geval is, meen ik dat de heren Jongeling en Abma gelijk hebben dat — dit heb ik trouwens ook in mijn betoog wat vervlochten — de Grondwet dan eigenlijk al verbiedt, te komen tot een administratief beroep, omdat de autonomie van deze lichamen moet worden gerespecteerd.

Minister Van Agt: Natuurlijk kan een administratief beroep alleen worden gegeven binnen de grenzen die de Grondwet daarvoor trekt. Binnen deze grenzen zal men echter van de mogelijkheid om administratief beroep te creëren kunnen afzien en kunnen opteren voor administratieve rechtspraak ter wille van de autonomie van de lagere publiekrechtelijke lichamen. Ik vind dit een legitieme overweging, die in het veld kan worden gebracht.

DE TERM .ADMINISTRATIEF ORGAAN"

De geachte afgevaardigde de heer Abma heeft gevraagd of de term „administratief orgaan" wel juist is. Onder verwijzing naar de citeertitel vroeg hij of „overheidsorgaan" niet juister zou zijn. Het is naar mijn mening een kwes­ tie van taalgevoel. Het is niet de bedoeling om met de gebruikte term enigerlei ongewenste beperking aan te brengen. Ik zeg niet dat de term „overheidsorgaan" onbruikbaar zou zijn geweest. Het is een keuze waaraan wij niet hechten. Wij zien echter ook geen probleem in de huidige tekst.

In artikel 1 spreekt de wet over personen en colleges. De heer Abma vroeg of lichamen — de provincies en gemeenten als zodanig — onder dan wel buiten de wet vallen. De lichamen als zodanig vallen er buiten, maar de organen van die lichamen, belast met de administratie, vallen er niet buiten. Daarom gaat het. De heer Abma heeft eveneens gevraagd of de privaatrechtelijke lichamen er buiten vallen. Op die vraag heeft de heer Abma niet buiten. Daarom gaat eigenlijk zelf het antwoord al gegeven toen hij uit artikel 1 citeerde: „met enig openbaar gezag binnen Nederland bekleed". De Nederlandse Bank zou, voor zover deze overheidsbeschikkingen neemt — dit is bijvoorbeeld het geval uit hoofde van artikel 14, vierde lid, van de Bankwet 1948 — vallen onder het bereik van dit wetsontwerp. Beschikkingen van ambassadeurs en consuls, in het buitenland genomen, vallen onder de wet AROB, voor zover kan worden gesteld dat deze beschikkingen zijn genomen per mandaat van de Minister van Buitenlandse Zaken.

schorsingsbevoegdheid

De geachte afgevaardigde de heer Abma heeft de vraag gesteld, of de schorsingsbevoegdheid, die artikel 80, eerste lid, van wetsontwerp 11280 biedt, ook geldt ten aanzien van beslissingen van de burgemeester op grond van artikel 219 van de gemeentewet; beslissingen dus, door de burgemeester genomen ter bescherming van de openbare orde. Zo dit het geval was, wilde hij weten of dit wel wenselijk is. Voor de beantwoording van die vraag is het in de eerste plaats zaak, te bezien of er van een beschikking in de zin van de Wet AROB sprake is. Daarvoor is nodig — en ondanks alle verschil van opvatting over de formulering van artikel 2 van het wetsontwerp AROB zullen wij het ddirover wel eens zijn — dat het bevel van de burgemeester ex artikel 219 van de gemeentewet schriftelijk gegeven is en dat het geen besluit van algemene strekking is. Is aan beide voorwaarden voldaan, dan is er sprake van een beschikking. In een aantal gevallen, namelijk wanneer het bevel ex artikel 219 is gegeven in verband met een ramp of de vrees daarvoor, zal er echter toch geen AROBberoep en dus ook geen schorsing kunnen plaatsvinden in verband met het bepaalde artikel 5, onder i, van wetsontwerp 11 279. Is het bevel om een der andere in artikel 219 omschreven situaties gegeven en is het overigens als beschikking aan te merken, dan is het vragen van schorsing mogelijk. Ik zeg opzettelijk „het vragen van schorsing" omdat juist in gevallen als deze de voorzitter van de Afdeling rechtspraak met het toewijzen van de gevraagde schorsing wel zeer voorzichtig te werk zal gaan. Ik meen dan ook, dat er geen reden is om naast de uitsluitingen van artikel 5 nog eens afzonderlijk uitsluitingen in het bijzonder voor de schorsingsbevoegdheden in de wet vast te leggen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1974

De Banier | 8 Pagina's

BEANTWOORDING DOOR DE MINISTERS  VAN AGT EN DE GAAY FORTMAN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1974

De Banier | 8 Pagina's