WIJZIGING VAN DE WET GEWETENSBEZWAREN MILITAIRE DIENST
Wetsvoorstel van de leden de Gaaij Fortman en Jurgens (PPR)
INLEIDING ^
De tewerkstelling van erkende gewetensbezwaarden tegen de militaire dienst is geregeld in de. Wet gewetensbezwaren militaire dienst. De met de uitvoering van deze wet belaste minister is de Minister van Defensie. Ook het tewerkstellingsbeleid valt derhalve onder zijn verantwoordelijkheid.
De initiatiefnemers van dit wetsontwerp stellen voor de Minister van. Sociale Zaken te belasten met de verantwoordelijkheid van de tewerkstelling. Zij doen dit omdat hen was gebleken dat bij een aantal erkende gewetensbezwaarden ernstige bezwaren bestaan tegen het vervullen van een vervangende dienst onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Defensie. De indieners verwijzen met name naar de zaken De Jong en Toussaint.
Het punt van mogelijke overplaatsing van het tewerkstellingsbeleid naar een ander departement was reeds eerder door meerdere Kamerleden aan de orde gesteld in het voorlopig verslag op wetsontwerp 11 155, een wetsontwerp van de Regering tot wijziging van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst. De indieners van dit initiatiefvoorstel wijzen er in hun memorie van toelichting op, dat dat voorlopig verslag reeds dateert van 9 december 1971. De memorie van antwoord daarop is nog niet ontvangen. Het is naar hun oordeel daarom gewenst op dit ene punt vooruit te lopen op de behandeling van wetsontwerp 11 155.
De indieners hebben zich in hun voorstel de Minister van Sociale Aken te belasten met het tewerkstellingsbeleid aangesloten bij de voorkeur van de Regering voor een dergelijke regeling.
DE BIJDRAGE VAN DE SGP-FRACTIE BIJ MONDE VAN DE HEER VAN DIS
Mijn fractie heeft bij de schriftelijke voorbereiding een aantal opmerkingen gemaakt, die ten doel hadden te komen tot een verdere concretisering van de motieven, die de indieners hebben bewogen, die ene facet uit het geheel van de problematiek van de gewetensbezwaarden tegen de militaire dienst te lichten. Nu heeft het gegeven antwoord ons niet duidelijk gemaakt, wat die werkelijke beweegredenen zijn. Ik wil dan ook in de eerste plaats vragen, of het werkelijk zo'n urgente zaak is, te meer daar toch w.o. nr. 11 155, dat een meer omvattende regeling beoogt, binnen niet al te lange tijd in behandeling kan komen. Ik wil vooropstellen dat met oprechte gewetensbezwaren rekening moet worden gehouden, maar wij hebben ons wel afgevraagd of de bestaande regeling niet reeds voldoende aan die bezwaren tegemoet komt door vervangende dienst toe te staan. Het ontgaat ons, eerlijk gezegd, waarom nu de band met alle anderen, die wel hun militaire dienstplicht vervullen, zodanig moet worden doorgesneden dat zelfs maar de geringste aanwijzing moet vervallen. Het gaat ons er niet om, dat aan bestaande onoverkomelijke gewetensbezwaren geen recht zou worden gedaan. Wij vinden wel dat op de een of andere manier het verband met de dienstplicht moet blijven bestaan. Loopt men niet de reële kans, dat die vervangende dienst onder de hoede van een ander departement een geheel ander karakter gaat krijgen, dat de voorwaarden waaronder die dienst moet worden vervuld soepeler worden dan die voor de militaire dienstplichtigen? Ik zou hieraan zelfs de vraag willen verbinden: ligt wellicht in die betere mogelijkheden tot sterke versoepeling van bij voorbeeld tuchtrechtregels niet mede een meer concrete reden tot overheveling naar Sociale Zaken? Het blijft anders naar onze opvatting — om een uitdrukking aan te halen, die in het voorlopig verslag is gebezigd — niet meer dan een symbolische handeling. Dat zal nog worden versterkt als het hele bureau inclusief de ambtenaren die thans in dienst zijn van het ministerie van Defensie zal meeverhuizen. Ik stel daarom nogmaals de vraag, of de indieners van het w.o. een betere behandeling verwachten voor de betrokkenen. Dan is het nog de vraag of dat wel billijk is ten opzichte van de dienstplichtigen die geen bezwaren koesteren.
MOET HET BEZWAAR WEL SERIEUS WORDEN GENOMEN?
Ik heb mij ook afgevraagd of het bezwaar om via het ministerie van Defensie te werken wel serieus moet worden genomen. Ik wees hier reeds op het feit, dat naar alle waarschijnlijkheid de ambtenaren zullen meeverhuizen. Onzes inziens behoeven de gewetensbezwaren tegen militaire dienst toch niet noodzakelijkerwijs de niet-militaire tewerkstelling onder Defensie te omvatten. Het is voor ons althans de vraag of het billijk en recht is dat de overheid zo ver zou moeten gaan. Dat blijkt ook wel daaruit, dat lang niet alle betrokkenen bezwaren tegen de Minister van Defensie als werkgever hebben.
Het zal duidelijk zijn dat onze fractie van de voorgestelde wijziging in wezen geen effect venvacht. Tenzij de indieners dit alsnog duidelijk kunnen maken, voelen wij dan ook weinig voor dit soort incidentele wetswijzigingen. Als de indieners de urgentie volhouden, dan hebben zij wel de plicht om die urgentie met zakelijke argumenten te staven. Ik heb bewust niet willen vooruitlopen op de inhoudelijke kant van de hele problematiek van de gewetensbezwaren, die kennelijk een meer ingrijpende wijziging behoeft. Ik noemde reeds het w.o. nr. 11 155.
Het vooruitlopen echter op een binnen afzienbare tijd te verwachten regeling zal ertoe kunnen leiden dat ook deze wijziging op die grond al geen effect zal sorteren, zeker niet op korte termijn.
TOT BESLUIT
Aangezien de initiatiefnemers naar de mening van onze fraktie weinig verduidelijkend waren in hun beantwoording, zodat hun standpunt ongewijzigd bleef, verlangde zij aantekening tegen het onderhavige wetsvoorstel te hebben gestemd. Samen met het GPV waren zij de enige frakties die hun stem tégen uitbrachten.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1974
De Banier | 8 Pagina's