Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE GEMEENTELIJKE HOEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE GEMEENTELIJKE HOEK

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Bommelerwaard functioneert een voorbereidingscommissie-Onroerend-goedbelasting, waarvan onze vriend H.C. Schriever (gemeentesecretaris van Kerkwijk) voorzitter is. Deze commissie heeft onlangs een nota geproduceerd m.b.t. de invoering van de onroerend-goedbelasting, welke was vergezeld van een concept-pre-advies aan de gemeenteraden en een concept-verordening. De nota en het concept-pre-advies vormen dusdanig interessant materiaal, dat het nuttig wordt geacht dit hieronder af te drukken. Met name gemeentebestuurders zullen hun kennis van deze moeilijke materie hierdoor kunnen verrijken.

De burgemeester van Nieuw-Lekkerland

A.C.Ph. Hardonk.

Onderwerpen: ONROEREND GOEDBELASTING

Aan: de colleges van Burgemeester en Wethouders van de gemeenten in de Bommelerwaard en Heerewaarden.

Kerkwijk

De in de vergadering van de gezamenlijke colleges van burgemeester en wethouders van 15 mei j.l. ingestelde commissie biedt u hierbij een nota aan met betrekking tot de invoering van een onroerend goedbelasting en de daarbij te maken keuze van de grondslag van heffing.

Mede met de bedoeling een verruiming van het gemeentelijk belasting gebied te verkrijgen is bij de wet van 24 december 1970 een wijziging van de bepalingen inzake de gemeentelijke en provinciale belastingen tot stand gekomen. Volgens deze wet vervallen per 1 januari 1979 de volgende rijksbelastingen, waarvan de opbrengst voor het grootste gedeelte aan de gemeente ten goede komt:

a. de grondbelasting (hoofdsom en opcenten);

b. de personele belasting (hoofdsom en opcenten) en de volgende gemeentelijke belastingen:

c. de straat- en rioolbelasting;

d. de bouwterreinenbelasting;

e. de assurantiebelasting;

f. de belasting op vermakelijkheden.

In de plaats hiervan heeft genoemde wet de mogelijkheid geopend tot het heffen van vermakelijkheidsretributie en de belastingen terzake van onroerend goed, welke laatste uiteraard verreweg de belangrijkste zijn.

De nieuwe onroerend goedbelasting kan worden geheven van de eigenaren zowel als van de gebruikers van het in de gemeente aanwezige onroerend goed. Vanzelfsprekend is iedere gemeente vrij deze belasting al dan niet te heffen, maar in de praktijk zal het erop neerkomen dat zij dit in ieder geval uiterlijk 1 januari 1979 zal moeten doen, omdat dan alle inkomsten uit bovengenoemde belasting komen te vervallen.

Zoals bekend gaat de invoering van een onroerend goedbelasting gepaard met grote problemen, waarbij vooral • de enorme hoeveelheid voorbereidende werkzaamheden een grote rol speelt. Dat iedere gemeente met moeilijkheden kampt moge blijken uit het feit, dat in 1973 nog slechts twee gemeenten zijn overgegaan tot heffing (Haarlem en Smallingerland). Dit jaar zullen er nog 18 volgen, terwijl in 1975 het aantal tot plm. 150 zal zijn opgelopen.

De belastingen op onroerend goed kunnen naar twee grondslagen worden geheven, n.l.

1. naar de waarde, die aan het onroerend goed in het economische verkeer kan worden toegekend;

2. naar de oppervlakte van het onroerend goed, na toepassing vermenigvuldigingscijfers voor aard, ligging, kwaliteit en soort gebruik, zulks teneinde op benaderde wijze rekening te houden met verschillen in waarde in het economisch verkeer.

Aangezien ingevolge het derde lid van artikel IX van voornoemde wet het eerste belastingjaar, waarover in een gemeente de belasting wordt geheven, niet aanvangt binnen één jaar nadat de verordening betreffende de heffing van die belasting in afschrift ter kennis is gebracht van de minister van Financiën en tevens niet binnen één maand na het tijdstip waarop de Koninklijke goedkeuring van de verordening is verzonden, moeten de gemeenten, die van plan zijn de onroerend goed belasting met ingang van 1 januri 1976 te gaan heffen, een desbetreffende verordening vóór 1 januari 1975 vaststellen.

Vóórdat een verordening ter vaststelling aan de raad kan worden aangeboden zal eerst een keuze moeten worden gemaakt tussen de hierboven genoemde grondslagen.

Met betrekking tot de onder 1 genoemde grondslag zij vermeld, dat ingevolge het bepaalde in artikel 5 van het besluit gemeentelijke onroerend goedbelastingen van 14 oktober 1971, Stbld. 616, onder waarde in het economisch verkeer dient te worden verstaan: de verkoopwaarde van een onroerend goed, leeg op te leveren.

Krachtens artikel 6 van het besluit kan voor alle onroerende goederen welke als woning dienen de waarde in het economisch verkeer gesteld worden op de jaarlijkse huurwaarde, vermenigvuldigd met een bij de belastingverordening vast te stellen factor van tenminste 10 en ten hoogste 20, welke factor niet voor alle woningen in de gemeente gelijk hoeft te zijn.

Deze heffingsmaatstaf kan dus worden onderscheiden in: ofwel de verkoopwaarde (leeg op te leveren) voor alle onroerende goederen; oftvel de gekapitaliseerde huurwaarde voor alle als woning dienende onroerende goederen en de verkoopwaarde (leeg op te leveren) voor alle overige onroerende goederen.

Voor de oppervlakte grondslag zegt artikel 7 van eerder genoemd besluit dat de vermenigvuldigingsfactoren zodanig dienen te worden gekozen, dat het product van de uitersten naar boven niet uitgaat boven het 25-voud van het product van de uitersten naar beneden. Artikel 8 omschrijft de wijze, waarop de oppervlakte van een onroerend goed moet worden gemeten.

Een combinatie van de keuze is niet mogelijk. Voorts moet er op worden gelet, dat de grondslag voor de heffing van de zakelijk gerechtigden en voor de heffing van de gebruikers gelijk dient te zijn en dat het niet is toegestaan een gedifferentieerd tarief toe te passen. Welke hefllngsgrondslag ook wordt gekozen, hij zal zoveel mogelijk gebaseerd moeten zijn op duidelijke gegevens, die:

a. zowel voor de gebruiker als voor de eigenaar bevattelijk zijn;

b. de rechtszekerheid zoveel mogelijk dienen;

c. de onderlinge waardeverhouding zo goed mogelijk weergeven;

d. zo eenvoudig mogelijk kunnen worden bepaald;

e. zich zo goed mogelijk lenen voor periodieke herziening of aanpassing aan gewijzigde omstandigheden.

Uiteraard zijn aan alle mogelijke heffingsgrondslagen zowel voor- als nadelen verbonden, welke hierna voor elke heffingsgrondslag afzonderlijk worden weergegeven.

GRONDSLAG ECONOMISCH WAARDE VERKEER

Voordelen:

1. In principe wordt voor elk object individueel de waarde bepaald.

2. Voor de belastingplichtige is deze grondslag goed te beoordelen.

3. Aan incidentele bezwaren kan zonder aanpassing van de verordening worden tegemoet gekomen.

4. Arbitraire tussenkomst van deskundigen kan zonder bezwaar worden ingeroepen.

5. De verordening kan eenvoudig van opzet zijn en wordt daardoor ook voor de belastingplichtigen minder moeilijk leesbaar.

6. De heffingsgrondslag kan zowel voor individuele gevallen als binnen bepaalde gedeelten van de gemeente, zonder wijziging van de verordening, worden aangepast aan de gewijzigde omstandigheden.

7. Een wijziging van de heffingsgrondslag tengevolge van een rechterlijke uitspraak zal niet leiden tot een onverbindendverklaring van de verordening door de rechter.

Nadelen:

1. Voor de waardebepaling is een grote mate van deskundigheid vereist.

2. De waardebepaling van o.a. bedrijfsgebouwen, openbare gebouwen en ziekenhuizen zal extra problemen opleveren.

3. Door de conjunctuurgevoeligheid en de subjectieve inzichten zal de grondslag tot meningsverschillen en bezwaarschriften kunnen leiden.

4. Vooral bij de eerste opzet zal de vaststelling van de economische waarde een zekere grofheid vertonen.

5. Zonder toepassing van de forfaitaire methode zullen de perceptiekosten hoog zijn.

GRONDSLAG HUURWAARDE FORFAITAIRE

Voordelen:

1. De huurwaarde is een eenvoudige maatstaf, die zowel de eigenaar als de gebruiker gemakkelijk kan controleren.

2. De grondslag huurwaarde bevordert de rechtszekerheid. De benodigde gegevens kunnen middels aangiftebiljetten verzameld worden.

3. De perceptiekosten zullen binnen redelijke grenzen blijven.

Nadelen:

1. Hoewel de huurharmonisatie en de huurliberalisatie tot juistere huurverhoudingen hebben geleid, geven de huurverschillen de waardeverschillen niet op de juiste wijze weer.

2. De huurverschillen tussen de duurdere woningwetwoningen van de laatste jaren en de goedkopere woningen, gebouwd in de daaraan voorafgaande periode kunnen niet uitsluitend worden verklaard door het meerdere comfort van eerstgenoemde groep.

3. Betwijfeld moet worden of de vast te stellen factor van tenminste 10 en ten hoogste 20 voldoende ruimte biedt om de waardeverschillen in voldoende mate tot uiting te laten komen.

4. Forfaitaire huurwaarde kan alleen worden toegepast voor woningen. Voor andere objecten moet een economische waarde worden vastgesteld.

5. Een ontduiking van de belasting is gemakkelijk door het maken van bepaalde afspraken. Een sluitende controle hierop ontbreekt.

GRONDSLAG OPPERVLAKTE

Voordelen:

1. De oppervlaktegegevens kunnen objectief worden vastgesteld en zijn voor beide categorieën belastingplichtigen gemakkelijk te verifiëren.

2. De grovere waardebenadering, welke de wet toelaat, zal tot minder bezwaarschriften leiden.

3. De werkelijke oppervlakte blijft in het algemeen langere tijd onveranderd.

4. De conjunctuur en andere invloeden zullen minder snel aanleiding geven tot aktie van de belastingplichtigen.

5. In het geval van een extreme waardestijging kan de oppervlaktemaatstaf meer recht doen wedervaren, met name aan de huurder.

6. De mogelijkheid tot uniforme behandeling van groepen van gevallen is aanwezig.

Nadelen:

1. De objectiviteit en duidelijkheid van de oppervlaktegegevens wordt doorkruist door de voorgeschreven correctiefactoren.

2. Omdat de correctiefactoren in de verordening moeten worden vastgelegd zal een zekere starheid kunnen ontstaan, die incidenteel tot onbillijkheden kan leiden.

3. De graad van nauwkeurigheid, die de rechter zal verlangen bij de vereiste benadering van de waardeverschillen is onbekend. Hier dreigt het gevaar, dat een enkele uitspraak van de rechter de gehele verordening onverbindend maakt.

4. Om tot een beoordeling van zijn heffingsgrondslag te komen zal de belastingplichtige zich inzicht moeten verwerven in het totale correctiesysteem. Het gecompliceerde hiervan maakt hem dit bijzonder moeilijk.

5. De overwegingen, die tot de gekozen factoren hebben geleid, zullen meerdere belastingplichtigen niet aanspreken.

6. De wettelijke en gedetailleerde meetvoorschriften zullen leiden tot zeer omvangrijke werkzaamheden. 7. Ook de correctiefactoren (te denken valt hierbij aan de indeling in gebieden en differentiatie binnen hetzelfde gebied) vereisen periodiek aanpassing aan zich wijzigende omstandigheden.

8. Gefundeerde specifieke bezwaren kunnen vrijwel niet worden verholpen, omdat het correctiesysteem in de verordening moet worden vastgelegd.

De commissie is van mening dat — alhoewel een in alle opzichten bevredigende oplossing niet aanwezig is — sterk de voorkeur moet worden gegeven aan de grondslag op basis van de waarde in het economisch verkeer, omdat met name bij deze grondslag de flexibiliteit voor de gemeente het grootst is en de belastingplichtige een duidelijk inzicht in zijn grondslag behoudt. Ook de dreiging van een onverbindend verklaring van de verordening, zoals dit kan gebeuren bij toepassing van de grondslag oppervlakte, is voor het bepalen van onze voorkeur zeker ook een punt van grote betekenis geweest.

Wij stellen u dan ook gaarne voor bijgaande concepten van een raadsvoorstel en verordening onroerend goed belasting aan de raad uwer gemeente aan te bieden.

De commissie.

Onderwerp: INVOERING VAN DE ONROEREND GOEDBELASTINGEN

Bij wet van 24 december 1970 (Stbl. 608) zijn de in de gemeentewet opgenomen bepalingen met betrekking tot het gemeentelijk belastinggebied ingrijpend gewijzigd. Deze wet dient als sluitstuk inzake de financiële verhouding tussen het rijk en de gemeenten. De doelstelling is hierbij tweeërlei:

a. het scheppen van mogelijkheden tot verruiming van het eigen gemeentelijk belastinggebied;

b. het meer rechtstreeks betrekken van de ingezetenen der gemeente bij het plaatselijke financiële beleid.

Het hoofdbestanddeel van deze wette- lijke maatregelen vormen de in te voeren onroerend-goedbelastingen, te heffen van eigenaren en van gebruikers van onroerend goed in de gemeente. De problematiek rond de invoering van deze nieuwe plaatselijke belastingen heeft punt van overleg gevormd in het periodieke beraad tussen de gezamenlijke colleges van burgemeester en wethouders in de Bommelerwaard en Heerewaarden. Teneinde in deze aangelegenheid binnen de genoemde regio zoveel mogelijk uniformiteit te betrachten is aan een daartoe ingestelde commissie opdracht verleend omtrent de invoering van de onroerend-goedbelastingen te adviseren. Naast een vertegenwoordiger van iedere gemeente nam ook een afgevaardigde van het polderdistrict „Bommelerwaard" aan het commissiewerk deel, aangezien ook dit waterschap in de toekomst waarschijnlijk gebruik zal gaan maken van de heffingsgrondslag voor deze nieuwe gemeentelijke belastingen.

De reeds genoemde commissie heeft haar conclusies neergelegd in een nota, welke als bijlage I bij dit voorstel is gevoegd. Wij kunnen het advies van de commissie volledig onderschrijven.

De waarde in het economische verkeer, welke aan een belastbaar onroerend goed moet worden toegekend, dient onzes inziens te worden bepaald aan de hand van door deskundigen te verrichten taxaties. Het verdient naar onze mening sterke aanbeveling de taxaties in de gehele regio zo veel mogelijk door het zelfde team van deskundigen te laten uitvoeren. Een dergelijke gezamenlijke opdracht zal hoogstwaarschijnlijk kostenbesparend werken terwijl hiermede tevens de gewenste uniformiteit in de waardebepaUng gewaarborgd zal zijn.

Een ontwerp van een „Verordening on­ roerend-goedbelastingen" gelieve U als bijlage II aan te treffen.

Ofschoon artikel 273 van de gemeentewet de mogelijkheid biedt tot belastingheffing van ongebouwde eigendommen, niet zijnde de ondergrond of een aanhorigheid van een gebouwd eigendom, is hiervan in de ontwerpverordening geen gebruik gemaakt. De wet verbiedt namelijk een heffmg van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond. Onder landbouwgrond moet worden verstaan grond bestemd voor akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw, fruitteelt, kweken van bomen, teelt van griend hout en riet en voor elke andere tak van bodemcultuur.

Wat na aftrek van deze bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgronden nog resteert aan overige ongebouwde eigendommen, niet zijnde de ondergrond of een aanhorigheid van een gebouwd eigendom, vormt in onze gemeente — gelet op de totale heffmgsmogelijkheid — een te verwaarlozen factor. Bovendien wordt hiermede voorkomen, dat jaarlijks moet worden beoordeeld of een bepaald ongebouwd eigendom al dan niet bedrijfsmatig als cultuurgrond wordt geëxploiteerd.

Het is toegestaan de heffmgsgrondslag (getaxeerde waarde) voor een tijdvak van maximaal vijfjaren te doen gelden. Daarna zal een herwaardering moeten plaatsvinden. Wij achten uit een oogpunt van kostenbesparing een vijfjaarlijkse herziening wenselijk. Indien op grond van budgettaire overwegingen tussentijds een gewijzigde belastingopbrengst noodzakelijk is kan dit verkregen worden door aanpassing van de belastingtarieven.

Wij hebben te Uwer oriëntatie een overzicht doen opstellen (bijlage III) van de mogelijke financiële gevolgen voor de belastingplichtigen bij de invoering van onroerend-goedbelastingen in onze gemeente. Hieruit zal U blijken, dat het zeer wel mogelijk is de opbrengst van onze gemeentelijke belastingen te verruimen zonder de belastingdruk voor de contribuabelen te verzwaren. Dit is mogelijk doordat als dan de thans ten behoeve van het rijk en de provincie geheven opcenten op de grond- en personele belasting ten goede komen aan de gemeentekas.

Naar onze mening dient de tariefstelling vooralsnog zodanig te geschieden, dat de belastingdruk voor de contribuabelen in eerste instantie niet zal stijgen.

Voor de bepaling van de tarieven is het noodzakelijk te beschikken over de totale waarde van alle belastbare eigendommen. Op bijlage IV hebben wij een berekening gemaakt ten behoeve van de tariefstelling. Wij merken hierbij nadrukkelijk op, dat de raming van de totale belastbare waarde slechts een globale benadering is. Het ligt in ons voornemen U nadere voorstellen inzake de bepaling der tarieven te doen zodra wij aan de hand van de te verrichten taxaties meer exacte gegevens kunnen produceren. Deze gegevens kunnen in de loop van 1975 beschikbaar komen. Bij die gelegenheid kan tevens worden bezien of op grond van budgettaire- ol beleidsoverwegingen de tarieven ook overigens aanpassing behoeven.

Met de uitvoering van de nieuwe belastingverordening zijn zowel de rijksbelastingdienst als de gemeentebesturen belast. De rijksbelastingdienst draagt zorg voor de berekening der belastingaanslagen, verminderingen en ontheffingen, voor de verzending van aanslagbiljetten, afschriften van beschikkingen inzake vermindering en ontheffmgen, alsmede voor de invordering van de aanslagen, waaronder het verlenen van uitstel van betaling en de afschrijving van belasting. Het rijk brengt de kosten van die werkzaamheden aan de gemeente in rekening, doch de hoogte van de te betalen vergoeding is thans nog niet bekend.

Het belangrijkste deel van de werkzaamheden moet evenwel door de gemeente worden verricht. Wij noemen hiervan: het vaststellen van de elementen voor de op te leggen aanslagen, het behandelen van en beslissen op bezwaar- en verzoekschriften, het verstrekken van inlichtingen omtrent de aanslagen, het optreden in en voeren van beroepsprodures voor de belastingrechter, het verstrekken van gegevens aan de rijksbelastingdienst, enz enz.

Met ingang van het belastingjaar, waarin de verordening voor het eerst toepassing vindt, wordt op grond van de Financiële-Verhoudingswet 1960 ten behoeve van gemeenten met een geringe bevolkingsdichtheid de zogenaamde algemene uitkering uit het gemeentefonds extra verhoogd. Voor zover onze gemeente uit dien hoofde een extra opbrengst kan verwachten hebben wij hiervan op bijlage V melding gemaakt.

In de aan het eerste heffmgsjaar voorafgaande tijd van voorbereiding hebben wij behoeft aan enige bevoegdheden bij het verzamelen van de benodigde gegevens. Daarom achten wij het gewenst dat de verordening reeds een jaar tevoren in werking treedt.

Wij stellen U voor een „Verordening onroerend-goedbelastingen" vast te stellen conform het bijgevoegde ontwerp.

Burgemeester en wethouders der gemeente

De secretaris,

De burgemeester,

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 1974

De Banier | 8 Pagina's

UIT DE GEMEENTELIJKE HOEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 1974

De Banier | 8 Pagina's