Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WIJZIGING VAN DE WET OP DE MOTORRIJTUIGENBELASTING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WIJZIGING VAN DE WET OP DE MOTORRIJTUIGENBELASTING

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

VERSCHERPING VAN HET TE­ GENGAAN VAN FRAUDE

Onze fractie heeft in het algemeen geen bezwaar tegen de voorgestelde wijzigingen in de Wet op de motorrijtuigenbe-. lasting 1966. Wij hebben voor het feit, dat gepoogd wordt via een verscherping van de bepalingen de blijkens de verstrekte gegevens uit de hand gelopen fraudegevallen in te perken, alle begrip. Met de bewindslieden hoop ik dat de beide voorgestelde maatregelen — de invoering van de heffing op stilstaande voertuigen en de verhoging van de boete — het fraudebeeld in gunstige zin zullen wijzigen.

Een zelfde gunstige beoordeling geldt echter niet voor de eveneens voorgestelde wijziging van de Wet op het rijkswegenfonds. Wij hebben daartegen — zacht uitgedrukt — overwegende bezwaren. Reeds nu zouden wij ons willen aansluiten bij hen, die de verlaging van de rijksbijdrage aan het fonds met ƒ 50 miljoen niet juist vinden, vooral uit het oogpunt van de noodzaak de werkgelegenheid in de wegenbouwsector te handhaven en te verbeteren. De minister zal evengoed als ik weten, dat er verontrusting leeft in de sfeer van de wegenbouwers. Wij vinden het ook niet juist, omdat het nu eenmaal een feit is, dat goede wegen en goed onderhoud ook bijdragen tot de noodzakelijke verkeersveiligheid. Versterking daarvan komt ons gewenst voor.

In de memorie van toelichting wordt opgemerkt, dat de uitbreiding van de belasting heffing ertoe zal bijdragen, dat auto's die als wrakken worden aangeduid, geheel van de weg zullen verdwijnen. In hoeverre geldt dat ook voor auto's die geen kenteken meer voeren, zodat het moeilijk, zo niet onmogelijk zal zijn de eigenaars op te sporen? Zolang een optimale betrouwbaarheid van de tenaamstelling in het kentekenregister niet is bereikt, kan het bovenstaande ook gelden voor wrakken en in de steek gelaten auto's, die wel zijn voorzien van een kenteken.

Volgens de memorie van antwoord bedraagt het aantal gevallen, waarin het onderzoek van een fotografisch geconstateerde fraude doodloopt op een verkeerde tenaamstelling in dat register en ook niet langs andere weg de naam van de houder is te achterhalen, zelfs ongeveer 5 pet.

Wordt in deze gevallen ook een procesverbaal opgemaakt tegen de nog onbekende houder? Onze fractie zou willen vernemen, indien de auto of het wrak geen kenteken meer voert, hoe de bewindslieden dan de nog onbekende houder denken op te sporen. Er zal immers ook in dat geval door de bevoegde instanties procesverbaal worden opgemaakt tegen die nog onbekende houder.

Het aantal gevallen waarin het onderzoek van een fotografisch geconstateerde fraude doodloopt bedraagt, zoals ik al opmerkte, ongeveer 5 pet. De vraag die zich hierbij voordoet is of die 5 pet. genomen moet worden van het totale aantal uitgevoerde fotocontroles of van een ander cijfermatig gegeven. Met-andere woorden, om hoeveel gevallen gaat het hier exact? Als dit bij voorbeeld genomen zou moeten worden van dat aantal fotografische controles, zou het aantal doodlopende gevallen ongeveer 200.000 a 225.000 posten bedragen. Voorwaar een respectabel aantal!

Wij zien ook verband met de te verwachten verbetering van de tenaamstelling in het kentekenregister, als de inmiddels aanvaarde regeling met betrekking tot het zogenaamde derde deel en de kentekenplicht voor stil staande voertuigen volledig zal zijn doorgevoerd. Onze vraag is in de eerste plaats, in hoeverre dat gegeven verwerkt is in de raming van de extra ontvangsten van 90 min. Wij zouden ons kunnen voorstellen dat ook uit dien hoofde een extra opbrengst, boven de 90 min., zou mogen worden verwacht. In de tweede plaats laat het zich denken dat deze nieuwe regeling wat de kentekenplicht betreft mede van invloed zal zijn op het aantal gevallen, waarin het onderzoek doodloopt. Kunnen de bewindslieden tentatief aangeven in welke orde van grootte daarbij kan worden gedacht?

Het onlangs afgesloten onderzoek, ingesteld in samenwerking met het centraal Bureau voor de Statistiek, heeft uitgewezen dar voor ruim 13 pet. van de op de openbare weg stilstaande personenauto's geen belasting is betaald. Verder wordt daarover opgemerkt, dat dit percentage van 1.3 ook die gevallen omvat, waarin tot dusverre geen motorrijtuigenbelasting behoefde te worden voldaan, omdat in die periode niet werd gereden. Kan van deze categorie uitzonderingen geen nadere uitsplitsing worden gegeven? Er wordt alleen opgemerkt dat dit aantal automobilisten betrekkelijk gering is. De vraag die ik hierbij zou willen stellen, is: Hoe betrekkelijk is betrekkelijk? Met andere woorden, moet betrekkelijk gering worden afgemeten aan alle autobezittere of aan de ruim 13 pet. van de op de openbare weg stilstaande personen auto's waarvoor geen motorrijtuigenbelasting is betaald? Het is immers duidelijk dat vooral die automobilisten zullen worden getroffen door de onderhavige wijziging, die tot dusverre voor enige tijd vrijstelling van betaling van motorrijtuigenbelasting genoten.

Mag uit het feit dat de voorgestelde regeling geen verschil inhoudt met de bestaande voor die autobezitters, die over een particuliere parkeergelegenheid beschikken, mits zij uiteraard van tijd tot tijd ook in het geheel niet gebruik maken van parkeergelegenheid op de weg, worden geconcludeerd dat voor deze autobezitters vrijstelling van motorrijtuigen belasting over een bepaalde periode mogelijk blijft?

In de memorie van antwoord wordt opgemerkt dat de fraude vrij regelmatig gespreid is naar de verschillende categorieën motorrijtuigen, zij het dat motorrijwielen hierop een ongunstige uitzondering vormen. Kan ook worden meegedeeld hoe groot de fraude in procenten is bij deze categorie? Hoe groot is het percentage van de op de openbare weg stilstaande motorrijwielen waarvoor geen motorrijtuigenbelasting is betaald?

Het laat zich indenken dat de voorgestelde uitbreiding van de belastingplicht voor de op de openbare weg stilstaande motorrijwielen niet zo ingrijpend zal zijn als voor de op de openbare weg stilstaande personenauto's, omdat nu eenmaal motorrijwielen gemakkelijker binnen gestald kunnen worden. Dit zal zich zeer zeker in de wintermaanden voordoen. Valt daarom niet te verwachten dat voor deze categorie de beoogde sterkere preventieve werking niet zal opgaan? Indien, zoals in de memorie van toelichting is aangekondigd, ook andere controletechnieken voor de motorrijtuigenbelasting in het onderzoek zullen worden betrokken, zoals bij voorbeeld het systeem van vignetten, op welke wijze zullen daarbij dan de motorrijwielen worden betrokken?

In het algemeen zou onze fractie van de bewindslieden willen vernemen wat zij denken te doen aan het ongunstige fraudebeeld ten aanzien van motorrijwielen.

Enerzijds wordt in de memorie van toelichting gezegd dat allengs een strategie is toegepast waarbij in beginsel alle wegen in de controle worden betrokken, ongeacht of het snelwegen, landwegen, of wegen in de steden of dorpskernen betreft, terwijl anderzijds in de memorie van antwoord wordt gezegd dat over de strategie welke wordt toegepast bij de fotografische controle bezwaarlijk nadere mededelingen kunnen worden verstrekt.

Wij zouden gaarne van de bewindslieden willen horen in hoeverre hier sprake is van tegenstrijdigheid? Wat wordt precies bedoeld met de opmerking in de memorie van antwoord dat de doelmatigheid van de toe te passen strategie prevaleert boven het absolute aantal foto's en andere waarneming, als men daarbij mede betrekt de mededeling dat er maatregelen zijn getroffen tot een verdere opvoering van het aantal foto's in 1974 tot S'/J miljoen?

Met betrekking tot de boete wordt in de memorie van antwoord opgemerkt dat het percentage waarin gehele of gedeeltelijke kwijtschelding wordt verleend 1 a 2 promille per jaar bedraagt van alle opgelegde boetes ofwel jaarlijks ongeveer 500 gevallen. Op welke gronden wordt gehele dan wel gedeeltelijke kwijtschelding verleend?

Zal er van gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de opgelegde boetes ook nog sprake zijn als de wetswijzigingen een feit zijn geworden?

Voor wat betreft de voorgestelde wijziging van de Wet op het Rijkswegenfonds gaf ik reeds te kennen dat wij daartegen fundamentele bezwaren hebben.

Met betrekking tot een eventuele lagere opbrengst dan ƒ 50 miljoen aan opcenten de op motorrijtuigenbelasting ten gevolge van de wetswijziging wordt gesteld dat dit lagere inkomsten van het Rijkswegenfonds tot gevolg zal hebben. Mag hieruit worden geconcludeerd dat, bij voorbeeld bij een eventuele opbrengst van 30 miljoen toch 50 miljoen in mindering zal worden gebracht op de rijksbijdrage uit de algemene middelen van het Rijkswegenfonds, zodat bij een hogere opbrengst dan 50 miljoen het verschil automatisch toevloeit aan het Rijkswegenfonds? Blijkt hieruit niet dat het de bewindslieden er eigenlijk alleen maar om te doen is geweest die extra toevloeiing ƒ 50 miljoen aan de algemene middelen te doen toekomen?

In de stukken is nogal wat gesproken over toevallige baten. Zal het „toevallig" zijn van de extra baten aan opcenten van 50 miljoen slechts van toepassing zijn voor één jaar? Kan men dan eigenlijk wel spreken van een toevallige bate? Of zal deze toevalligheid enkele jaren duren, waarbij dan uiteraard het zogenaamde extra-bedrag aan opcenten kan wisselen? Gaat het wel op de bestemming van de opbrengst van de opcenten op de motorrijtuigenbelasting *^e laten afhangen van datgene wat de Regering voor de aanleg en het onderhoud van wegen aanvaardbaar acht? Ik wil de aandacht van de bewindslieden vragen voor het feit dat naar mijn mening het toch wel uitgesloten zal moeten worden geacht dat het wetsontwerp vóór' 1 januari 1975 kracht van wet zal hebben gekregen. Hoe zien de bewindslieden dat?

Indien die datum niet wordt gehaald, zal dan een nieuwe wijziging van de wet ter regeling van deze kwestie noodzakelijk zijn? Zou het ter vermijding van veel tijdverlies dan geen aanbeveling verdienen, alsnog met een nota van wijzigingen te komen op dit stuk? Ik wil dat de bewindslieden in ieder geval aanbevelen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 december 1974

De Banier | 8 Pagina's

WIJZIGING VAN DE WET OP DE MOTORRIJTUIGENBELASTING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 december 1974

De Banier | 8 Pagina's