Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KEIZER OF GOD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KEIZER OF GOD

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is van belang gedurende de lijdensweken stil te staan bij de vraag aan de Heere Jezus voorgesteld over het betalen van belasting. Meer speciaal of het de godsdienstige Joden geoorloofd was schatting te geven aan de Keizer van het Romeinse rijk. Ik wees op de gelegenheid van de tijd te weten de lijdensweken. Immers de hierboven weergeven vraag behoorde tot de reeks zc^enaamde strikvragen, die de Heere Jezus zijn voorgelegd om zo mogelijk een beschuldiging tegen hem te kunnen samenstellen. De bedoelde vragen behoren tot de last, waaronder de Hogepriester van onze belijdenis gebogen ging.

De schrijver van de brief aan de Hebreeërs spreekt zinvol dat de overste Leidsman en Voleinder van het geloof Jezus zodanig een tegenspreken van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat de gelovigen niet zouden verflauwen en bezwijken in hun zielen. Laat ik beginnen met een conclusie, die gedurig onze aandacht en overweging waard is. De opmerking luidt als volgt. Niet alle vragen komen voort uit b^eerte naar de waarheid en naar het heil. Helaas. Hoe volstrekt anders zou het er in de kerk en in de wereld uitzien, wanneer alle vragen heilbegerige vragen waren. Er wordt ook gevraagd uit nieuwsgierigheid of uit verlangen kennis en wetenschap te vermeerderen. Het laatste is het ergste niet, maar ook deze vragen blijven beneden de maat die ik zojuist heb aangegeven. Het zijn toch geen vragen uit verlangen naar verlossing.

De vra^ waar het hier over gaat is een bijzonder kwalijke. De bedoeling was om de Heere Jezus in Zijn woorden te vangen. Desnoods met verdraaiing van de antwoorden moet een beoordeling zo nodig plaatsvinden. Het verhoor naderhand voor Herodes en Pilatus toont aan op welke manier gebruik wordt gemaakt van uitspraken van de Heere. Het is een geraffineerde opzet. Terwille van de dringende noodzaak om Jezus ter dood te brengen ten koste van alles schromen de Farizeeërs niet om een monsterverbond aan te gaan met de zuiver politiek geïnteresseerde Herodianen. Wij laten gevoegelijk in het midden of hier gedoeld wordt specifiek op hovelingen van Koning Herodes dan wel op aanhangers. Over deze Herodianen, wie zij mogen zijn, is de geest vaardig van de oude Herodes van wie we in het Kerstevangelie lezen, dat hij het Kindeke zocht te doden. Uit deze duivelse samenwerking zien we, dat we ons er straks ook niet over hoeven te verbazen dat Herodes en Pilatus vrienden worden en dat heidenen en volken worden en ijdelheid bedenken en dat de Koningen der aarde zich opstellen en dat de vorsten gezamenlijk beraadslagen tegen de Heere en tegen Zijn Messias.

Het heilig vermeende doel blijkt de middelen te heiligen.

Met recht is hier sprake van een strikvraag. De opzet is dat de Heere slechts antwoordt met ja of met neen. De wijze waarop de vraj^ wordt geformuleerd wijst dit ondubbelzinnig uit. Immers de deputatie besluit: "Zullen wij geven of niet geven? "Ja of neen. Zodoende kan de Heere Jezus het nooit goed doen. Gesteld dat hij Zijn antwoord is ja. In een woord heeft de Heere dan aller achting bij het volk verloren. Want het volk heeft sympathie voor hen die zich verzetten tegen alle aanspraken van de heidense vorst op het volk Gods, dat woont in het land der belofte. Het antwoord neen zou ongetwijfeld de politieke Herodianen mobiliseren om een aanklacht van poging tot revolutie en omverwerping van het fungerende gezag in te dienen. De Romeinen wilden met name tijdens het feest, wanneer de licht onvlambare massa in grote getale Jeruzalem binnenstroomde geen enkel risico lopen.

De vra£^ of het geoorloofd was de keizer schatting te geven was een echt godsdienstige toetssteen. Het kon toch immers niet. Op zichzelf was het al een bedenkelijke zaak dat de geldstukken een geslagen beeld droegen. Nog wel het beeld van een heidense keizer, die zich bovendien blijkens het opschrift goddelijke, dus afgodische eer aanmatigde. Wanneer wij ons thans zoveel eeuwen later die problematiek inleven, hebben wij daar misschien ook nog. wel moeite mee. De wil maar ze^en, dat de vraag maar niet zo uit de lucht is gegrepen.

Het optreden van deze mensen is bovendien zeer kwaadaardig. Zij beginnen de Heere Jezus uitbundig lof toe te zwaaien. , , Meester Gij zijt waarachtig en Gij vraagt naar niemand. Gij ziet de persoon van de mensen niet aan, maar Gij leert de weg Gods in der waarheid." Het is allemaal nog al wat. De bedoeling van al deze loftuitingen is natuurlijk om de Heere Jezus des te gereder te verlokken snel een antwoord te geven, wat dit antwoord overigens dan ook mag zijn. De vijanden hebben stellig de indruk, dat zij reeds hebben gewonnen. Waarom anders naderhand die duidelijk voelbare bewondering voor de meesterlijke wijze waarop de Heere de kwestie afdoet. Met hun aanspraak hadden zij wel gelijk. Ze zeiden immers: Meester. Trouwens, de behandeling van het vraagstuk toont aan dat de Meester antwoordt zonder aanzien des persoons en dat Hij de weg Gods in waarheid leerde. Zo hadden de strlkvragers het echter niet bedoeld.

Heel pedagogisch en tactisch laat de Heere Jezus ^ich eerst een geldstuk aanreiken. Dat maakt de vijanden psychologisch gezien zwak en kwetsbaar. Hieruit bleek dat zij zonder enig gewetensbezwaar met het zo verfoeide geld op zak liepen. Geld stinkt niet licht. Weliswaar kon je met heilig feitsoen niet met dit genre geld in de tempel komen om het te offeren voor vrome doeleinden. Daarvoor hadden zij echter een hele stoet wisselaren met hun wisseltafeltjes. Die verdienden een dik daggeld aan de scrupuleuze geveinsdheid. De Heere Jezus laat hen zelf ook antwoorden op de vraag van wie het beeld en van wie het opschrift was op de denarius. Met hun eigen mond werden zij beoordeeld. Zij konder er niet onderuit. Hoe graag zij zouden willen. , , Des keizers" is het korte antwoord.

Nu kost het de Heere niet veel moeite om Zijn belagers in enkele zinnen te vellen. Zij belagers met al hun arglistigheid en geveinsdheid. Laten wij goed acht geven, want hoevele van dergelijke benauwde vrs^en, probleemstellingen en vondsten houden wij erop na.

, , Geeft dan de keizer wat des keizers is en Gode wat Godes is." Eigenlijk staat er dat zij moeten teruggeven aan de keizer wat kennelijk van de Keizer zelf afkomstig is.

Hoe weinig krampachtig benadert de Heere Christus het vraagstuk, waarover misschien niet deze geveinsden maar toch wel anderen wakker lagen. Niet te vies om het geld aan te pakken, maar wel afkerig om belasting te betalen. De bezwaren waren meer van geldgierige dan van godsdienstige aard. De godsdienst wordt er dikwijls voor gespannen.

De Heere Jezus wist best wat keizers, koningen en stadhouders waren. Hij weet dat zij uit zijn op eer en macht. Hij noemt op een andere plaats Herodes een vos. Niettemin eert Hij de vorsten om der wille van hun ambt. Ook al was het op zichzelf wel kwaad dat zij zich goddelijke eer lieten aanleunen. Wat dit aangaat heeft de Heere Jezus een royaal standpunt.

Anderzijds neemt Christus het echj: er ook weer zeer hoog op. Ten aanzien van de mens kunnen wij precies dezelfde vraag stellen. Wiens beeld draagt hij. Genesis 1 leert overduidelijk dat de mens Gods beeld en naar Gods gelijkenis is geschapen. Om kort te gaan komt het erop neer, dat de mensen zichzelve tot een levende, heilige enGodewelbehagelijke offerande moeten opdragen. Heel het leven behoort Gods dienst te wezen. Dat kan - maar niet één, twee, drie - een begrenzing geven aan het geven aan de keizer wat des keizers is. Op een g^even moment moeten wij Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen. Die situatie doet zich echter veelal niet voor. Zie maar Romeinen 13. Wij zijn schatting, tol, vrees en eer schuldig. De overheid van Paulus in Romeinen 13 was vast niet wat wij een christelijke overheid noemen. Paulus spreekt in zijn eerste brief, hoofdstuk 2, de verzen 13 en 14 niet anders. Zowel 13 als 1 Petrus 2 spreken van een overwinnen van het kwade door het goede.

De Farizeeërs dachten te zeer in de term of God ^f de keizer. De Heere Jezus stelde hiervoor: En de keizer en God. In bijzonder ernstige gevallen slechts was het óf de keizer óf God.

Wij leren hieruit dat revolutie zonder meer stellig geen heilige plicht is. Voorts dat wij de staat en de politiek niet doodgemoedereerd en ijskoud mogen afschrijven. Verre vandaar. De zou het zo willen uitdrukken: Geen oude schoenen weggooien, eer wij nieuwe krijgen. De overheden, hoezeer gedenatureerd en godloos geworden zijn van Godswege verordineerd. Daarom geven wij wat de overheid toekomt. Geven wij ook Gode wat God toekomt? Dat is een levensvraag. Onder andere komt ook dit God toe dal wij de keizer teru^even wat de keizer behoort.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 februari 1975

De Banier | 8 Pagina's

KEIZER OF GOD

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 februari 1975

De Banier | 8 Pagina's