Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

AANTJES EN KUYPER OVER GEWETENSBEZWAREN TEGEN MILITAIRE DIENST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

AANTJES EN KUYPER OVER GEWETENSBEZWAREN TEGEN MILITAIRE DIENST

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de rubriek „van A tot U" in het ARpartijblad „Nederlandse Gedachten" van 29 maart heeft de leider van de Tweede Kamer-fractie van de ARP, mr. W. Aantjes, gereageerd op de voorstellen die door het kabinet-Den Uyl aan de Raad van State gezonden zijn voor advies betreffende de erkenning van gewetensbezwaren tegen de militaire dienst. Zoals men weet, kan de AR-fractie zich wel vinden in de nieuwe voorstellen, in ieder geval in de voorgestelde criteria.

Nu is het niet de bedoeling op dit ogenblik uitvoerig op deze problematiek in te gaan. Wel zouden we even stil willen staan bij het beroep dat mr. Aantjes in zijn commentaar doet op dr. A. Kuyper. Hij citeert een uitspraak van Kuyper, met de kennelijke bedoeling om aan te tonen dat zijn (Aantjes) standpunt verdedigd kan worden met een beroep op Kuyper. Omdat het naar onze indruk niet zo dikwijls voorkomt dat de heer Aantjes zich op één der vaderen beroept ter verdediging van zijn politieke stellingname, leek het ons interessant toe om eens na te gaan of dit beroep terecht geschiedt, m.a.w. of men Kuyper recht doet in deze zaak.

Het betreffende citaat luidde als volgt: „Liever noodelops tienmaal voor een verkeerde conscpiëntie uit de weg gegaan, dan ook slechts één enkele maal een goede consciëntie onderdrukken." Ik kwam deze woorden tegen in „Ons Program", p. 88.

Nu behoort „Ons Program" evenals , b.v. „Antirevolutionaire Staatkunde" Aot de grotere pohtieke geschriften van Kuyper. Maar Kuyper was behalve politicus en journalist ook theoloog. Daarom zou het misschien nuttig kunnen zijn ook zijn journalistieke en theologische geschriften te betrekken bij het zoeken naar een antwoord op de vraag hoe KujT^er over geweten, gewetensvrijheid en gewetensbezwaar dacht.

Een enkel citaat lijkt onvoldoende basis om een principieel standpunt te schragen, althans wanneer niet vaststaat of dit citaat wel volledig, zij het in de kern, Kuypers opvatting weergeeft.

Honderden en honderden malen komt men bij Kuyper het woord consciëntie tegen. Betrekt men slechts Kuypers Stone-lezingen, „Het Calvinisme",

„De Gemeene Gratie", „E Voto Dordrac^no", „De Encyclopedie der Heilige Godgeleerdheid", „De Dictaten Dogmatiek", „Ons Program", en zijn Standaard-artikelen in z'n beschouwing dan valt allereerst het volgende op.

Het maakt verschil of Kuyper het geweten nadrukkelijk behandelt of het slechts terloops aanroert. Is het eerste het geval dan gebruikt hij de term in eigenlijke, reformatorische zin, d.w.z. als besef van schuld (negatief) en dan waarschuwt hij voor de overdrijving van de positieve betekenis van het geweten. Is het laatste het geval dan spreekt hij over het geweten als zedelijk besef van goed en kwaad. Van dit spreken over het geweten (in oneigenlijke zin) der ongelovigen vinden we natuurhjk de meeste voorbeelden in zijn politieke geschriften, met name ook in „Ons Program*? Voorbeelden van het eerste spraakg'eBruik vindt men o.a. in „E Voto" III, p. 498 e.v., in „De Gemeene Gratie" I, p. 156 e.v. en in „Encyclopedie"II, p. 671 e.v.

Vervolgens moet men erop attent zijn dat, ip het bijzonder wanneer Kuyper over dt gewetensvrijheid en de erkenning van gewetensbezwaren spreekt, d.w.z. het»woord consciëntie in de politieke context hanteert, dan omvat het zowel de eigenlijke als de oneigenlijke betekenis van geweten. Dat Kuyper diepe eerbied had voor het geweten is bekend. Met een beroep op de consciëntie zette hij zich schrap tegen de liberale waan van de oppermachtige staat (men d, eake aan de onderwjjskwestie). De consciëntievrijheid is de wortel van alle vrijheden, zoals de vrijheid van belijdenis en eredienst.

In dit licht plaatse men extreem klinkende uitspraken als: „Er worde nimmer geweld gedaan aan de consciëntie" (Ons Program, p. 84), „In de consciëntie alzoo ligge voor de staatsmacht een onoverschrijdbare grens" (idem, p. 84).

Zoals de erkenning dat het geweten kan dwalen belet hem niet deze algemene eis te stellen: „daarom staat het bij ons bovenaan, als heilige, als onomstotelijke regel: zoodra een onderdaan zich op zijn consciëntie beroept, wijke de overheid uit eerbied voor het heilige terug. Dan dwinge ze nooit" (idem p. 88).

De overheid heeft de vrijheid van consciëntie aan elke burger toe te kennen als primordiaal eikmenstoekomendrecht. Ten derde wijs ik erop dat Knijper bij het vraagstuk van staat en geweten vooral de christelijke consciëntie op het oog heeft. Dat blijkt duidelijk genoeg uit uitspraken als: „De grenzen der staatsmachts liggen in den wil Gods" (Ons Program, p. 84). „Het moet voor de consciëntie volkomen klaar en duidehjk zijn, dat zulk overheidsgezag bindt aan Gods wil" (De Gemeene Gratie 1, 77).

Ten vierde merk ik in verband met het vraagstuk van de erkenning van gewetensbezwaren tegen de militaire dienst het volgende op.

Kuyper heeft voor zover ik kon nagaan, slechts die bezwaren, ook van nietchristenen, willen erkennen die gegrond waren op het gebod: Gij zult niet doodslaan (zie driestar in Standaard no. 13258). Toe heeft Kuyper. terdege beseft dat hier het begrip consciëntie (en dus ook de eis tot bescherming der vrijheid van consciëntie) wel wat^er uitgerekt werd. Hij moet in zekere zin terug langs dezelfde weg, die hij zelf vroeger, bij zijn strijd tegen de liberale overschatting van de staatsmacht, met een beroep op het geweten, mede gebaand heeft. Dat dit hem moeite kost büjkt overduidelijk uit zijn driestar in Standaard no. 13359.

In de driestar in Standaard no. 13258 (geschreven in 1915, dus tijdens de Eerste Wereldoorlog) corrigeert hij toch min of meer zichzelf als hij zegt: „De consciëntieuze uitspraak kan geen vrijspraak geven, tenzij de consciëntie zwicht voor een hogere orde. Particulier goedvinden is geen geestelijke macht. En de geestelijke macht die alleen de consciëntie, tot zelfs onder bedreiging van tiet martelaarschap kan binden, kan alleen van God uitgaan." Achter deze dopersche opvatting schuilt de anarchistische, zegt Kuyper.

Kuyper heeft ook duidelijk het gevaar onderkend dat men uit zijn vertogen over gewetensvrijheid gevolgtrekkingen zou maken die hij zelf afwees. (Men zie o.a. zijn driestarren in de Standaard no. 13986/7, 15305, 15664, 15755 en zijn hoofdartikel in no. 13484). Dit was ook een reden waarom hij tenslotte niet veel meer voelde voor een discussie met de „anabaptisten en dienstweigeraars" (Standaard no. 13694).

Met P. Prins, Het Geweten, Delft 1937, p. 464, meen ik dat uit het voorafgaande deze conclusie getrokken mag worden: Het gaat niet aan, dat meri voor de weigering van een grondwettige, op de Heilige Schrift gefundeerde plicht van gehoorzaamheid aan de overheid bij de uitoefening van haar goddelijke opdracht (i.e. de dienstplicht) zich zou gaan beroepen op de Kuyper van „Ons Program" in zijn eer- • ste uitgaven, hoewel dit beroep naar de klank der citaten een zeker recht heeft.

Het is mij niet met Zekerheid bekend welke betekenis Mr. Aantjes wel of niet aan zijn beroep op Kuyper heeft willen toekennen. Maar het lijkt mij toch wel duidelijk dat Kuyper in zijn tijd de huidige, nog niet bij de Tweede Kamer ingediende, wijzigingsvoorstellen omtrent de erkeiming van gewetensbezwaren tegen militaire dienst die o.a. inhouden een mogelijkheid van vrijstelling op grond van elke overtuiging die zich met de term „gewetensbezwaren" tooit en het doen vervallen van de toetsingsprocedure (althans in vredestijd), nooit voor zijn rekening zou hebben genomen.

Waimeer men voorgelicht wenst te worden over het op Kuypers gedachten gebaseerde standpunt inzake de erkenning van de gewetensbezwaren tegen de militaire dienst dan leze men de redevoeringen die Zijlstra en Anema in 1923 gehouden hebben bij de behandeling van de Dienstweigeringswet in de Tweede Kamer respectievelijk de Eerste Kamer en de door Roosjen en Algra bij de debatten over de Wet gewetensbezwaren militaire dienst in 1962 in de respectievelijke Kamers uitgesproken redes.

Gebruik werd gemaakt van de volgende uitgaven van Kuypers werken: „Ons Program, 2e druk, Amsterdam 1880 („Heraut"-artikelen van 24 april 1878 t/m 23 februari 1880)

De Gemeene Gratie, Arasterdam/Pretoria 1902/5 („Heraut"-artikelen van 1 september 1859 t/m 4 juli 1901)

E Voto Dordraceno, Toelichting op den Heidelbergschen Catechismus, Amsterdam 1892/5 („Heraut"-artikelen van 26 september 1886 t/m 27 mei 1894)

Dictaten Dogmatiek, 2e druk. Kampen z.j.

Encyclopedie der Heilige Godgeleerdheid, 2e '^iuk, Kampen 1908/9

Mr. G. Holdijk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1975

De Banier | 8 Pagina's

AANTJES EN KUYPER OVER GEWETENSBEZWAREN TEGEN MILITAIRE DIENST

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1975

De Banier | 8 Pagina's