Geen dauw of regen (II)

door: ds. A. Uotman te Scheveningen

Ga w^ van hier, en wend u naar het oosten, en verberg u aan de beekKrith, die voor aan de Jordaan is.

1 Konii^en 17 : 3

De beek Krith is voor Elia een plaats van verberging. Deze plaats is hem door de Heere aangewezen. De Heere weet wat Achab van plan is. Niet zodra is de gezant Gods weg of Achab heeft er spijt van dat hij hem ongehinderd heeft laten gaan. Vanaf dat ogenblik gaat hij Elia zoeken maar hij kan hem niet vinden.

Geen wonder als de Heere verbergt! David zegt in Psalm 27: , , Want Hij versteekt mij in Zijn hut, ten dage des kwaads; Hij verbergt mij in het verborgene Zijner tent." Jaren later lezen we van de goddeloze koning Zedekia dat hij zond om de profeet Jeremia en zijn schrijver Baruch te vangen. Dit gelukte evenmin want we lezen zeer opmerkelijk: , , Maar de Heere had hen verborgen." Welgelukzalig is het volk dat onder het oordeel Gods gezeten mag zijn in de schuilplaats des Allerhoogsten. De dichter zingt:

Gij zult Uw volk een schuilplaats wezen,

Gij bergt hen in het licht Van 't Godd'lijk aangezicht. Daar zij geen leed van trotsen vrezen,

Een hut, waarin zij 't woelen, De twist der tong niet voelen, piia heeft aan de beek Krith een plaats der ontkoming. Hij woonde daar niet in een elpenbenen paleis of in een mooie villa met veel vertrekken en een schoon uitzicht. De profeten des Heeren leefden en woonden in die tijd heel eenvoudig. Toen de grote Profeet en Leraar op aarde was heeft Hij gezegd: , , De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft niets waar Hij het hoofd op nederlegge". De meeste knechten van vandaag gelijken in dit opzicht niet op de grote Knecht. Dit wil niet zeggen dat Gods knechten niet behoorlijk zouden mogen wonen, maar dat we ons toch wel zullen hoeden voor overdrijving.

Elia , , woont" aan de beek Krith; de Heere is aan die plaats. De verhoogde Immanuël zégt van Zijn volk: Bc weet uw werken en waar gij woont; namelijk daar de troon des satans is".

O, welk een weldaad als we mogen ondervinden dat de Heere ons weet te wonen. We lezen van Naaman de Syriër dat hij met zijn paarden en met zijn w^en stond voor de deur van het huis van Elisa. Simon Petrus lag te huis bij Simon de lederbereider die zijn huis had aan de zee.

Aan de beek Krith woonde God zoals Hij woonde bij Jakob te Bethel. Dat had Jakob niet kunnen en durven denken dat de Heere hem in die woeste huilende wildernis zou opzoeken. In blijde zielsverrukking zegt hij dan ook bij het wakker worden: , , Gewisselijk is de Heere aan deze plaats, en ik heb het niet geweten!" Jakob vreest met een kinderlijke vrees en vervolgt: , , Hoe vreselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels''. De woonplaats van Elia aan de beek Krith was eveneens een huis Gods, een poort des hemels. Daar vooraan de Jordaan geschiedt een wonder van Gods alvermogen. Zulk een wonder kan alleen van de Heere zijn. De Heere gebiedt n.l. de raven om Zijn knecht te onderhouden. We lezen in de Bijbel op veel plaatsen van de raven. De Heere Zelf vraagt aan Job: , , Wie bereidt de raaf haar kost als haar jongen tot God schreeuwen, als zij dwalen omdat er geen eten is? " De dichter van Psalm 147 zegt: , , Zingt de Heere Die het vee zijn voeder geeft, aan de jonge raven als zij roepen". En de Heere Jezus zegt: , , Aanmerkt de raven welke geen spijskamer noch schuur hebben en God voedt ze''. Het komt ook voor dat vanwege de zonde van de mens het vee zucht. Joel profeteerde: , , 0, hoe zucht het vee, de nmderkudden zijn bedwelmd, want zij hebben geen weide, ook zijn de schaapskudden verwoest, " Helaas is de mens genegen alleen maar op de steen te zien en niet op de Werper van de steen.

Ach, er wordt zo gauw gezegd: , , Het is altijd al zo geweest." De Heere laat duidelijk zien dat Hij regeert. Hij toont Zijn Almacht in het rijk der natuur. Laat de priesters, des Heeren dienaars, wenen tussen het voorhuis en het altaar, en laat hen zeggen:

Spaar Uw volk, o Heere! en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid, dat de heidenen over hen zouden heersen; waarom zouden zij onder de volken ze^en: aar is hunlieder God? Joel 2 : 17.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen