Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een drietal gewichtige aspecten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een drietal gewichtige aspecten

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het op de ho(^e stellen/horen/ raadpl^en van de echtgenoot en de wettelijk vert^enwoordiger

a. PvdA/V VD-ONTWERP 13 909 Zowel in het ontwerp Lamberts/ Roethof (Memorie van Antwoord, blz. 8, r.k. en 9 r.k.) als in het ontwerp Geurtsen/Veder-Smit (artikel 2 lid 2, memorie van toelichting, blz. 23 en memorie van antwoord blz. 19) stelt men zich zeer terughoudend op als het er om gaat een antwoord te geven op de vraag of in een beslissing omtrent zwangerschapsafbreking ook de wettige echtgenoot of de wettelijke vert^enwoordiger (ouders, curator) betrokken moet ai worden. De memorie van antwoord bij eerstgenoemd ontwerp zegt hieromtrent o.a.: , , In principe zijn wij geneigd ja te ze^en, maar de omstandi^eden kunnen zeer verschillend zijn". In het tweede ontwerp wordt de raadpl^ng afhankelijk gesteld in de eerste plaats van het oordeel van de arts en vervolgens van de instemming van de (minderjarige)vrouw. De indiaiers van dit laatste ontwerp kunnen zich zelfs voorstellen dat de echtgenoot onkundig blijft van de ingreep, in het belang van het voortbestaan van het huwelijk. Wij plaatsen grote vraagtekens bij dit standpunt.

Gaat het om een huwelijksrelatie dan kunnen wij ons onmogelijk voorstellen dat - deze werkelijk en duurzaam gediend en gered zou kunnen worden door zaken als deze buiten de echtgenoot om te doen plaatsvinden. Gaat het om een ouder-kind relatie dan stellen wij behalve morele ook juridische vraagtekens. Waarom wil men het recht ontleien om geheel bultende ouders om een minderjarig kind een dergelijke ingrijpende en riskante behandeling te doen ondergaan? Want hoewel het begrip, , ouderlijke macht" nergens in het Burgerlijk Wetboek omschreven wordt is tot dusver door vrijwel iedereen aangenomen - ervan uitgaande dan zwangerschapsafbreking een medische handeling wordt genoemd - dat een minderjarige, van welke leeftijd ook, onbevoegd is om zonder de toestemming van zijn ouders medische hulp in te roepen. En de arts, diegeenklacht bij het medisch tuchtcoll^e wil riskeren, komt in een gewetensconflict als een minderjarige, on­ danks het ontbreken van die toestemming, een beroep op zijn diensten doet. In noodsituaties kan slechts het nemen van een kinderbeschermingsmaatregel - met name de voorlopige onder toezichtstelling of een toevertrouwing aan de Raad voor de Kinderbescherming - de (l^ale) mogelijkheid scheppen om de noodzakelijke medische ingreep te doen uitvoeren.

Zelfs in geavanceerde voorstellen tot hervorming van het jeugdrecht om tot een versterking van de rechtspositie van een minderjarige te komen worden nog grenzen

Het.komt wel m^^er, haast cynièch over, wanneer zij zeggen dat , , de rechtsbescherming voor het nog ongeboren leven is gelegen in de eis van zorgvuldig handelen". Zo kan men allerhande kwaad tolereren mits dit geschiedt volgens regels van kunst en kunde.

en criteria gehanteerd. De leeftijd van 16 jaar wordt dan altijd als een belangrijke grens beschouwd voor het beantwoorden van (ie vraag of toestemming van de ouders nodig is en er wordt onfier scheiden tussen de , , gewone" (huisarts, tandarts) en de meer gespecialiseerde medische behandeling. Voor de groep tot 16 jaar wordt gewoonlijk geen uitzondeling gemaakt op het informatierecht van de ouders en de informatieplicht van de arts. Dit betekent dat de arts steeds verplicht blijft de ouders in te lichten, ook indien de minderjarige daartegen bezwaar blijkt te hebben. De arts zal deze tiezwaren wel met de minderjarige moeten bespreken en zo mogelijk moeten proberen weg te nemen. Blijft de minderjarige bij zijn bezwaren dan zal de arts de informatieplicht t.o.v. de ouders moeten afwegen t^en de plichten die hij meent te hebben tegenover de minderjarige als patient. Deze afweging zou hem kunnen doen besluiten de ouders niet te informeren. Hij zal zich echter dan eventueel, voor het medisch tuchtcoll^e moeten verantwoorden, nl. wanneer de ouders een klacht bij dit collie deponeren. Afgeziai van de vraag hoe wij over de inhoud van deze vemieuwingsvoorstellaa denken, er blijkt toch wel uit dat een behandelend arts niet zondermeer de ouders van een minderjarig kind onkimdig kan latai omtrent de behandeling die hij voornemens is te geven, Avil hij niet met de tuchtrechter in aanrakii^ komen.

Maar ook al zouden alle juridische belemmeringen weggenomen worden dan zouden onze morele bezwaren er niet minder om worden.

b. AR/KVP-VOORSTEL 13 253

Artikel 4 lid 3 regelt dit punt. Het gaat hier speciaal om het al of niet gehoord worden van de echtgenoot en de wettelijk vertegenwoordiger. Hoe staat het echter met de informatie van deze betrokkenen? Kan men wat dit betreft, in afwijking van hetgeen de indieners voorstellen m.b.t. het gehoord worden door de overleggroep, wel spreken van een absolute informatieplicht? Ook na de ingediende Nota van wijziging behoudt deze vraag haar belang, met name ook ten aanzien van de geheimhoudingsplicht van de deelnemers aan de overleggroep.

Gaarne zouden wij ook enige voorbeelden vernemen van gevallen waarin de indieners zich voorstellen dat het informeren c.q. horen van de echtgenoot en de wettelijke vertegenwoordiger , , naar redelijk oordeel niet raadzaam is te achten".

Ook zouden wij gaarne nog horen of er jurisprudentie van het medisch tuchtrecht bestaat waaruit zou blijken dat een arts niet vervolgd wordt als hij handelt buiten de ouders om of t^en hun wil in. Als dit zo is, is dit dan in casu relevant?

Vrijheid van arts en verpleegkundige om medewerkii^ te onthouden.

a. PvdA/WD-ONTWERP 13 909

Zowel in dit ontwerp als in de beide ontwerpen die aan dit voorstel ten grondslag li^en wordt talloze malen gesproken over gewet öisbeslissing, beleven van eigen verantwoordelijkheid, respect voor de overtuiging van andersdenkenden. Deze uitdrukkingen spreken ons aan, ook al hanteren wij ze in een andere context omdat voor ons nu eenmaal het geweten niet de enige en uiteindelijk beslissende instantie is. Maar dit verschil neemt ook weer niet weg dat wij gewetensbelissingen, waar dat maar enigszins mogelijk is met het oog op andere rechtmatige eisen en belangen, wensen te ontzien.

De indieners zijn bereid dit uitgangspunt toe te passen op de vrouw, echter niet, althans niet in dezelfde mate, op de arts en de verpl eegkundige.

Er wordt erkend dat er zich natuurlijk gevallöi voor kunnen doen waarin hij mag weigeren, bijvoorbeeld als hij meent dat niet voldaan is aan de voorwaarden die de wet stelt. Maar, zo voegen de indieners er aan toe, het zou in strijd zijn met een juiste beroepsuitoefening indien hij met een weigering zonder meer zou volstaan. De medische tuchtrechter komt al om de hoek kijken als hij het daarbij laat want hier zou wel eens een schending van het vertrouwen in de medische stand aan de orde kunnen zijn. Ofschoon men zegt het oordeel hier aan de tuchtrechter te moeten laten, geeft men wel uitdrukking aan zijn opvatting dat wie zich om hulp wendt tot een medicus, niet van die hulp verstoken mag blijven op de enkele grond van de overtuiging van die medicus. Het respect voor zijn overtuigii^ houdt op als hij niet wil adviseren of verwijzen.

Memorie van Antwoord blz. 3: , , Het weigeren van advies aan de vrouw, die zich tot de medicus wendt om abortus of - als hij niet zelf met haar over haar problemen wil praten of haar wil helpen, hoewel hij ervan overtuigd is geraakt dat haar besluit in vrijheid en verantwoord werd genomen - van het mededelen van andere adressen waar men daartoe wel bereid is, lijkt ons in strijd met het wezen van de medische be­

Het wetsontwerp spreeKt van zedelijke draagkracht. Dat is een moeilijk element in de discussie. In hoeverre is die draagkracht nog wel concreet aanwezig? Moet alles niet wijken, voor oppervlakkige materiele wensen en vleselijke genietingen? Zijn het niet exclusief nutti^eids- en eudaimonistische en hedonistische overwegingen die de doorslag geven? roepsuitoefening. Het opzettelijk en bcAvust blokkeren van de weg naar verantwoorde hulp, die men zelf om de wille van het geweten niet kan verlaien, heeft niet te maken met gewetaisvrijheid maar draagt eerder kenmerken van het opleven van gewetensdrang aan een ander".

Hier zijn toch wel enkele vragen. Allereerst. De indiaiers gaan er hier van uit dat de arts overtuigd is geraakt dat het besluit van de vrouw in vrijheid en verantwoord werd genomen. De toetsing aan deze criteria zoals het wetsontwerp dat verstaat, wel te verstaan. Maar als hij deze overtuiging nu niet heeft? Wat dan? Blijft dan toch op hem de plicht rusten om te verwijzen naar een persoon of instelling waarvan hij weet of vermoedt dat deze anders denken over het antwoord op de vraag of aan de criteria is voldaan, of die ook al denken ze er gelijk over, desalniettemin bereid zullen zijn aan de wens van de vrouw te voldoen?

Wat betekent hier de gewetensvrijheid van de beslissende arts of de tot assistentie geroepen verpleegster of verpl^er eigenlijk? Kan men hier werkelijk in gemoede volhouden dat men de gewetensbeslissing wil ontzien? Trouwens, in hoeverre mag men bij abortus anders dan op vitale indicatie, nog spreken van me­

dische beroepsuitoefening? Het is toch een zeer omstreden zaak of het invoeren van abortus provocatus wel een medische handeling mag heten? Ons antwoord is nadrukkelijk: neen. Wij komen hier bij een ander aspect van de problematiek nog over te spreken.

In ieder geval lijkt ons duidelijk dat gewetensvrijheid niet alleen inhoudt de vrijheid om er een geweten op na te houden of zelfs om overeenkomstig de eisen van dat geweten te beslissen, maar ook om overeenkomstig die gewetenseisen te handelen. In hoeverre kan men dat laatste nog volhouden als men iemand die zelf een bepaalde handeling niet voor z'n rekening meent te kunnen nemen, toch verplicht acht niet alleen om naar een willekeurige ander te verwijzen maar zelfs om te verwijzen naar iemand of een instellii^ waarvan men bij voorbaat weet dat deze aan de wens van de vrouw tegemoet wil komen?

Trouwens, in hoeverre mag men bij abortus anders dan op vitale indicatie, nog spreken van medische beroepsuitoefening? Het is toch een zeer omstreden zaak of het invoeren van abortus provocatus wel een medische handeling mag heten? Ons antwoord is nadrukkelijk: neen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1976

De Banier | 8 Pagina's

Een drietal gewichtige aspecten

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1976

De Banier | 8 Pagina's