Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wijziging van de jachtwet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wijziging van de jachtwet

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

door de heer Van Rossum

Zen subsidie aan het orgaan van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging en nog enkele andere kleine subsidieposten ter bevordering van fauna-en jachtbeheer over het gehele land zijn helaas voor een groot deel nog onvervulde wensen gebleven. Het is begrijpelijk, dat nu het jachtfonds leeg is, er aan een verhoging van de bijdrage door de jagers wordt gedacht. Ik zou mij hiertegen niet willen verzetten, mits de wet dan ook naar de letter en geest wordt uitgevoerd, zoals in 1954 is bedoeld. Dan moeten deze gelden ook aan goed faunabeheer en aan de jacht over het gehele land ten goede komen. Er moet ook een billijke vergoeding komen van de schade, die veroorzaakt wordt door be jaagbaar wild. Bedacht moet daarbij wel worden, dat niet t)ejaagbaar wild dikwijls de grootste schade veroorzaakt. Denk aan de schade veroorzaakt door ganzen, zwanen, enzovoort. Het komt mij billijk voor, dat zodanige schade, mits duidelijk aantoonbaar, uit de algemene middelen zal worden betaald. Immers, de js^er kan aan deze schade, niets doen, hij kan die schade dus ook niet voorkomen en er dus ook niet verantwoordelijk voor gesteld worden. Het jachtfonds-oude stijl had hier

dan ook geen taak. Toch lijkt het mij een juiste gedachte de algemene middelen voor dit doel ook in het jachtfonds te storten. Immers, daar heeft men een appa­

raat voor die schadevaststelling, daar heeft men wildschadecommissies, daar kan men deze zaak gemakkelijk regelen. De Minister heeft in de memorie

van antwoord een rijksbijdrage aan de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging afgewezen. Die beslissing wordt door onze fraktie betreurd, omdat de Koninklijke Nederlandse Jj^ersvereniging naast de belangenbehartiging van haar leden een belangrijke hoeveelheid algemeen werk verricht. Om slechts enkele facetten van hun

werk te memoreren noem ik de opleiding via de jachtcursus, de voorlichting en opvoeding van het publiek ten aanzien van de faunaen wildbeheer en onder andere ook de jachthondencursussen. Verder wordt er veel gedaan om het overleg tussen de overheid en de particuliere organisaties, waaronder ook natuurbeschermingsorganisaties, te bevorderen-Het komt mij dan ook als billijk voor dat de overheid als erkenning van deze werkzaamheden een passende bijdrage verleent aan die organisatie.

DE JACHTCURSUS

In het voorgaande noemde ik reeds de jachtcursus. Dat hoort ook bij dit hoofdstuk. De jachtcursus is een goede zaak. In de afgelopen drie jaar heeft de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging in samenwerking met de PBNA te Arnhem een voortreffelijke jachtcursus georganiseerd, waaraan nu enkele duizenden cursisten hebben deelgenomen, waarvan een gedeelte reeds met goed gevolg examen heeft afgelegd. Op deze weg moeten wij ook met deze wet voortgaan.

Die cursus houdt in een belangrijke stijging vandevakdeskundigheid op het terrein van de fauna en de jacht. Ik wil dan ook graag mijn instemming betuigen met het nu in de wet vastieggen van de verplichting ter verkrijging van de jachtakte een diploma te bemachtigen. Wel meen ik, dat bij het uitwerken van deze verplichting er een ontheffing mogelijk moet zijn zoals ook bij andere wetten het geval is.

Men zou dan een praktische proef kunnen laten afleggen door mensen die wel bekwaam zijn, maar niet in staat de studie te volbrengen van een jacht-cursus. Over de hoge kosten sprak ik reeds. Een cursus-all-in kost thans ongeveer f600. Voor velen is dit een zeer hoog bedrag, zodat subsidiëring van deze opleiding zeker het overwegen waard is. Nogmaals zou ik, evenals dat reeds in het voorlopig verslag is gebeurd, willen pleiten jm voor mensen die gemoedsbezwaren hebben tegen verzekeringen, een regeling te treffen die wereenstemt met hetgeen in de A^et aansprakelijkheid motorvoertuigen is voorzien. Het argument dat iemand niet verplicht wordt tot jagen gaat maar ten dele op, omdat velen in de landbouw groot nadeel kunnen ondervinden indien ze geen schadelijk wild mogen doden.

Is het niet gewenst voor eenaantal terreinen, bos, natuurterreinen, landgoederen, een pachttermijn van 12 jaar mogelijk te maken? Het opzetten van een zware organisatie daarvoor lijkt overbodig. In elk contract staat dat tussentijds om bepaalde redenen de pachttermijn kan worden beëindigd. Dat zal ook mogelijk moeten blijven. Vormen van samenwerking ter voorkoming van schade (konijnen, vossen, enz.) dienen te worden aangemoedigd. De overheid heeft echter niet de taak om deze samenwerkingsverbanden op te leggen of om deze in een geihstitutionaliseerde vorm verplicht voor te schrijven. Wel kan het nuttig zijn dat verklaringen van samenwerking door organen en personen die vrijwillig zijn aangegaan, ergens geregistreerd worden.

HET UITZETTEN VAN FAZANTEN

Ik kom nu nog tot enkele knelpunten. Over fazanten is veel te doen. De uiüatingen van kritisch faunabeheer doen zeer verontrustend aan. Soms is deze kritiek terecht en soms ook volledig ten onrechte. Terecht wanneer te veel fazanten worden uifeezet alleen maar om ze te schieten. Het is uiteraard zeer laakbaar indien fazanten kort voor de jacht worden uitgezet en geen tijd hebben gehad zich aan de natuur aan te passen. Er moet dus een goed beleid worden gevoerd en goed toezicht is nodig. Toch is het uitzetten van fazanten op zichzelf noodzakelijk.

De fazant is hier al wel vele jaren doch heeft met ons klimaat meer moeite dan de ui^ezette moeflons op de Hoge Veluwe. Zonder uitzetten zouden zij na 5 a 6 jaar geheel verdwenen zijn, zeker in strenge winters. Dus voor instandhouding van fazanten is uitzetten noodzakelijk. De jachtopziener ziet zonder het uitzetten van fazanten zijn positie nog weer verder aangetast. Immers, ook dit vormt een basis voor zijn inkomen.

De meeste jachtopzieners fokken zelf de fazanten en worden hiervoor betaald. Wil men dus de jacht niet ontregelen dan zal men met inachtneming van mijn kritische opmerkingen het uitzetten van fazanten mogelijk moeten laten. Waarom zullen wij mensen als jachtopzieners, fokkers en broeders nodeloos treffen en de werkloosheid vergroten?

CONTROLE OP STROPERIJ

Een tweede knelpunt gaat over het ganzen-of wildsterflappen of vangen van ganzen en goudplevieren met netten. Meer een folkloristisch gebeuren dan jacht. Nuttig kan hierbij zijn het ringen van de gevangen dieren voor onderzoek. Deze jacht is volkomen onbetekenend en doet geen enkele schade aan de stand.

Pootvis moet je uitzetten om ze te vangen, deze diersoorten niet! Bovendien komen er veel meer dode dieren uit het buitenland die hier geïmporteerd worden dan dat er in eigen land gevangen worden voor de consumptie.

Een derde knelpunt gaat over de controle op de stroperij-Een belangrijk middel tegen stroperij zou zijn een verplichte boekhouding voor de hotels, restaurants, enz. Bij zo'n aankoopboekhouding zou immers de afname van de stropers veel moeilijker worden. Het Bedrijfsschap Horeca zou met niet te veel moeite een dergelijke verordening kunnen maken. Is het medelijk dat de bewindslieden hierop bij het bedrijfsschap aandringen? Controle op deze afname zou dan veel eenvoudiger worden.

HET OVERBRENGEN VAN VO­ GELS UIT DE JACHTWET NAAR DE VOGELWET

Een vierde knelpunt bij deze wetgeving is het overbrengen van vogels uit de Jachtwet naar de Vogelwet. Vogelbeschermers pleiten hier nogal eens voor. Men zegt: deze vogels worden toch niet bejaagd, breng ze dan maar onder de Vogelwet. Gevolg geven aan dit verzoek lijkt mij hoogst onverstandig. Het is waar, de jager heeft aan deze niet bejaagbare soorten niets, maar de jager besteedt op zijn terrein wel degelijk aandacht aan deze soorten. Gebeurt er iets mee door ziekte of vergif, dan ziet hij dat en waarschuwt politie of vogel wachter. Omschakeling zal voor de vogels meer nadeel dan voordeel opleveren. Het gewoon in de Jachtwet laten biedt de beste bescherming.

Wij moeten ook voorzichtig zijn om sommige soorten buiten de jacht te willen stellen, dat wil dus zeggen, de jacht op deze soorten te verbieden. Gedacht wordt dan aan de poelsnip, de watersnip en het bokje. Watersnippen komen in het najaar bij tienduizenden voor. Enige schade door jacht aan de populatie is bij mijn weten nimmer geconstateerd. Op de poelsnip wordt weinig gejaagd. Enige aantasting van de populatie behoeft naar ik vernam niet gevreesd te worden. Het bokje wordt slechts op enkele plaatsen in Nederland bejaagd. Ook hiervan is evenmin schade aan de populatie te vrezen, mede omdat er grote aantallen aanwezig zijn. Laat men, indien men inzicht wil hebben, de moeite nemen om een wetenschappelijk onderzoek in te stellen. Dan komen de gegevens boven water en kan men besluiten om de nodige maatregelen te treffen.

De houtsnip is een trekvogel die soms, al naar gelang van de klimatologische omstandigheden, in grote aantallen voorkomt. Enkele duizenden worden per seizoen geschoten. Dit aantal staat in geen verhouding tot de import uit andere vooral Oosteuropese landen. Ook in dit geval zijn beslist geen voldoende argumenten om het jagen te verbieden.

HET VERVOER VAN LEVEND WILD

Een vijfde punt waarvoor ik ten slotte de aandacht van de bewindslieden vraag is het vervoer van levend wild, dat in eendenkooien wordt gevangen. Veel eenden gaan naar poeliers en worden dan ui-teraard dood vervoerd. Bij de toemende aanleg van parken en plantsoenen en de daarin gelegen waterpartijen bestaat er in ons land een grote vra^ naar levende eenden. Voor de kooiker brengen deze vaak de dubbele prijs op en bovendien krijgen deze eenden een nuttige funktie voor de bewoners van stad en dorp. Het is allerminst de bedoeling van onze fraktie om de smokkel van levend wild naar het buitenland te bevorderen; dat zij duidelijk gesteld. Dit kwaad moet voor zover het maar enigszins mogelijk is beteugeld worden. Dat mag er anderszins niet toe leiden dat een legitieme handel waaraan blijkbaar grote behoefte bestaat onmogelijk gemaakt wordt. Kan via een vergunningenstelsel op de strenge regel, voor duidelijk aantoonbare behoeften een soepel uitzonderingsbeleid worden gegarandeerd?

PROBLEMEN ROND DE EENDENKOOIEN

Naast het vervoer van de gevangen eenden rijzen er ook problemen rond de eendenkooien, de zogenaamde rustgebieden. Als het gaat over het oude bepalingsrecht, dat duidelijk bij de eendenkooi behoort, dan is er een duidelijke relatie met de vangst van eenden. Dit kan ook nog geconstrueerd worden indien de kooi weliswaar buiten funktie is, doch alles nog zodanig onderhouden is, dat heropening van de kooi te allen tijde mogelijk blijft, zoals geregeld in artikel 26, eerste lid, onder b. Veel moeilijker acht onze fraktie het bepaalde onder q, mede omdat di zowel op gesloten eendenkooiei alsook op andere natuurgebieder, kan slaan en hier in wezen de Minister een wettelijke bevoegdheid krijgt, die nauwelijks aan normen gebonden is. Als er geen relatie meer is met een afpalingsrecht omdat de kooi definitief gesloten is, is er ook weinig reden aldaar een stiltegebied te maken, terwijl, indien dit elders wel geschiedt, er nauwelijks een relatie is met de Jachtwet, zodat een zodanige bepaling dan meer in de natuurbeschermingswet thuishoort. De aanwijzing van een beschermd natuurgebied is dan met veel meer wettelijke waarborgen omgeven. Het aanwijzen van deze rustgebieden toch is bepaald niet zonder consequenties voor de omliggende gebieden. Indien vogels of ander wild zich in deze rus^ebieden op hun gemak voelen, dan zullen zij zich van de grenzen van dit rustgebiec weinig aantrekken en kunnen zij ir de omgeving grote schade aanrichten aan landbouwgronden. Het aanwijzen van rustgebieden zou dan ook ons inziens met veel meer waarborgen omgeven moeten worden. Ziet de Minister nog een mogelijkheid om de redaktie zodanig te wijzigen dat naast het aangewezen rustgebied ook nog een zekere zonering van een schadegebied daaromheen wordt aangewezen, waarin de landbouwer een zeker recht op vergoeding wordt toegekend?

DE VERLEIDING TOT VER­ KEERDE HANDELINGEN

Aan het eind van mijn betoog gekomen spreken wij nogmaals onze voldoening uit over de vele goede punten die bij deze wetswijziging tot stand komen. Op enkele punten hopen wij nog op verbetering en tevens zien wij nog een aantal toezeggingen van de Minister tegemoet. Indien die niet komen, zuller we ons in tweede instantie genoodzaakt zien hierover via moties uitspraken van de Kamer uit te lokken.

Zoals vele zaken heeft ook de jacht zijn aantrekkelijke kanten, maar zoals met alles: in een zondige menselijke samenleving kijkt ook hier de verleiding tot verkeerde handelingen snel om de hoek. Juist daartoe is een duidelijke en sluitende wetgeving nodig. Helaas ook hier zal dit werk niet volkomen zijn en zal naast legaal gebruik van de wet ook zeker misbruil van de wet.geheel uit te sluite zijn.

Zoals voor alle mensen geldt ook hier dat er Eén is, Die alles ziet en Die eenmaal de wijze Salomo in zijn spreuken (12:27) liet optekenen:

, , Een bedrieger zal zijn jachtvangst niet braden, maar het kostelijk goed des mensen is des vlijtigen''.

DE MOTIES

Nadat het wetsontwerp tot wijziging van de Jachtwet zonder hoofdelijke stemming was aangenomen, kwa-men de moties in stemming. Het ligt niet in de bedoeling om ze alle de revue te laten passeren; wij beperken ons tot twee moties die door de heer Van Rossum tijdens de beraadslaging waren ingediend. In de ene motie verzocht hij de betrokken bewindslieden om gelet op de wenselijkheid om de handel in, door stroperij verkregen, wild drastisch te beperken er bij het Bedrijfsschap Horeca op aan te dringen een verordening vast te stellen waarbij de aankoop van grofwild door de bedrijven geregistreerd wordt. Aangezien de minister verklaarde bij de artikelsgewijze behandeling dat hij de mogelijkheid had dit bij de wet te doen en tevens toezei de gegevens daarover aan de Kamer te willen toezenden, verzocht de heer Van Rossum aan de voorzitter z'n motie op dat moment van de agenda af te voeren.

De andere motie werd zonder stemming aangenomen. Zij handelde over de uitbreiding van de taak van de jachtopzieners en luidt voluit:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging over de wijziging van de Jachtwet;

overwegende, dat het beroep van jachtopzichter grote waardering geniet en dat in het algemeen gespreken de Nederlandse jachtopzichters een belangrijke funktie vervullen bij het beheer van de Nederlandse fauna;

overwegende, dat door de toenemende centralisatie van de politie ten plattelande een steeds groter deel van de toezichthoudende taak van de politie op de schouders van de jachtopzieners is komen te rusten;

tevens overwegende, dat het voor particuliere jachthouders steeds moeilijker wordt een bevredigende arbeidsovereenkomst met jachtopzichters aan te gaan;

verzoekt de Minister van Landbouw en Visserij, in overleg met zijn ambtgenoten van Justitie en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, naar iniddelen en wegen te zoeken om de jachtopzichters naast hun huidige taak ook te belasten met aanverwante taken ter bevordering van de zorg voor natuur en landschap.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juli 1977

De Banier | 8 Pagina's

Wijziging van de jachtwet

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juli 1977

De Banier | 8 Pagina's