Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De oplegging van tenuitvoerlegging van de doodstraf

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De oplegging van tenuitvoerlegging van de doodstraf

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uit de memorie van toelichting op w.o. 13 932 (R 1037)

Met het oog op de ratificatie van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, vastgesteld te New York op 19 december 1966 (Trb. 1969, 99) dient de wettelijke regeling van de oplegging en tenuitvoerlegging van de doodstraf in overeenstemming te worden gebracht met het vierde en het vijfde lid van artikel 6 van dat verdrag.

Het vierde lid bepaalt, dat een ieder die ter dood is veroordeeld het recht heeft gratie of verzachting van het vonnis te vragen. Amnestie, gratie of verzachting van het vonnis kan in alle voorkokende gevallen worden verleend. Hiermede verdragen zich niet de bepalingen van artikel 257, derde lid, van de Rechtspleging bij de Land-en Luchtmacht en van artikel 205a, derde lid, van de Rechtspleging bij de Zeemacht. Daar wordt de mogelijkheid geboden om af te wijken van het voorschrift, neergelegd in het tweede lid van beide genoemde bepalingen, dat na het verlenen van fiat executie door de commanderende generaal, resp. de vlootvoogd, de tenuitvoerlegging van de doodstraf wordt opgeschort ten einde de Kroon in de gelegenheid te stellen om, al dan niet ingevolge een daartoe strekkend verzoek, gratie te verlenen. Als motief hiervoor gold, dat er zich omstandigheden kunnen voordoen, waaronder opschorting van de executie van de doodstraf niet verantwoord zou zijn, bijvoorbeeld wanneer een doodstraf uitgesproken door een krijgsraad die zich bij een omsingeld onderdeel bevindt. In dergelijke gevallen zou ook de doodstraf geëxecuteerd moeten kunnen worden, alvorens een eventuele gratieverlening is overwogen. Dit motief is niet van zodanige aard, dat het een voorbehoud bij de ratificatie van artikel 6 van het verdrag rechtvaardigt, reden waarom de ondergetekenden voorstellen het derde lid van art. 257 RLLu en van art. 205a RZ te schrappen.

Daarbij ware te bedenken dat debepalingen, waarvan thans de schrapping wordt voorgesteld, slechts van belang zijn in gevallen waarin op een vonnis fiat executie verleend is. De daartoe strekkende bevoegdheid van de commanderende generaal c.q. de vlootvoogd kan slechts worden uitgeoefend indien het niet medelijk is hc^er beroep in te stellen tegen vonnissen, door mobiele krijgsraden gewezen. Deze bevoegdheid zal bij de herziening van het militaire strafprocesrecht komen te vervallen, als gevolg van een nieuw in te voeren bijzonder rechtsmiddel van bijzonder beroep. Verwezen moge worden naar de Nota over een nieuw militair strafprocesrecht (kamerstukken nrs. 8706).

Het vijfde lid van artikel 6 van hetverdrag bepaalt, dat de doodstraf niet mag worden opgelegd voor misdrijven, die zijn gepleegd door personen beneden de leeftijd van achttien jaar en niet mag worden voltrokken aan zwangere vrouwen. Wat dat laatste - de voltrekking van de doodstraf aan zwangere vrouwen - betreft bevat het Koninklijk besluit van 28 april (stb. 228) een voorziening waardoor executie gedurende zwangerschap uitgesloten is. Een bepaling dat de doodstraf niet kan worden opgelegd wegens misdrijven, gepleegd door personen beneden de leeftijd van achttien jaar, ontbreekt. In die lacune dient te wor­ den voorzien, omdat, ook al staat men op het standpunt dat aan de desbetreffende Verdragsbepaling een direkte werking moet worden toegekend, enkele artikelen uit het Wetboek van Militair Strafrecht gemakkelijke tot misverstand aanleiding kunnen geven (zie bijvoorbeeld art. 57 j art.55).

Artikel 2 van de Wet Oorlogsstrafrecht verklaart ten aanzien van de daarin bedoelde misdrijven de bepalingen van het Wetboek van Militair Strafrecht en die ter uitvoering daarvan van toepassing. Door het opnemen van de bij de onderhavige Wet voorgestelde bepaling in het Wetboek van Militair Strafrecht geldt derhalve in het gehele Nederlandse recht voor een ieder, dat de doodstraf niet kan worden opgelegd aan de schuldige die ten tijde van het misdrijf de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt. Omdat deze bepaling niet alleen op militairen, maar ook op burgers van toepassing is, wordt in navolging van artikel 57 van het Wetboek van Militair Strafrecht ook in de nieuw in te voeren bepaling gesproken van, , een persoon".

HET VOORLOPIG VERSLAG

In het voorgaande heeft u de toelichting van de bewindslieden kunnen lezen op de te treffen voorzieningen betreffende de oplegging en tenuitvoerlegging van de doodstraf. In het voorlopig verslag dat inmiddels is verschenen kunt u kennis nemen van de eerste schriftelijke reacties van de in de Kamer zitting hebbende partijen. Nu, voor wat betreft dit wetsontwerp reageerden slechts twee frakties, nl. de fraktie van de PvdA en de fraktie van de SGP. Beiden lieten een volstrekt tegengesteld geluld horen. Voor de belangstellende lezer geven we eerst het standpunt van de PvdA door en vervolgens de mening van de SGP. We citeren:

, , De leden van de P.v.d.A.-fraktie achtten het geboden om bij deze gelegenheid de vraag te stellen of het handhaven van de doodstraf in ons rechtssysteem nog wel aanvaard kan worden. Het feit dat het Verdrag van New York dit toelaat is uiteraard niet voldoende. Hoezeer het verdrag ook een vooruitgang in het normatieve denken be-Uchaamt, de gestelde normen zijn de minimale normen waarover internationale overeenstemming bereikbaar was. Dit sluit niet uit dat Nederland op allerlei onderdelen verder gaat of kan gaan. Het kabinet is kennelijk voornemens om ook inderdaad verder te gaan. Op blz. 9 van de toelichting bij de begroting voor Justitie wordt immers een wetsontwerp aangekondigd dat, zal voorzien in de verwijdering van de doodstraf uit onze gehele wetgeving". Maar uit de volgende zinnen blijkt dat hiermee nog geruime tijd gemoeid kan zijn. De aan het woord zijnde leden achtten het onjuist om enkel vanwege dit perspectief op de langere termijn nu hun vragen en opmerkingen achterwege te laten.

De doodstraf is in ons burgerlijkstrafrecht afgeschaft in 1870, maar voor bijzondere situaties weer ingevoerd bij de Wet Oorlogsstrafrecht van 1952 (voorafgegaan door een Londens Besluit). In ons militair strafrecht is de doodstraf nooit afgeschaft geweest. Minister Modderman heeft in 1870 een groot aantal argumenten opgesomd die tot afschaffing dwongen. Genoemde leden meenden dat deze argumenten geen ruimte voor uitzonde­ ringen laten. Handhaving van de doodstraf betekent dat de Staat zich het recht toekent om te beslissen over dood en leven, hoezeer de uitoefening van dat recht ook beperkt wordt tot bijzondere omstandigheden.

Kan de regering een opsomming geven van de misdrijven waarvoor krachtens het Wetboek van militair strafrecht de doodstraf kan worden opgelegd? Kan de regering bij elk van deze delicten vermelden in hoeverre a) alleen in tijd van feitelijke oorlog of ook in tijd van dreigende oorlog of op dit moment en b) in hoeverre alléén voor militairen of ook voor burgers, de doodstraf mogelijk is? Laat artikel 71 van de Wet militair strafrecht en het hierop gebaseerde KB van 21 april 1922 de mogelijkheid open dat bij elke inzet van militair personeel , , ter voldoening aan een verordening van het bevoegd gezag in geval van oproerige beweging " - dus bijvoorbeeld bij kapingsacties of gijzelingsacties - door de plaatselijk bevelvoerende officier een zodanige juridische toestand wordt geschapen dat de doodstraf kan worden opgelegd, zowel aan militairen als aan burgers? De leden die deze vragen stelden citeerden een passage uit het Handboek voor het militair strafrecht van J. J. C. van Dijk (vierde druk, 1952), waar deze (blz. 26) de argumenten voor handhaving van de doodstraf aldus formuleert:

, , De afgelopen oorlog heeft ons echter eveneens geleerd, dat ook na het einde der vijandelijkheden de doodstraf niet kan worden gemist. Door verruwing van de moraal in dagen van oorlog, door hartstochten van de politieke strijd en door het misbruik, dat door gewetenloze machthebbers wordt gemaakt van de hulp van onmaatschappelijke elementen, die slechts verheugd zijn hun normale remmen te kunnen losgooien, worden misdrijven gepleegd van zo gruwelijke aard en zo ver reikende gevolgen, als in tijd van vrede niet wel denkbaar en mogelijk zijn. De normale hoogste repressie van ons strafrecht: de levenslange gevangenisstraf, vormt dan geen adequate straf meer. Daarom is de rechter de gelegenheid geboden om in alle gevallen, waarop in het commune recht levenslange gevangenisstraf is gesteld, de hoogste straf op te leggen."

De leden van de S.G.P.-fraktie, van wie het bekend kan zijn dat zij bij herhaling gedurende de meer daüi 50 jaar dat zij in de Tweede Kamer vertegenwoordigd is heeft aangedrongen op weder-invoering van de doodstraf ook in het commune strafrecht, waren pijnlijk getroffen door de consequentie van de goedkeuring van de verdragen onder onderdeel a van deze Rijkswet genoemd, n.l. een verdere uitholling van de thans nog bestaande bepalingen betreffende de doodstraf in het militaire strafrecht. Ook al verdwijnt de doodstraf ten gevolge van deze bepalingen niet geheel uit het militaire strafrecht, toch leefde bij deze leden de vrees - gezien de opmerkingen betreffende de voornemens aangaande de herziening van het militaire tuchten strafrecht in de memorie van toelichting (blz. 9, onder nr. 27) bij de Justitiebegroting voor 1978 - dat dit ontwerp - rijkswet slechts een voorbode is van totale verwijdering van de doodstraf uit onze wetgeving. Is deze vrees gegrond? Is het in omvang en ernst toenemende verschijnsel van het opzettelijk doden van onschuldige mensenlevens bij kapingen en gijzelingen geen aanleiding voor de bewindslieden om zich te bezinnen op de vraag of men met de in de memorie van toelichting uitgezette koers wel op de goede weg is? Of zijn er naar de mening van de bewindslieden niet zodanig gruwelijke misdrijven denkbaar dat de doodstraf ooit voor toepassing in aanmerking zou komen?

Nu het ontwerp van rijkswet voorziet in een beperkte wijziging van de militaire strafwe^eving ter zake van de doodstraf wilden de leden nu aan het woord hun overige vragen en opmerkingen beperken tot de concrete voorstellen. Welke adviezen hebben de bewindslieden ingewonnen bij de beslissing over de vraag of de tenuitvoerlegging van de doodstraf zonder dat de mogelijkheid bestaat dat gratie gevraagd kan worden uit het militaire strafrecht gemist kan worden? Zouden bij het beoordelen van deze adviezen niet zeer zwaar moeten wegen de standpunten van hen die ooit in benarde omstandigheden voor de vraag geplaatst werden of onmiddellijk executie in die omstandigheden geboden was? Bestaat er niet het gevaar dat wij thans te optimistische verwachtingen koesteren omtrent de noodzaak tot handhaving van deze bepalingen in oorlogsomstandigheden?

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 november 1977

De Banier | 8 Pagina's

De oplegging van tenuitvoerlegging van de doodstraf

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 november 1977

De Banier | 8 Pagina's