Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het ontwerp van Wet op het basisonderwijs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het ontwerp van Wet op het basisonderwijs

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

De integratie van kleuter-en lager onderwijs

door de heer P. Zoutendijk

INLEIDING

Wie van mening mocht zijn dat met het aantreden van het kabinet Van Agt de integratie kleuter-en lager onderwijs van de baan is, zal vrijwel zeker bedrogen uitkomen. Op het moment dat we dit schrijven (29 december 1977) staat weliswaar niet vast of het nieuwe kabinet het ontwerp, dat bij Koninklijke boodschap van 29 maart 1977 aan de Tweede Kamer is aangeboden, voor zijn rekening zal nemen (al dan niet geamendeerd), maar de integratie zal er beslist wel komen.

Dr. J. A. van Kemenade trof in 1973 bij zijn ambtsaanvaarding het Ontwerp Grosheide aan, waarop fundamentele kritiek was gekomen, niet alleen uit progressieve, maar ook uitProtestants-Christelijkeen Rooms Katholieke kring. Het zwaarste argument was wel, dat het ontwerp-Grosheide niet afrekent met de onnatuurlijke barrière tussen het kleuter-en het gewoon lager onderwijs. De gedachte van de integratie is dus niet afkomstig van de voormalige minister, thans kamerlid Van Kemenade. Het regeerakkoord Van Agt-Wiegel vermeldt in de onderwijsparagraaf o.a.: , , De integratie van kleuteren lager onderwijs dient uitgangspunt te zijn van nieuwe wetgeving met betrekking tot het basisonderwijs."

Het is daarom goed reeds thans studie te maken van het genoemde Ontwerp van wet en de gevolgen, die deze - eenmaal aangenomen en in uitvoering zijnde - wet voor het bijzonder onderwijs zal hebben. Vanzelfsprekend zal dit moeten ge schieden vanuit het perspectief van de identiteit, zoals die in de statuten tot uitdrukking wordt gebracht. Is het in dit verband overbodig elkaar erop te wijzen, dat er overeenstemming moet bestaan tussen leer en leven, anders gezegd: dat de statuten wel moeten functioneren op het punt van de identiteit? En dat niet alleen in die statuten, maar evenzeer in het personeelsbeleid, in het speel-werkplan en het leer-werkplan en de haiitering daarvan, alsook in het persoonlijk leven van bestuurders, personeel, ouders en leerlingen.

ENKELE HOOFDTREKKEN VAN HET ONTWERP

Het wetsontwerp mag een knap stuk heten, dat in technisch opzicht veel verbeteringen brengt. Ter uitvoering van de wet zullen vele algemene maatregelen van bestuur (naar hun aard werken ze op dezelfde wijze als een , , echte" wet) tot stand moeten komen. Welke inhoud krijgen die en komt de Tweede Kamer er aan te pas? Overal blijkt schaalvergroting tot stand te moeten komen, die natuurlijk is te verdedigen met het argument van kostenbesparing en efficiency. Er zijn verschillende centraliserende tendensen, d.w.z. verschuiving van bevoegdheden van de lagere naar de hogere overheid. Het ontwerp erkent duidelijk het bestaansrecht van het bijzonder onderwijs en de Memorie van toelichting spreekt er eveneens veelvuldig over. De grote vraag is evenwel of het bijzonder onderwijs als het er op aan komt voldoende in staat zal blijken zich te handhaven en waar nodig tot het stichten van nieuwe scholen te komen. Zijn daarvoor wel toereikende voorwaarden aanwezig?

PLANPROCEDURE

De Kleuteronderwijswet en de> Lager-onderwijswet 1920 kennen met betrekking tot de stichting van nieuwe scholen (= schoolorganisaties) een automatisme: mmers, als aan de voorwaarden van de wet is voldaan kan de gemeenteraad de verlangde medewerking niet weigeren. Wat wordt nu de nieuwe situatie volgens het ontwerp? De gemeenteraad moet telkens voor een tijdvak van drie jaren een ontwerp-plan vast stellen van nieuw te stichten scholen. Hij kan dat ook doen in samenwerking met een of meer andere gemeenten. Het bevoegd gezag van een nieuw te stichten bijzondere school kan het gemeentebestuur vragen de door hem verlangde school op zijn ontwerp-plan te plaatsen. Bijhetver-zoek moet een prognose worden overgelegd die aangeeft hoeveel leerlingen bij de opening van de school worden verwacht. Over de aan die prognoses te stellen eisen wordt t.z.t. wellicht meer verteld in een van de algemene maatregelen van bestuur. Zijn wij in staat voldoende leerlingen uit de eigen burgerlijke gemeente te betrekken of is samenwerking nodig met andere gemeenten? Het eigenlijke scholenplan wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Zij kunnen in het ontwerpplan van de gemeente wijzigingen aanbrengen op grond van de te verwachten ontwikkeling van de aantallen leerlingen en zullen dan zeker rekening houden met het totale leerlingen-aanbod, los van de , , richtingen". Het , , vervallen" van een school uit het ontwerp-plan van de gemeente kan op drie gronden geschieden:1. het opnemen van de school is niet verenigbaar met het ontwerp-plan van een andere gemeente; 2. een school is ten onrechte in het ontwerp-plan opgenomen , , en ook op andere gronden niet nodig"; 3. de grenzen van een doelmatig beleid van schoolstichting worden overschreden.

Ziet u de behoefte aan samenwerking, aan , , harde" gegevens zitten en proeft u de centraliserende tendens, d.w.z. de grote invloed van Gedeputeerde Saten? Zal het college altijd voldoende begrip hebben voor de begeerte van de ouders naar een school juist van die identiteit? Een lichtpuntje is dat een school in elk geval op het plan moet worden geplaatst indien noch in de gemeente van vestiging noch in een aangrenzende gemeente een school van dezelfde richting aanwezig is en op grond van de gegevens van de aanvrager aannemelijk is dat die school zal worden bezocht door tenminste 50 leerlingen.

Wijziging van het , , scholenplan" i£ bovendien aan de orde als de Kroon in beroep alsnog de stichting van de school nodig keurt.

HUISVESTING

Het scholenplan geeft aan in welk jaar de bekostiging (door het rijk) een aanvang neemt. Tijdig moet aan de gemeenteraad het verzoek worden gedaan in de behoefte aan huisvesting te voorzien. De gemeente , , zorgt" (imperatief)voor voorziening in de huisvesting van de openbare en bijzondere scholen. Geen schoolbestuur zal zelf meer een school bouwen! Wel moet met het bevoegd gezag overleg worden gepleegd en dan zal wel blijken of de huisvesting zal bestaan uit een nieuw (dus nog te bouwen) gebouw, uit een bestaand gebouw of uit een uitbreiding van een bestaand gebouw. (Kostenbesparing, efficiency, centraliserende tendens).

Een door de gemeenteraad in te stellen Commissie voor de huisvesting moet over de toewijzing van schoolruimte adviseren. De meerderheid van deze Commissie moet bestaan uit vertegenwoordigers van het bijzonder onderwijs. De gemeenteraad benoemt een onpartijdige voorzitter, die geen stemrecht heeft. De hierbedoelde commissie treedt ook op bij advisering over het jaarlijks door burgemeester en wethouders vast te stellen overzicht van de naar hun oordeel te treffen voorzieningen voor de huisvesting van de scholen, alsmede bij de vaststelling van het overzicht van het door de gemeente te verzorgen groot onderhoud en het rooster voor het gebruik van de gymnastiekzalen. Van eigendom van het gebouw en het terrein is uitsluitend sprake indien de enige gebruiker is een bijzondere school, die die huisvesting als permanente voorziening heeft aanvaard. Maar het begrip , , eigendom" heeft hier slechts weinig betekenis, zoals hierna bij , , medegebruik" zal blijken.

Is eenmaal een gebouw beschikbaar gesteld, dan zorgt het bevoegd gezag (dus het bestuur) voor de , , eerste inrichting", inhet wetsontwerp onderscheiden in , , onderwijsleerpakketten en de overige inventaris". Burgemeester en wethouders stellen hiervoor de nodige gelden beschikbaar aan de hand van door de minister vastgestelde normen (centraliserende tendens!). , , De vrijheid in de keuze van boeken en leer-en hulpmiddelen blijft dus onverlet'', zo meldt de Memorie van toelichting.

MEDEGEBRUIK

Zo juist viel reeds het woord, , medegebruik". Artikel 72 van het ontwerp licht ons hierover uitvoerig in.

, , 1. De gebouwen van openbare en bijzondere scholen kunnen buiten de tijden waarin zij voor het basisonderwijs nodig zijn, door het bevoegd gezag worden gebruikt of aan derden in gebruik worden gegeven voor ander onderwijs, dan wel voor andere culturele of maatschappelijke doeleinden.

2. Voor zover het gebouw van een bijzondere school niet reeds op grond van het eerste lid in gebruik is, kunnen burgemeester en wethouders het gebouw buiten de tijden waarin het voor het basisonderwijs nodig is, bestemmen voor gebruik door derden voor de daargenoemde doeleinden. Burgemeester en wethouders gaan daartoe niet over dan na overleg met het bevoegd gezag. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, kunnen burgemeester en wethou-^ ders de beslissing van Gedeputeerde Staten inroepen.

3. De gemeenteraad stelt een regeüng vast omtrent het gebruik van de openbare en bijzondere scholen buiten de tijden waarin zij voor het basisonderwijs nodig zijn. De regeling houdt in elk geval voorschriften in ter voorkoming van schade en hinder voor het onderwijs en voor de wijze waarop de kosten van dat gebruik worden berekend."

Hier is duidelijk te herkennen dat - in progressieve opvatting - de school moet medewerken aan de vermaatschappelijking van het onderwijs en daarom moet functioneren in de buurt. In de praktijk zullen er veel beperkingen aanwezig blijken. Medegebruik kan immers alleen plaats vinden als er werkelijk ruimte overtollig is. Voor activiteiten in de school door volwassenen is in elk geval aange-

Vervolg op pagina 6 Vervolg van pagina 5

past meubilair nodig en vaak zal er bovendien behoefte zijn aan kast-en andere bergruimte (b.v. voor een muziekvereniging, die in het schoolgebouw repeteert en instrumenten moet opbergen). Afgezien hiervan is er sprake van een te grote, onduldbare ingreep op het begrip , , eigendom"; bij de parlementaire behandeling van het wetsontwerp zal hier krachtig verzet geboden moeten worden. Het bijzonder onderwijs mag zich deze beperkingen niet laten welgevallen.

EXPOSITIE

Onder de huidige wetgeving (Kleuteronderwijswet en Lager-onderwijswet 1920) ontvangt het bevoegd gezag (= schoolbestuur) de exploitatievergoedingen (bedrag per lokaal en per kleuter bij het kleuteronderwijs, bedrag per leerling bij het gewoon lager onderwijs) van de gemeente. Ook dat gaat veranderen. In die vergoedingen voor de exploitatiekosten is een gedeelte begrepen voor , , groot onderhoud". Het , , groot onderhoud" wordt volgens het wetsontwerp aan de gemeente opgedragen. Het door burgemeester en wethouders te verzorgen overzicht van uit te voeren groot onderhoud moet elk jaar aan het bevoegd gezag van elke bijzondere school worden toegezonden. Heeft het bevoegd gezag bezwaren (b.v. omdat het meent dat zijn school te laat aan de beurt komt voor onderhoudswerk als een grote schilderbeurt of iets dergelijks) dan kan het bij burgemeester en wethouders herziening vragen. Bij afwijzende beschikking staat beroep open bij Gedeputeerde Staten.

Bij de exploitatie van de scholen - waarvoor hej; bevoegd gezag zelf moet zorgen - wordt voorts onderscheid m , , gebruiksvoorzieningen" (klein onderhoud samen met verlichting, verwarming en schoonhouden) en, , onderwijsvoorzieningen". Bij de laatste voorzieningen gaat het over:1. onderhoud en vervanging van onderwijspakketten (dat zijn leer-en hulpmiddelen, dus de gebruikte methoden en het verbruiksmateriaal); 2. onderhoud en vervanging van overige inventaris; 3. de schoolcommissie; 4. de schooladministratie; 5. andere voorzieningen ter verzekering van de goede gang van het onderwijs.

Welnu, hier gaat de band met de gemeente verloren: het bevoegd gezag ontvangt rechtstreeks van het rijk de vergoedingen voor de gebruiksvoorzieningen en de onderwijsvoorzieningen. Het rijk stelt de normen voor deze vergoedingen vast.

De gemeente komt er eerst aan te pas indien zij, boven de door de minister vastgestelde normen per leerling voor het openbaar onderwijs een extra bedrag beschikbaar stelt of wanneer na afloop van het jaar blijkt dat voor het openbaar onderwijs per leerling gerekend meer is uitgegeven dan de rijksnorm. In beide gevallen brengt de financiële gelijkstelling mee dat het bijzonder onderwijs dezelfde extra-bedragen per leerling door de gemeente krijgt uitgekeerd. De uitkering van de extra bedragen geschiedt dus per jaar. Onder de huidige wetgeving wordt de , jOverschri jdingsvergoeding'' eenmaal per vijf jaren uitgekeerd. Heel belangrijk is of de huidige en komende ministers kans zullen zien de normbedragen tot voldoende hoogte vast te stellen. De klacht van talloze gemeentebesturen is al gedurende vele jaren dat de rijksuitkeringen voor onderwijsuitgaven totaal ontoereikend zijn, zodat die gemeenten uit eigen inkomsten vaak zeer grote bedragen moeten bijpassen.

Uit het bovenstaande blijkt dat de besturen en de schoolleiding er op attent moeten zijn dat tijdige en regelmatige vervanging van leeren hulpmiddelen en meubilair moet geschieden ten laste van de normuitkeringen. Er mag van potverteren geen sprake zijn, maar er zal gereserveerd moeten worden voor grote uitgaven, b.v. voor vervanging van meubilair eenmaal in de 15 a 20 jaren!

DEMOCRATISERING

Ook met betrekking tot de , , democratisering van het onderwijs" is het goed er van uit te gaan, dat de in het ontwerp neergelegde opvattingen heus wel doorgang zullen vinden. Het kabinet Van Agt zal zich niet willen of kunnen veroorloven op dit punt de progressieven tegen de haren in te strijken.

De statuten van de schoolvereniging moeten er in voorzien dat in het bestuur van de rechtspersoon tenminste 1/3 van het totaal aantal leden kan worden gekozen door de ouders en tenminste 1 lid kan worden gekozen door het personeel. Dit laatste lid kan wel, maar behoeft niet persé iemand van het onderwijzend personeel te zijn. Kunt u uit het hoofd zeggen wat uw statuten hierover regelen? Of moeten we de statuten eerst maar eens raadplegen? Aan elke school is een , , schoolcommissie" verbonden, in meerderheid bestaande uit ouders. Geen schoolcommissie is nodig indien volgens de statuten het bevoegd gezag van de school in meerderheid bestaat uit ouders van op die school gaande leerlingen en tenminste 1 lid van het personeel van die school in het bestuur zitting heeft.

Het is in elk geval goed hier de statuten maar eens naast te leggen. Alle ouders van de leerlingen van de school behoeven niet tegelijkertijd lid van de schoolvereniging te zijn en het lijkt zelfs aan gerede twijfel onderhevig of het schoolbestuur bevoegd is in de door hem te stellen regels omtrent de samenstelling van de schoolcommissie, op dit punt eisen te stellen. Omdat het zelfs niet uitgesloten is dat kinderen van voorstanders van openbaar onderwijs moeten worden toegelaten omdat binnen redelijke afstand van de woning van die leerling geen gelegenheid bestaat voor het volgen van openbaar onderwijs, is hier extra voorzichtigheid geboden.

Wat hiervan verder ook moge zijn, we zullen er ons niet in kunnen vinden nu hier bepaald sprake is van andere gezagsverhoudingen dan die wij op grond van de Schrift huldigen. Het moet ons niet moeilijk vallen te erkennen dat ook , , anderen" (die niet tot een bepaald , , bevoegd gezag" behoren) vaak zeer zinvolle en nuttige bijdragen kunnen leveren in gesprekken, maar het , , medebeslissingsrecht" gaat ons beslist te ver en de kans is groot, dat een schoolcommissie die zich in wezen stelt op dezelfde grondslag van democratisering als het wetsontwerp tot doel heeft, op de stoel van het bestuur gaat zitten. Het bevoegd gezag is in elk geval verplicht de schoolcommissie te horen over beslissingen die voor de school van bijzonder belang zijn. Met de schoolcommissie moet voorts overleg worden gepleegd over het schoolwerkplan, de werkschema's en het activiteitenplan, alsmede over niet-verplichte toelating van stagiaires tot de school.

We zagen al dat in beginsel de mogelijkheid aanwezig is dat een lid van het personeel tevens bestuurslid is. (Dit kan een ongezonde zaak zijn met name indien personeelsaangelegenheden aan de orde ko-. men, b.v. ordeproblemen van een van de collega's). Het personeel moet gehoord worden over de benoeming van directeur en adjunct­ directeur van de school (de benamingen hoofdleidster en hoofd gaan dus eveneens verloren). Zogoed als de schoolcommissie, moet ook het personeel gehoord worden over niet-verplichte toelating van stagiaires.

ANDERE RELATIES

Artikel 12 lid 4 van het ontwerp luidt: „4. Indien de school betrekkingen onderhoudt met een schoolbegeleidingsdienst, een of meer opleidingsinstituten voor onderwijzend personeel of scholen voor aansluitend voortgezet onderwijs, wordt daarvan in het schoolwerkplan melding gemaakt.''

Een vraag is of we reeds thans dergelijke relaties onderhouden. Zo ja, dan hebben we ons vanzelfsprekend tevoren erover beraden of om des beginsels wil die relaties geoorloofd of zelfs geboden zijn. Zo nee, dan moet die bezinning nu op gang komen.

Vele besturen, inzonderheid van de kleine scholen, vragen zich met grote zorg af of het voortbestaan van hun scholen wel zeker is onder de komende nieuwe wet. De Memorie van toelichting bij het wetsontwerp zegt o.m. het volgende: , , Uiteraard kan van overheidswege een bijzondere school noet worden opgeheven. Voor haar (= de overheid) is slechts beëindiging van de bekostiging het geëigende middel dat echter praktisch tot opheffing zal leiden, omdat het recht op het gebruik van het gebouw vervalt en geen middelen uit de overheidskassen meer beschikbaar worden gesteld voor de instandhouding." Inderdaad, bij beëindiging van de bekostiging zal het bestuur wel tot opheffing moeten overgaan.

Maar nu maakt het wel verschil uit of er sprake is van een, , oude" school, totstand gekomen onder de Lager-onderwijswet 1920, dan wel van een , , nieuwe" school, tot stand gekomen op grond van de komende Wet op het basisonderwijs. De , , oude" scholen moeten worden opgeheven als gedurende drie achtereenvolgende jaren het gemiddeld aantal leerlingen op de drie teldata 16 januari, 16 april en 16 oktober, minder dan 75 heeft bedragen in gemeenten met meer dan 50.000 inwoners en minder dan 50 in gemeenten beneden 50.000 inwoners. Voor , , nieuwe" scholen is er de dreiging van opheffing veel eerder aanwezig, omdat dan veel grotere aantallen leerlingen zijn vereist (minimaal 150 in gemeenten met meer dan 50.000 zielen, onderscheidenlijk 75 in gemeenten met minder dan 50.000 inwoners).

Vervolg op pagina 7 Vervolg van pagina 6

CONCLUSIES

Overduidelijk is dat er grote en principiële veranderingen verwacht moeten worden. Grote waakzaamheid is vereist, ook van de besturen. Niemand kan er zich op beroepen dat deze zaken hem overvallen: er wordt al zo lang over gesproken dat alles bekend mag worden verondersteld.

De besturen doen er goed aan zich te realiseren dat de komende int^ratie vooral van onderwijskundige aard is. In ruimtelijke zin (dus wat gebouwen aangaat) is de integratie veel minder belangrijk. Het kan zelfs zijn en het is zeer waarschijnlijk, dat zeker in de aanvang de nieuwe, geïntegreerde basisschool in twee of meer gebouwen moet worden gehuisvest, b.v. inde , , vroeger e" kleuterschool en inde , , vroegere" g.l.o.-school. Ook dit vraagt veel bezinning, maar kan ook perspectieven openen als de mogelijkheden tot samenwerking aanwezig zijn en op die wijze opheffing kan worden voorkomen. En wat ons bij deze en zovele andere problemen - ook bij en in het onderwijs - vooral en in de eerste plaats voor ogen moet staan: ons is een pand neen, ons zijn vele panden toevertrouwd. We moeten rekenschap geven aan ons rentmeesterschap, niet aan de democratie, maar aan de Koning der Koningen. Maar Hij heeft alle macht in Hemel en op aarde en wil moed geven en krachten, alsmede getrouwmakende genade. Met Hem kan niemand beschaamd uitkomen: geen bestuurder die het niet (meer) weet, geen onderwijsgevende die moet bekennen dat hem/haar wijsheid ontbreekt, geen ouder die met zorgen is bezet over zijn kinderen die in een god-loze wereld opgroeien en geen leerling, die al in zijn vroege jeugd gewaar moet worden een vreemde(ling) te zijn als thuis en op school naar Gods Woord wordt geleefd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juni 1978

De Banier | 8 Pagina's

Het ontwerp van Wet op het basisonderwijs

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juni 1978

De Banier | 8 Pagina's