Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verslag van een vergadering van het Landelijk Verband van S.G.P.-gemeentebestuurders

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verslag van een vergadering van het Landelijk Verband van S.G.P.-gemeentebestuurders

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vrijdag 9 juni j.l. kwam bovenvermeld verband bijeen in één van de vergaderzalen van het kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeente te Zeist, Joubertlaan 5.

Of het verzetten van de aanvankelijk geplande datum er de oorzaak van was dat er maar 20 personen aanwezig waren of dat om andere redenen een aantal personen was verhinderd deze bijeenkomst bij te wonen, jammer was het, dat ook deze keer het door de heer Mr. Ph. J. I. M. Houben, burgemeester van Haskerland, behandelde onderwerp , , Decentralisatie van het welzijnsbeleid' ' door zo'n gering aantal bestuurders werd bijgewoond.

Voordat ik dan ook het verslag van deze bijeenkomst hieronder laat volgen, doe ik wederom een dringend beroep op al onze bestuurders, ookopde raadsleden, om deze bijeenkomsten zoveel mogelijk bij te wonen.

Van groot belang zijnde onderwerpen worden er behandeld.

Voor een ieder, die bij het besturen van een gemeente betrokken is, is het bijwonen van deze bijeenkomsten dan ook zeer nuttig.

Noteert U nu reeds de datum voor de volgende bijeenkomst t.w. D.V. 27 oktober 1978 te Zeist, in een van de vergaderzalen van het kerkgebouw van de Geref. Gemeente aan de Joubertlaan 5.

Om 2 uur n.m. opent Ds. Abma de bijeenkomst met het lezen van Deuteronomium 6, vers 1 t/m 7 en gaat voor in gebed. Hij heetallenwelkom, inzonderheid de inleider voor deze middag, de heer Mr. Houben, burgemeester van Haskerland, die zal spreken over, , Decentralisatie van het welzijnsbeleid".

Ds. Abma spreekt allereerst de wens uit, dat het te l)ehandelen onderwerp onze bestuurders de nodige inspiratie zal geven om hun taak zo goed moge-Ujk waar te nemen. Hij feliciteert degenen, die herkozen zijn als raadslid en betreurt het, datdeS.G.P. enkele raadszetels heeft moeten prijsgeven. Dat God ons de kracht moge schenken om te doen wat onze hand vindt om te doen.

Hierna krijgt Mr. Houben de gelegenheid zijn inleiding te houden. De tekst hiervan luidt als volgt:

Uw keuze om zich vanmiddag wat nader te oriënteren over, , decentralisatie van het toekomstig welzijnsbeleid" is wellicht een uitvloeisel van uw opstelling, dat het getuigende karakter van uw partij - zó lees ik in één van uw folders - niet los kan staan van de poli­ tieke werkelijkheid van deze tijd, omdat het dan aan ernst, aan echtheid en aan kracht verliest. Ik acht het dan ook een voorrecht dit onderwerp bij U te kunnen inleiden en zal een peeing wagen een open plekje te hakken in het schier oeverloze woud van het welzijnsjargon en de ontwerp-welzijnswetgeving om tenslotte aan Uzelf het oordeel te laten op welke wijze U als partij of als individu hierop dient in te spelen.

In uw eigen gemeenteprogramma hebt U onder artikel 23 de welzijnsbevordering als volgt geformuleerd: , , Het welzijn dient door de gemeentelijke overheid bevorderd te worden in die zin, dat het materieel welzijn ondergeschikt is aan het geestelijk welzijn. Zij dient daarom maatregelen te bevorderen, die het welzijn van de burgers bec^en, evenwel met de duidelijke begrenzing dat wat zij in deze onderneemt gericht dient te zijn op vervulling van de door God aan de mens geschonken opdracht om Hem bovenal lief te hebben en de naaste als zichzelf."

Ik noem Uw eigen formulering vooraf expliciet, opdat U in de loop van mijn verhaal kunt toetsen hetgeen aan welzijnswetgeving en praktische vormgeving op stapel staat.

VAN WELVAART NAAR WELZIJN

Een citaat van Mumford uit de jaren '50 is voor de jaren '70 nog even actueel en schept het raamwerk voor onze westerse welzijnsproblematiek. Hij schrijft , , Hét is de taak van ons tijdperk om de macht in al zijn verschijningsvormen te decentraliseren en evenwichtige persoonlijkheden te kweken, die in staat zijn al onze ontzaglijke bronnen van energie, kennis en welvaart te benutten zonder erdoor te ontaarden. Het is ons werk om de fouten van een eenzijdige specialisatie, die geleid heeft tot ontbinding van de menselijke persoonlijkheid, te herstellen evenals de fouten van de jacht op macht en materiële welvaart die het vermogen tot volwaardige levensvervulling van de westerse mens heeft lam geslagen.

We moeten zorg dragen voor een omgeving en een gedragspatroon waarbij het innerlijke leven evenzeer tot bloei kan geraken als de uitwendige verschijnir^svorm van het leven; waarbij de' verbeeldingskracht niet totaal afhankelijk zal zijn van de filmbeelden, waarbij de behoefte om te zingen niet door radio en grammofoon zal zijn opgevuld; waarbij mannen zowel als vrouwen als bron van al hun activi­ teiten een zich voortdurend persoonlijk leven hebben."

Dit citaat wijst ons er nog eens op, dat ook in deze tijd de huid van de mens - om mens welzijn het gaat - vaak té strak gespannen staat; dat de platwalsing van de massale welvaartsgroei vanaf de hersteljaren na de oorlog, zonder gelijktijdig beleefde individuele welzijnsgroei (voor de een is dat zijn kans vergroten op deelname aan kennis en cultuur; voor de ander is het meer voldoen aan zijn opdracht tot levensvervulling) de mens kan verstikken, maar hoe het ook zij, de overwaardering van de welvaart bracht de mensen tot onderkenning van hun onwelzijn, de machteloosheid inzake de inrichting van hun leven. Het ontbreken van zicht op de toekomst, de samenhang der dingen, de ii^ewikkeldheid van de maatschappij, de overproduktie en consumptie maakte in de jaren zestig dat de optimistische visie van mensen op de aanhoudende welvaartsgroei plaats maakte voor onzekerheid, onbehagen en onvrede.

Het toverwoord werd: welzijn.

Nogmaals een ieder verstaat daaronder iets anders. Voor het eerst richtte de overheid zich tot het bevorderen van activiteiten ter compensatie van de fouten die in de , , harde" sektoren van dé samenleving werden gemaakt!

Maar langzamerhand zag men in dat welzijnsbeleid daarin niet mocht blijven steken. Het kabinet Cals maakte in 1966 het welzijnsbeleid voor het eerst tot één van de centrale uitgangspunten van politiek handelen. In 1971 sprak de regeringsverklaring van het Kabinet Biesheuvel , , De regering wil verder het subsidiebeleid nader regelen en daaraan vorm geven in het kader van een algemene wettelijke regeling voor het sociaal-culturele welzijn".

In 1974 kondigde het kabinet Den Uyl in de regeringsverklaring aan: , , Het kabinet zal in het komende jaar een nota aan de Kamer zenden over de harmonisatie van het welzijnsbeleid''.

Deze nota kwam in juni 1974 onder de titel , , Knelpuntennota: Rapport van de beraadsgroep knelpunten harmonisatie welzijnsbeleid en welzijnswe^eving."

De knelpunten werden gegroepeerd rond zes kernen:

- beleid en structuur - de verhouding tussen de overheden - de financiering - het personeelsbeleid - het accommodatiebeleid - en de democratisering.

Vervolg op pagina 2 Vervolg van pagina 1

HET KNELT ROND HET ONWEL­ ZIJN VAN MENSEN!

De overheid tracht daartoe menselijke oplossingen aan te reiken.

MEN SIGNALEERT:

- Spanningen tussen schaalvergroting en schaalverkleining, tussen centralisatie en decentralisatie;

- spanningen tussen de doelstellingen van welzijnsbeleid en de alledaagse werkelijkheid ervan; tussen op zichzelf goede voorzieningen en groepen van mensen die zich daarin niet herkennen;

- spanningen tussen bestaande en opkomende nieuwe voorzieningen en structuren;

- spanningen tussen democratisering van de besluitvorming en de organisatie en de sterke tendens tot rationalisering en technificering van beleid;

- spanningen tussen verdergaande beroepsverfijning en beroepsspecialisatie terwille van deskundige dienstverlening en het meer en meer inzetten van vrijwilligers om de dienstverlening dichter bij de mensen te brengen.

Wie iets wil begrijpen enerzijds van de ingewikkeldheid van het welzijnsprobleem, anderzijds van de gedachten, die ter oplossing langzamerhand uitgekristaliseerd werden, moet kennis nemen van de eerder genoemde zogenaamde KNELPUNTEN-NOTA, waarin de aanzetten voor het formuleren van een welzijnsbeleid staan opgetekend.

SPECIFIEK WELZIJN

Gelet op de omvangrijke problematiek paalde men het welzijnsbeleid spoedig af tot specifiek welzijnsbeleid, waarbij de volgende drie kernfuncties centraal staan: a. ZORG-activiteiten en voorzieningen, waarin zorg en hulpverlening hoofdzaak zijn; dit zijn voornamelijk gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening, zorg en hulpverlening binnen justitieel verband (kinderbeschermii^, reclassering, psychopatenzorg), alternatieve hulpverlening, de zorg voor bijzondere groepen via aanvullende sociale voorzieningen;

b. EDUCATIE - activiteiten en voorzieningen, die gerekend kunnen worden tot onderwijs, vorming en andere aspecten van cultureel werk, massamedia en kunst;

c. RECREATIE - activiteitenen voorzieningen, die behoren tot de gebieden van sport en spel, openluchtrecreatie, stadsrecreatie en aspecten van cultureel werk, massamedia en kunst.

De verkokerii^ van het departementale beleid op deze drie zorgterreinen (de educatie, de recreatie en de zorg) en het ontbreken van enige samenhang, was en is het duidelijkst zichtbaar op het gemeentelijke vlak.

Men zag langzamerhand de taken van de Rijksoverheid op het welzijnsterrein toenemen, zodanig dat een en ander ten koste ging van de gemeentelijke autonomie. Het Rijk gii^ rechtstreeks relaties aan met het particulier initiatief op het locale vlak en in de subsidiering van de Rijkssubsidieregelingen speelden de gemeenten nauwelijks een rol en als de gemeente medesubsidiënt was, was haar rol, ten opzichte van het Rijk, altijd een ondergeschikte. Het Rijk trof regelingen (het zgn. circulairbeleid) met uitputtende voorwaarden aan de instellingen om voor subsidie in aanmerkii^ te komen. Het beleid werd voornamelijk van bovenaf door het Rijk bepaald. Het systeem van de koppelsubsidies vierde daarbij hoogtij. De ene overheid subsidieerde als de andere overheid ook een duit in het zakje deed.

Het voeren van een samenhangend locaal welzijnsbeleid werd bovendien onmogelijk, omdat de wetgeving in het kader van de voorzieningenplanning de gemeente niet als planniveau erkende. Te denken valt onder meer aan: De Wet op het Voortgezet Onderwijs, de Wet Ziekenhuisvoorzieningen en de Wet op de Bejaardenoorden.

En tenslotte stond en staat de gemeente in een aantal gevallen buiten de financiering van bepaalde voorzieningen. Onder meer de voorzieningen, die in stand worden gehouden via de bijstandswet.

Daarnaast wordt een groeiend aantal categorieën van welzijnszorg gefinancierd via de Ziekenfondswet en de A.W.B. Z..

De noodzaak van harmonisatie en herordening van het welzijnsbeleid werd door de regering en parlement, mede n.a.v. de behandeling van de Knelpunten-nota erkend.

Daarbij gaf men aan, dat het instrument van de weigeving onmisbaar was.

KADERWET SPECIFIEK WELZIJN

En zó kon in mei 1977 een ontwerp van wet aan de Tweede Kamer worden aangeboden (de zogeheten kaderwet specifiek welzijn), welke regelen stelt ten aanzien van

- de beleidsvoorbereiding,

- beleidsbepaling,

- uitvoering en bekostiging van voorzieningen op terreinen van specifiek welzijn.

Het ontwerp-wet geeft aan op welke wijze aan het plaatselijke welzijnsbeleid vorm kan worden gegeven en hoe de verhouding dient te zijn van het plaatselijk welzijnsbeleid tot de doeleinden van het nationaal welzijnsbeleid.

DE KADERWET BEVAT MIDDE­ LEN VOOR:

- harmonisatie van het welzijnsbeleid;

- decentralisatie van het welzijnsbeleid;

beleid; - planning en programmering van het welzijnsbeleid;

- het scheppen van rechten en plichten voor overheid, welzijnsinstellingen en burgers.

De hoofd-doelstelling van de Kaderwet is om het niet-materiële welzijn van burgers te bevorderen, hen te stimuleren tot verdere persoonlijke ontplooiing en ontwikke-Ung en hen actief te betrekken bij het wel en wee van onze samenleving.

Voorafgaande aan de invoering van de Kaderwet, brengt de regering momenteel een proces op gang van onnizetting van Rijkssubsidieregelingen in Rijksbijdrageregelingen.

Vervolg op pagina 3 Vervolg van pagina 2

Vier Rijksbijdrs^eregelingen zijn momenteel van kracht: Bij de planning en programmering binnen het kader van deze regelingen spelen de gemeenten een belangrijke rol.

1. Rijksbijdrs^eregeling voor plaatselijk vormings-en ontwikkelingswerk voor volwassenen. Van kracht per 1 juli 1976.

Er is echter veel te weinig geld om aan de gemeentelijke en provinciale plannen uitvoering te geven.

De gemeenten hebben hiervoor nog geen uitkering van het Rijk ontvangen. In arren moede heeft b.v. gemeente Haskerland met het oog op de noodzakelijke voortgai^ van het werk, de eerste cursussen voor haar rekening moeten nemen. Op zich niet erg, maar het doorkruist wel het gemeentelijke financiële beleid en de daarbij behorende prioriteitsstellingen. Mijns inziens één van de wezenlijkste knelpunten: er is geen geld beschikbaar en toch.... doet men net alsof en vraagt men van gemeenten veel en kostbaar voorwerk, waardoor de teleurstelling bij de burger bij niet honorering dubbel aankomt!

2. Rijksbijdrs^eregelii^ voor kinderdagverblijven. Van kracht sinds 1 januari 1977. Ook hier wreekt zich het ontbreken van financiële middelen om in de behoefte te kunnen voorzien. Voor uitbreidingen is er geen geld.

3. Rijksbijdrager^elii^ voor maatschai^lijke hulp-en dienstverlening aan jongeren en jongvolwassenen. Voor een gedeelte van kracht per 1 juli 1977.

4. De interim-Rijksbijdrageregeling vrijwilligers-jeugd-en jongerenwerk, peuterspeelzalen en speeltuinen (17 jan. 1977).

Te verwachten is nog: De Rijksbijdrageregelii^ gecoördineerd bejaardenwerk, (vermoedelijke inwerkingtreding 1 januari 1979).

De Rijksbijdrageregeling sociaalcultureel werk. (Gestreefd wordt naar invoering van deze regeling per 1 januari 1979).

Nog in het vooruitzicht gesteld: De Rijksbijdrager^eling maatschappelijke dienstverlening.

Allen ingesteld of in te stellen bij A.M.V.B.'s.

De financiële paragraaf van de decentralisatiegedachte komt op losse schroeven te staan, temeer daar ook in dit kader bezuinigingen gevraagd zullen gaan worden.

Er was al té weinig geld voor de beleidsvoornemens en straks zal blijken dat dat weinige geld voor een groot deel ook nog blijft steken in de veelomvattende operaties van planvoorbereiding. Maar daarover straks méér!

Ook het parlement zag de bui hangen en ondersteunde in grote meerderheid bij de begrotingsbehandeling 1978 van het Departement van CRM de motie De Boer (CDA), welke als volgt luidde:

De Kamer, gehoord de beraadslaging over de begroting 1978 van het departement van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk; met de Regering van mening dat decentralisatie van welzijnsbeleid moet worden bevorderd;

overwegende, dat rijksbijdrageregelingen een goede tussenstap kunnen zijn naar een wettelijk geregeld systeem van decentralisatie; van mening, dat bij een budgetaire neutrale invoering van de Rijksbijdrageregeling sociaal-cultureel beleid niet mogelijk blijkt, omdat de verschillen in de huidige toedeling van rijksmiddelen aan de gemeenten zo groot zijn, dat algehele vereffening niet mogelijk is zonder ernstige schade toe te brengen aan het bereikte voorzieningenniveau in vele gemeenten;

overwegende daarbij dat in vele andere gemeenten van een redelijk voorzieningenniveau nog niet of nauwelijks sprake is;

nodigt de regering uit om zodanige meerjaren-afspraken te maken dat een goed decentralisatiebeleid kan worden gevoerd, hetgeen betekent dat gedurende de eerste vijf jaren steeds enkele tientallen miljoenen meer voor sociaal-cultureel werk ter beschikking dienen te komen, en gaat over tot de orde van de dag."

De bewindsvrouwe, minister Gardeniers (CDA) ontraadde de motie De Boer, waarmee m.i. de financiële knel-situatie getekend is.

Terug naar het wetsontwerp Kaderwet Specifiek Welzijn, met name bezien vanuit een platte-" landsgemeente. Niet dat er een strikte scheiding is te maken inde beoordeling van de Kaderwet tussen stad en platteland. Er zijn immers tal van, , overloopgebieden" tussen stad en platteland, ook in de welzijnsorganisatie en de welzijnsbeleving. Maar deze , , over loopgebieden" bepalen niet het gezicht noch van de stad, noch van het platteland. En juist een eigen gezicht van zowel stad als platteland, dat vorm krijgt vanuit de lokale gemeenschap, vormt het wezenskenmerk van de plaatselijke welzijnsbeleving.

Daarin kunnen beiden het waren van hun eigen aard tonen en zijn hun kenmerkverschillen ook het grootst.

Anders gezegd: hier in Zeist regelen en beleven ze de zaken nét even iets anders dan in Joure en andersom en daar voelen we_ons beiden toch wèl bij!

Positieve peilers onder het wetsontwerp zijn: decentralisatie en democratisering van het specifieke welzijnsbeleid. De wir-war-welzijnswinkel is nc^ té vaak in zichzelf gekeerd, verkokerd en versnipperd in vakjes en hokjes. Bovendien zijn de welzijnsleveranciers en aöiemers op plaatselijk niveau overgeleverd aan drie tot vier beleidsbepalende, subsidiërende en touwtrekkende bestuurslagen zoals Rijk, Provincie, Regio-Gewest en Gemeente. Om nog maar niet te spreken van de intergemeentelijke, inter-provinciale en vooral inter-departementale fricties, overlappingen, competentie-kwesties, ondoorzichtige subsidieprocedures, koppelsubsidies, enz.

Al met al een bloemrijke, maar ondemocratische en ondoelmatige situatie, waarin alleen gespecialiseerde subsidiologen nog de weg weten. Een dergelijk beleid leidt ertoe, dat gemeenten op , , de versiertoer" gaan, niet procesmatig, maar hakketakkerig. Hier wat stopverf stoppen en daar wat wonderolie smeren en uit een of andere overheidspot moet de welzijnsinstelling de rest maar bijpassen als de zaak maar draaiende blijft.

Jaar in jaar uit afwachten wie je subsidie krijgt en voor welk bedrs^ houdt de geest levendig, maar legt het werk soms wel lam!

Dat de kaderwet aan het procesmatig invullen van de lokale behoeften van burgers op het welzijnsterrein het nodige wil doen en ook de centenstroom wil stroomlijnen volgens de lijnen van cultuurpolitiek bewust gekozen opzet van decentralisatie en democratisering, is een van harte toe te juichen ontwikkeling.

Daarbij kunnen de sleutelwoorden en criteria van het wetsontwerp, die het welzijnsaanbod naar de burger, via de gemeente en het particulier initiatief, zullen moeten stroomlijnen, onderschreven worden zoals:

- samenhang in het beleid; - vergrotii^ van bereikbaarheid van voorzieningen;

- democratisch functioneren van het beleid;

- rechtszekerheid van en voor betrokkenen;

- flexabiliteit bij planning en progranmiering.

Het, , raam'' is dus wel goed, zolang je het raam niet omdraait, want dan krijg je , , maar "en om dat maar... draait het bij vijf kanttekeningen, tevens vijf berichten uit de samenleving, uit het platteland, (wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 1978

De Banier | 8 Pagina's

Verslag van een vergadering van het Landelijk Verband van S.G.P.-gemeentebestuurders

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 1978

De Banier | 8 Pagina's