Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stijging autobezit

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stijging autobezit

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vragenderwijs

Door de heer Van Rossum werden aan de ministers van Verkeer en Waterstaat en Wetenschapsbeleid vragen gesteld over de stijging van het autobezit. Inmiddels zijn de antwoorden binnen. Zoals te doen gebruikehjk volgen nu eerst de vragen en daarna de antwoorden.

Vragen

Hebben de bewindsHeden kermis genomen van de lezing die drs. K. Mulder op 9 mei jl. gehouden heeft voor de Algemene ledenvergadering van de RAI over mobiliteit en voertuigbezit?

2 Wil de Minister van Verkeer en Waterstaat in de memorie van toelichting op zijn begroting voor 1979 ingaan op de beschouwingen van de referent, dat door gezinsverdunning, toenemend forensisme, voorbaande ontwikkeling van de bevolking, schaalvergroting en meerdere andere oorzaken de mobiliteit noodzakelijkerwijze moet toenemen en dat dit, gelet op het algemene menselijke streven naar vrijheid, een gestadige stijging van het autobezit tot gevolg moet hebben, met dien verstande dat de groei doorgaat totdat, indien we voor oorlogen en andere rampen bewaard blijven, tussen 1990 en 2000 een verzadigingspunt bereikt wordt van ongeveer 6 min. personenauto's?

3 Acht de Minister voor het Wetenschapsbeleid het, gelet op deze blijkbaar nagenoeg, onafwendbare ontwikkeling, niet de hoogste tijd om ook de vraag te beantwoorden, wat in de naaste toekomst gedaan dient te worden aan de verbetering van de auto, gezien vanuit het standpunt van maatschappelijke behoeften en problemen (grootte van de auto's, energieverbruik, luchtvervuiling)?

4 Is de bewindsman bereid, zonodig in samenwerking met amb^enoten die op dit gebied speciale verantwoordelijkheden dragen, zich in te spaimen dat naast belangrijke buitenlandse onderzoekingen (zie o.a. het artikel van ir. H.F. de Jonge over: „Wat is de toekomst van de personenauto" in „De ingenieur" van 13 juli 1978) ook in ons land dit onderzoek op gang komt?

5 Is het mogelijk voor dit onderzoek het vervoerende bedrijfsleven, dat belang heeft bij energiebesparing en de leveranciers van dieselolie en benzine, die belang hebben bij het kimnen voldoen aan steeds toenemende milieu-eisen en mogelijk andere belanghebbenden te interesseren en, waar mogelijk, hun onderzoekscapaciteit te benutten, dit laatste o.a. in verband met de functie van de in de eerste vraag genoemde referent?

Antwoorden (Minister Tuijnman)

1 Ja.

2 In het kader van de opstelling van „het beleidsvoornemen" van het Structuurschema Verkeer en Vervoer, dat de grondslagen geeft van het verkeers-en vervoerbeleid op lange termijn, is een raming opgesteld van het aantal personenauto's in het jaar 2000. Deze raming is gebaseerd op een analyse en prognose van het rijbewijzenbezit in Nederland en geeft een uitkomst van 5, 77 min. personenauto's in het jaar 2000. Daar bij de vaststelling van het in het Structuurschema Verkeer en Vervoer aangegeven lange termijnbeleid ten aanzien van verkeer en vervoer en de omvang van het wegennet met deze raming rekening is gehouden, moge ik naar het Structuurschema Verkeer en Vervoer verwijzen voor de door u gevraagde beschouwingen. De problematiek heeft de voortdurende aandacht en wordt bestudeerd. Indien daarbij significante wijzigingen worden geconstateerd ten opzichte van de in het Structuurschema Verkeer en Vervoer genoemde uitgangspunten, zullen deze in de desbetreffende toekomstige beleidsstukken worden verwerkt.

3 Ja.

4 Het onderzoek dat wordt verricht met het oog op het verbeteren van de auto voor wat betreft het energieverbruik en de luchtvervuiling vindt voor een groot deel in het buitenland plaats. Dit hangt nauw samen met het feit dat dit onderzoek grotendeels in de auto-industrie zelf wordt uitgevoerd of in opdracht van deze industrie geschiedt. Aangezien het Nederlandse autopark grotendeels bestaat uit produkten van deze buitenlandse industrie zullen de resultaten van het buitenlandse onderzoek zeker effect hebben voor Nederland.

In tegenstelling tot hetgeen in deze vraag wordt gesuggereerd vindt echter ook in Nederland door de overheid gesubsidieerd onderzoek plaats op genoemde terreinen. Zo wordt binnen TNO onderzoek verricht ter vermindering van de milieuverontreiniging door verbetering van LPG apparatuur in auto's en vermindering van de uitstoot van schadelijke gassen bij kleine tweetaktmotoren van bromfietsen. Ook het energieverbruik van tweetaktmotoren wordt onderzocht. Daarnaast wordt vanuit energie-overwegingen onderzoek verridit naar de technische en economische mogelijkheden van methanol als brandstof voor auto's.

In totaal werd in 1977 ca. f 1, 7 min. aan deze activiteiten besteed. Verder heeft de overheid enige projecten gesteund die vanuit de industrie zijn voorgesteld, zoals de ontwikkeling van een schonere en geluidsarmere dieselmotor. Dit project loopt tot 1980 en het subsidie bedraagt ca. f2, 8 min. Voorts is door de overheid een evaluatiestudie betaald (f 0, 9 min.) voor de verdere ontwikkeling van de Stirling motor.

Ter illustratie van de omvang van de kosten die verbonden zijn aan de ontwikkeling van een nieuw type motor kan worden opgemerkt dat voor de toepassing van deze door Philips ontwikkelde Stirling motor in auto's thans door Ford in samenwerking met de Amerikaanse overheid een programma is opgesteld waarmee de eerstkomende jaren een bedrag is gemoeid van ca. f 400 min. Gezien het bovenstaande en de relatief beperkte mogelijkheden in Nederland bij het ontbreken van een eigen omvangrijke motor-en auto-industrie wordt een intensivering van het in deze vraag bedoelde onderzoek in Nederland niet overwogen.

5 Bij het vervoerende bedrijfeleven mag de interesse voor vermindering van brandstofverbruik vrij algemeen aanwezig worden verondersteld, vooral uit het oogpunt van een beperking van de bedrijfekosten. Het komt dan ook met name de laatste jaren regelmatig voor dat transportondernemingen onderzoek (laten) verrichten om tot een zuiniger brandstofverbruik van de bedrijfsvoertuigen te komen. De kosten van dergelijk onderzoek moeten niet worden onderschat, mede gezien de benodigde kostbare meetapparatuur en het veelal tijdrovende karakter ervan. Mede hierdoor is onderzoekscapaciteit in de vervoersector slechts in beperkte mate aanwezig en uit dien hoofde minder als een reële aanvulling op elders bestaande onderzoekscapaciteit te beschouwen.

De verbetering van de auto wordt niet gezien als een taak van de leveranciers van dieselolie en benzine (oliemaatschappijen). Deze maatschappijen verrichten wèl onderzoek naar het gedrag van bestaande automotoren (rendement, milieu, etc.) werkend op de door de oliemaatschappijen geleverde brandstoffen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1978

De Banier | 8 Pagina's

Stijging autobezit

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1978

De Banier | 8 Pagina's