Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ontwikkelingssamenwerking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ontwikkelingssamenwerking

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

(begrotingsbehandeling)

door de heer Van Rossum

UITGANGSPUNT

God lieï te hebben boven alles en de naaste als onszelf, is de korte inhoud van de goddelijke wet. Dit moet uitgangspunt zijn voor al ons handelen en dan zeker niet in het minst als het gaat om de ontwikkelingssamenwerking met de armste landen en de armste groepen in die of in andere landen. Wij mogen niet als priester of leviet aan de man die onder de moordenaren gevallen is voorbijgaan; wij mogen nog veel minder in plaats van slachtoffers te helpen, moordenaarsorganisaties steunen ook al houden zij prachtige pleidooien met schoon schijnende argumenten voor een verbeterde wereld. Steun op welke wijze ook aan een organisatie van Nkomo, wordt dan ook door onze fractie met beslistheid afgewezen (antwoord 202). Terecht wordt in het antwoord op vraag 113 gewezen op het belang van het tijdig kennisnemen van de doelstelling en de aard van de bevrijdingsbewegingen. Gaat het alleen om het omverwerpen van een bestaand systeem, met het doel op revolutionaire wijze een andere macht, die mogelijk nog erger is, daarvoor in de plaats te stellen, dan heeft Groen van Prinsterer, die zijn uitgangspunt ook nam in het goddelijk liefdegebod, ons vandaag nog zeer wijze lessen voor te houden in zijn boek „Ongeloof en revolutie". Het was in Angola en Mozambique onder Portugees bewind verre van ideaal.

Ik hoor nu uit kerkelijke kring stemmen, die er duidelijk op wijzen, dat de verdrukking van gelovigen in Mozambique zeer ernstige vormen aanneemt, zo geloofsbeleving zelfs nog mogelijk is en dat in Angola inwendige tegenstellingen vaak zodanige vormen aannemen dat men in vele gebieden op de rand van een burgeroorlog leeft en men zijn leven geen dag zeker is.

Hulp aan Angola en Mozambique, zowel financieel als wat betreft de uitgezonden deskundigen en hun mentale instelling ten opzichte van in onze ogen totalitaire regimes wordt door onze fractie met een zeer kritisch oog bezien. Bovendien zijn deze landen een waarschuwend voorbeeld om ons niet ten tweede male aan dezelfde steen te stoten en niet reeds nu revolutionaire bewegingen als SWAPO en Patriottische front te steunen.

Bij hulp aan landen in Indo-China zetten wij, gelet op de politieke perikelen, ook wel een paar grote vraagtekens. In het verlengde hiervan vragen wij waarom Nederland van het oorspronkelijk goed opgezette mekongproject thans 75% van de kosten betaalt. Zien de andere partners er niets meer in? Om welke reden?

Iets afstandelijker maar ook niet geheel zonder bedenkingen kijkt onze fractie naar steun aan bijvoorbeeld het Institute for the New Chile. De geest van de medewerkers lijkt ons niet in de lijn te Uggen van de aanhef van mijn betoog.

MEDEFINANCIERINGSPLANNEN

Meer in die lijn liggen de medefinancieringsplannen waarbij ik speciaal denk aan medische, landbouwkundige en andere projecten verbonden aan zendingsactiviteiten. Hier wordt mensen verkondigd hoe ze verlost moeten worden van boze geesten en ander onof bijgeloof, dat wil zeggen wijzen op het God liefhebben boven alles, gekoppeld aan betere medische verzorging en betere voedselvoorziening, dat wil zeggen onze naaste liefhebben als onszelf. Dat de post voor de medefinancieringsprojecten dan ook, zowel procentueel als nominaal verhoogd is, heeft onze fractie veel deugd gedaan. Tussen haakjes: krijgen de medefinancieringsorganisaties wel voldoende geld voor het eigen apparaat en wordt het relatieve tekort aan personeel op het ministerie niet te veel op hunne ruggen afgewenteld?

In het verlengde hiervan achten wij voor de bepaling van concentratielanden de armoede uitgedrukt in gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking een goed uitgangspunt (dat daaronder enkel Sahellanden vallen, is ons dierbaar) maar willen wij er wel voor pleiten, dit gemiddelde inkomen per land niet teveel te laten meespreken bij medefinancieringsprojecten, maar dit veel meer te bezien in het kader van de regionale armoede in het land waar het project wordt uitgevoerd.

Juist in dit verband juichen wij de versterking van de ambassades met ontwikkelingsdeskundigen van harte toe. Zoals wij reeds vorig jaar naar voren brachten, staan wij wat gereserveerder tegenover de inspectie ten velde. Het heeft ons daarbij wel goed gedaan dat uit de beantwoording van de schriftelijke vragen blijkt dat de betrokken inspecteurs ninuner zullen opereren buiten de in het land gevestigde ambassade.

Een vraag is wel: wie geeft het signaal naar Den Haag bij objecten die in bilaterale samenwerking tot stand komen en die geheel of gedeeltelijk in de vernieling gaan of niet passend zijn in het land in ontwikkeling?

Vorig jaar signaleerde ik moeilijkheden met een kunstmestfabriek in Tanzania, nu op een baggerobject in Bangla-Desh. Bij een object dat in uitvoering is, kan men dat niet afdoen met de dooddoener dat men zich nu meer gaat richten op de voorbereiding dan op de uitvoering. Het gaat hier om een object in uitvoering.

Wordt bij de objecten die met overheidsfinanciering tot stand komen, wel steeds voldoende gelet op inschakeling van het Nederlandse particuliere bedrijfsleven waar toch een schat van kennis en ervaring aanwezig is? Ik denk hierbij niet allereerst in handelstermen, maar bij voorbeeld voor grotere technische objecten aan onze raadgevende ingenieursbureaus en voor de rurale ontwikkelingen aan de landbouworganisaties en onderwijsinstellingen, die zowel bij produktie, bemesting, onderzoek en vooral de afzet hun kennen en kunnen, naar ik begrepen heb, gaarne ter beschikking zullen stellen.

Dat in die ontwikkeling, zoals uit de antwoorden op de vragen 193 en 194 blijkt, de kleine boer een belangrijke rol moeten spelen, is een punt waar wij graag nog eens de extra aandacht op vestigen. Wel moeten de activiteiten in de ontwikkelingslanden zodanig gericht worden, dat niet bij reeds geringe scholing de bevolking uit statusoverwegingen naar de steden trekt en daar in slums een droevig bestaan gaat leiden.

Ook op het platteland bestaat er grote behoefte aan onderwijzers, verpleegsters, bankemployé's, artsen en bestuursambtenaren. Wordt in de overlegkaders zowel bij de bilaterale als bij de multilaterale samenwerking hier wel steeds voldoende aandacht aan besteed? Hetzelfde geldt in groter verband met mensen uit ontwikkelingslanden die in ons land een aanvullende opleiding ontvangen. Dat bij de multilaterale hulp men duidelijk besloten heeft tot een decentralisatie van de UNDP zal naar wij hopen versnellend en minder bureaucratisch gaan werken. Dat de gedecentraliseerde UNDP-landendirectie uit efficiencyoverwegingen nu tevens taken toegeschoven krijgt van andere UN-organen werkt blijkbaar weer remmend op de slagvaardigheid. Bestaat hiervoor wel voldoende oog?

In het groot en in het klein; in de ontwikkelingssamenwerking gaat het voor alles om het geestelijk, maar daarna ook om het lichamelijk welzijn van onze medemensen en dan zowel individueel alsook in de samenleving.

UIT HET ANTWOORD VAN MI­ NISTER DE KONING

BEVRIJDINGSBEWEGINGEN

De heren Waalkens en Van Rossum spraken over de bevrijdingsbewegingen. De heer Waalkens heeft gewezen op de weerstanden die leven tegen de gift van de Wereldraad van Kerken aan het Patriottisch Front. Ik wijs erop dat de hulp die wij uit de ontwikkelingsgelden hebben gegeven aan de bevolking in koloniale gebieden en de slachtoffers van koloniale situaties altijd heeft bestaan uit goederen en dat dit altijd strikt humanitaire hulp is geweest, die direct aan de getroffenen ten goede kwam. Wij hebben voor die hulp verschillende kanalen gebruikt. Wij houden daarbij altijd rekening met de feitelijke situatie in het betrokken gebied. Zoals de zaken er nu in zuidelijk Afrika voorstaan, wil ik graag de suggestie van de heer Waalkens overnemen, de hulp zoveel mogelijk via internationale organisaties te geven. Ik wU echter hulp via de door de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid erkende bevrijdingsbewegingen niet uitsluiten. Ik realiseer mij daarbij heel goed, dat het geven van hulp via dat kanaal politieke en morele steun aan een dergelijke bevrijdingsbeweging inhoudt.

ANGOLA EN MOZAMBIQUE

Inzake de opmerkingen van de heer Van Rossum over de hulp aan Angola, Mozambique en de bevrijdingsbewegingen wil ik nog kort iets zeggen. In Mozambique is de vrijheid van godsdienst in de grondwet vastgelegd. In de praktijk is wel een scherpe scheiding gemaakt tussen kerk en staat, waar bijvoorbeeld godsdienstonderricht op de scholen niet is toegestaan, maar het staat in principe een ieder vrij de door hem gekozen godsdienst uit te oefenen.

De ca. 30 deskundigen die thans in Mozambique, vooral aan de Universiteit te Maputo, werkzaam zijn doen dit tot wederzijdse voldoening, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat de meesten van hen hun 2-jarig contract voor zover mogelijk wensen te verlengen.

De situatie in Angola is Mutatis Mutandis dezelfde. Er zijn echter geen deskundigen in Angola in het kader van de Nederlandse hulp werkzaam. Uit berichten valt op te maken dat in Angola zekere liberaliserende tendenzen van politieke gevangenen en het toelaten van de terugkeer van Portugezen naar Angola.

Bij dit alles moet men uiteraard in aanmerking nemen dat deze landen de uiterst moeilijke en gecompliceerde weg naar de onafhankelijkheid, als het ware van de ene dag op de andere moesten afleggen. Dat daarbij in de praktijk fouten worden gemaakt en situaties ontstaan, waarvoor men niet direct de meest ideale oplossing heeft, moet voor ieder begrijpelijk zijn. Ik meen dan ook dat de reconstructie hulp in de voor deze landen zeer moeilijke situatie dient te worden gecontinueerd.

Het zijn geen concentratielanden, maar landen waar een specifieke situatie heerst welke hulpverlening mijns inziens rechtvaardigt.

DECENTRALISATIE UNDP

De heer Van Rossum heeft terecht de belangrijkheid onderstreept van de steeds verdergaande decentrahsatie in de hulpverleningsorganisatie van de Verenigde Naties, het UNDP. Ik ben het met hem eens, dat hiermee de efficiency van de hulpverlening wordt verhoogd aangezien de beslissingsbevoegdheid wordt overgedragen naar de mensen in de ontwikkelingslanden zelf.

Ik deel echter niet de bezorgdheid van de heer Van Rossum ten aanzien van het overdragen van een aantal taken van andere VN-organen naar deze gedecentraliseerde landenbureaus. Integendeel. Het inschakelen van deze bureaus ter voorbereiding en uitvoering van programma's van andere VN lichamen bevordert de onderlinge afstemming van de door deze VN lichamen geleverde hulp en daarmee de effectiviteit en efficiency. Als voorbeeld moge dienen de gezamenlijke programmering van WHO en UNDP in de gezondheidssector voor een aantal landen die hierom hebben gevraagd. Deze centrale coördinerende rol van het UNDP is door Nederland steeds ondersteund en ook in een recentelijk genomen besluit en in de Algemene Vergadering van de VN ten aanzien van de herstructurering van de sociale en economische sectoren van het VNsysteem opnieuw bevestigd.

REPLIEK

EENS MET BEPERKING CON-CENTRATIELANDEN

Graag dank ik de Minister voor de mondelinge en schriftelijke beantwoording, speciaal voor het geruststellende antwoord over de decentralisatie van de UNDP.

Overigens zijn wij het eens met de Minister in zijn beperking van de concentratielanden om hiermede de kwaliteit van de hulp te verbeteren, hierbij rekening houdend met zijn eigen personeelsbezetting en de noodzakelijke landenkennis.

Dit wil natuurlijk niet zeggen dat de landen die worden afgevoerd nu direct in de kou komen te staan, zoals de Minister heel duidelijk heeft gezegd. Zijn antwoord heeft ons bevredigd. Wij willen niet uitsluitend naar de inkomens in het gemiddelde van de landen kijken. Wij zoeken ook graag naar regionale armoede, die in veel meer landen bestaat. Als dit verschijnsel via de ambassades of op andere wijze aan de Minister kan worden gerapporteerd, zijn wij daarmee op de goede weg om de armsten in deze wereld te helpen.

In dit verband heb ik in eerste instantie gesproken over de medefinancieringsprojecten en de Minister gecomplimenteerd voor de meerdere aandacht die hij hieraan, zowel procentueel als nominaal, heeft gegeven. Dit betekent natuurlijk wel dat de medefinancieringsorganisaties ook voor hun apparaatskosten meer geld nodig hebben. Ik meen dat de Minister heeft verzuimd hierop in te gaan.

MEKONG-DELTA

De inspectie te velde staat bij ons niet zo hoog aangeschreven. Wij zijn bang dat dit doublures zou kunnen geven met de ambtenaren die bij de ambassades ook zullen worden gedetacheerd.

Bovendien zou het als een olievlek kunnen gaan werken, doordat men ook gaat controleren bij projecten van medefinancieringsorganisaties, die zelf ook een staf hebben voor deze controle te velde. Die overlapping moeten wij voorkomen. Als er iets mis gaat met een project, hoe komt dan het signaal in Den Haag? Dit gebeurt toch via de - enig juiste - ambassadelijn?

Wat de inschakeling van deskundigen betreft, sluit ik mij graag aan bij de woorden die de heer Waalkens hierover zojuist heeft gezegd.

Wij hebben een schriftelijk antwoord gehad inzake de Mekong-delta. Hiervan zegt de Minister dat het een goed voorbereid project betreft. Dat is mij bekend. Dit wil nog niet zeggen dat wij er dan ook mee moeten doorgaan als de politieke omstandigheden zich zo wijzigen als zij nu zijn gewijzigd. Wij moeten er nu 75% van betalen, terwijl de omstandigheden zo zijn dat dit bijna weggegooid geld is en mitsdien de andere partners het bijna geheel laten afweten. Bovendien zijn er kwalijke bijverschijnselen met het vluchtelingenbeleid.

Wat Mozambique betreft, geeft de Minister gewoon toe dat het godsdienststonderricht geheel is verboden in dat land. Bovendien kan men geen werk krijgen als men er zijn geloof wil belijden, terwijl er een heel duidelijke binding is met Oost-Europa. Dit mogen wij toch niet gaan steunen. Ik meen dat wij toch bepaald een rood licht moeten zien en ervoor moeten oppassen, met onze ontwikkelingssamenwerking niet in verkeerd vaarwater terecht te komen.

In Angola bestaat de dreiging van een biimenlandse oorlog door de inmenging van Cuba. Dit moet ons lering geven voor de toekomst om vooral niet op andere punten een bevrijdingsbeweging

In Angola bestaat de dreiging van een binnenlandse oorlog door de inmenging van Cuba. Dit moét ons lering geven voor de toekomst om vooral niet op andere punten een bevrijdingsbeweging te steunen.

Ik meen dan ook dat het verlenen van buitenlandse hulp aan de SWAPO en aan het Patriottisch Front de pohtieke en morele erkenning van een moordenaarsorganisatie betekent. Ik heb hiertegen in eerste instantie duidelijk bezwaar gemaakt. Ik heb dat bezwaar nog. Wij hebben er natuurlijk geen bezwaar tegen als medicijnen of andere goederen aan slachtoffers worden gegeven. Het is een politieke erkenning, ook als de Minister vertegenwoordigers van die organisaties hier ontvangt. Daartegen hebben wij ernstige bezwaren.

Over de principiële benadering die ik in eerste instantie heb gegeven, heb ik helaas weinig gehoord. Dat komt misschien nog.

UIT DE DUPLIEK

PRINCIPIEEL PUNT

De heer Van Rossum heeft terecht eraan herinnerd dat ik niet heb gereageerd op het principiële punt uit zijn betoog. Dit heb ik misschien des te gemakkelijker nagelaten omdat ik het met hem eens ben dat er inderdaad een geestelijke achtergrond is voor het ontwikkelingsbeleid waarover, met alle verschillen die daarover binnen het Nederlandse Volk bestaan, gelukkig toch ook veel overeenkomst bestaat. Persoonlijk herken ik mij zeer in zijn benadering, waarbij hij het dubbelgebod van de liefde als uitgangspunt neemt ook voor het ontwikkelingsbeleid.

Er is inderdaad aan de medefinancieringsorganisaties meer geld toegezegd doordat hun de mogelijkheid is gegeven boven de gelden die ze krijgen volgens de meerjarenraming, gebruik te maken van categorie 3c. In beginsel kunnen ze dit doen tot een bedrag van 20 min. Zou men dit plafond bereiken en toch nog goede plannen hebben die daar bovenuit gaan, ben ik graag bereid .daarover te praten. Er zijn dus meer mogelijkheden.

Ik geloof dat men de inspectie te velde moet zien als een kwaliteitsinstrument. Het betekent dat er geen doublures zullen kunnen ontstaan. De inspectie heeft haar eigen opdracht. Ten aanzien van de Mekong ben ik het niet met de heer Van Rossum eens, dat het praktisch weggegooid geld is. Ik hoop dat wij binnen afzienbare tijd weer in een situatie zijn waarin allerlei participanten die vroeger aan het Mekongproject hebben meegewerkt, weer feitelijk zullen kunnen deelnemen.

De heer Van Rossum (SGP): Waarom laten ze het nu dan afweten?

Minister De Koning: Vanwege de onrust in het gebied, de politieke moeilijkheden, maar het Mekongproject heeft een heel goede structuur gehad. Wij willen proberen de lijn vast te houden en zo snel mogelijk ook de gang er weer in te brengen. Als wij erin slagen de politieke problemen die zijn gerezen, te overwinnen, kan het weer worden wat het altijd is geweest: een gigantisch en goed project, dat het gezicht van dit deel van de wereld wezenlijk kan veranderen. Ik meen dat wij er veel voor over moeten hebben om dit vast te houden.

STERKE BEPERKINGEN

De heer Van Rossum heeft gelijk, wanner hij zegt dat in Mozambique sterke beperkingen gelden voor het godsdienstonderwijs. Hiermee druk ik mij eufemistisch uit. Hieruit volgt niet zonder meer dat er geen deskundigen naar Mozambique mogen gaan. Als deskundigen zich melden voor uitzending naar Mozambique, is het zeer goed mogelijk dat dit gebeurt. Wij hebben een ontwikkelingsrelatie met Mozambique in het kader van het herstel van de oorlogsschade en de versterking van de positie van de voormalige Portugese kolonieën. Het is voor verantwoordelijkheid van de deskundigen of zij onder de daar geldende condities willen werken.

Ik heb begrip voor het feit dat de heer Van Rossum de bevrijdingsbewegingen minder waardeert dan ik. Wij hebben hierover al eens eerder een discussie gehad, waarbij ik heb verwezen naar de geschiedenis. Ik zal dit niet herhalen. Het feit dat de organisatie van Afrikaanse staten deze bevrijdingsbewegingen erkent, is een belangrijk politiek feit. Als wij werkelijk een beleid willen voeren dat rekening houdt met het feit dat de machtsverhoudingen in de wereld grondig zijn gewijzigd, moeten wij met het oordeel van zo'n organisatie wel degelijk rekening houden.

Bovendien erken ik in het optreden van de bevrijdingsbewegingen zonder al hun activiteiten te dekken ten principale het recht van opstand dat toekomt aan mensen die ten onrechte worden overheerst.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1979

De Banier | 8 Pagina's

Ontwikkelingssamenwerking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1979

De Banier | 8 Pagina's