Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Initiatief-ontwerp van Van Kemenade  C.S. over medezeggenschap in het onderwijs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Initiatief-ontwerp van Van Kemenade C.S. over medezeggenschap in het onderwijs

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

door ds. H. G. Abma

NIET ZONDER STRUBBELINGEN

Pal achter de microfoon op de regeringstafel zie ik een bekend beeld vaii vervlogen jaren; het doet mij genoegen, het nog eens te zien in de laatste weken dat ik hier ben.

De heer Van Kemenade (PvdA): U wordt er blijkbaar nostalgisch van. De heer Abma (SGP): Nee ik kom nu ter zake. Het onderhavige initiatiefontwerp is niet zonder strubbelingen aan het einde van de schriftelijke voorbereiding gekomen. Op 6 juni 1978 dienden de leden Van Kemenade, Poppe en Worrell een ontwerp van wet in. Hierna werd hun oorspronkelijke voorstel gesplitst in een gewijzigd voorstel en een afzonderlijk initiatiefvoorstel betreffende de bestuurssamenstelling op stuk nr. 16114. Tijdens de schriftelijke gedachtenwisseling werd, vooral in het nader voorlopig verslag, door diverse fracties gewag gemaakt van kennisname van de memorie van antwoord met , , niet geringe verwondering", met „enige verwondering, met , , ontstemming" en tenslotte met „teleurstelling". De gebrekkige faciliteiten van Kamerleden bleek, blijkens het nader antwoord van de initiatiefnemers, daaraan niet geheel onschuldig te zijn. Mijn fractie vraagt zich ondertussen wel in allen gemoede af of het inderdaad op dit conto dient te worden geschreven. Als een voormalig bewindsman van het departement van Onderwijs en Wetenschappen, bijgestaan door twee gekwalificeerde fractiegenoten met hun nodige aanhang zo snel de fuik van beperkte toerusting van Kamerleden binnen zwemt, voelt men als woordvoerder van een kleine fractie de lichte neiging naar boven Iriebelen of wij dan ook nog enige diensten hebben aan te bieden.

OPENBARE BESTRIJDING

Gelet op de memorie van antwoord, wordt die lust echter al snel ontnomen. Hier wordt een strijd gestreden die al op voorhand is beslecht. Goed, de overwinnaars staan aan de verkeerde kant. Inhoudelijk hebben zij echter niets in de melk te brokkelen. Alles is reeds gezegd. De gehele discussie over de bekostigingsvoorwaarden en de deugdelijkheidseisen in het kader van artikel 208 van de Grondwet komt slechts neer op het springen van haasje-over, en wordt afgedaan als een verdrinking in scholastieke discussies. De indieners achten het wenselijk om, in het belang van een deugdelijke en doelmatige besluitvorming in onderwijsinstellingen, regelingen te treffen omtrent de medezeggenschap van personeel, leerlingen en ouders, voogden of verzorgers van leerlingen bij instellingen voor kleuter, lager, en voortgezet onderwijs en van hoger beroepsonderwijs, om aldus tevens een voor het onderwijs aangepaste vertaling van de Wet op de ondernemingsraden te bewerkstelligen. Op 4 november 1980 zeiden zij bij de aanbieding van de nota naar aanleiding van het eindverslag dat „de openbare bestrijding van dit voorstel voldoende is voorbereid". Zo'n ironisch bedoeld understatement maakt een vruchtbare gedachtenwisseling in plenum nu niet direct geloofwaardiger. Hoe het ook zij, wij zitten er thans mee en wij staan ervoor.

BELANGRIJKSTE BEZWAAR: BE­ DREIGING VAN DE VRIJHEID VAN ONDERWIJS

Als belangrijkste bezwaar tegen dit initiatiefvoorstel zie ik de door de indieners bestreden stelling dat de vrijheid van onderwijs vooral de vrijheid van de oprichters is. Het tweede lid van artikel 208 van de Grondwet dient volgens de initiatiefnemers vooral te worden beschouwd als „een verbijzondering van de gewetensvrijheid en van het recht van de ouders met betrekking tot de opvoeding van hun kinderen, en dus als een bescherming tegen staatsinmenging bij vorming en opleiding, en niet als een bescherming van de positie van besturen tegen de invloed van onderwijsgevenden en ouders." Ik vraag mij af of de indieners het desbetreffende grondwetsartikel wel historisch juist interpreteren. Stel het geval dat de in artikel 208 van de Grondwet verankerde vrijheid van onderwijs betrekking heeft op het eigen recht van de ouders, verantwoordelijkheid te dragen voor het onderwijs aan hun kinderen; vloeit daaruit dan niet logisch-historisch voort dat na verloop van tijd het vrijheidsrecht als verworven recht juist ook toekomt aan hen die via een rechtspersoon een school oprichten en deze vervolgens in stand houden? Is in dit licht bezien de vrijheid van onderwijsgebruikers niet vooral, historisch, gelegen in de schoolstichting en vervolgens, na verloop van tijd, in de schoolkeuze? Deze stelling lijkt mij historisch gezien meer houdbaar dan de loutere constatering dat dit niet overeenkomt met de realiteit, waarin de mogelijkheid om scholen te kiezen en nieuwe scholen te stichten - zeker in een periode van daling van het aan­ tal leerlingen - zeer beperkt is. Wat dit laatste met historische houdbaarheid heeft te maken, ontgaat mij ten enenmale. Maar misschien kunnen en willen de initiatiefnemers dit nog eens verder toelichten.

BEGIN VAN EEN NIEUWE SCHOOLSTRIJD

Wordt hier niet al te zeer de wens al de Vader van de gedachte gecoached? Worden hier niet bepaalde maatschappelijk gewenste ontwikkelingen tot norm verheven, tot wat in het bijzonder voor het onderwijs als deugdelijk zou moeten worden aangemerkt? Kenmerkend voor de onderhavige materie vond mijn fractie - zij is van deze mening nog steeds niet afgestapt - het citaat van de eerste ondergetekende in het blad „School" van 6 juni 1978. Dit luidt als volgt: „Wij staan aan het begin van een nieuwe schoolstrijd. Een strijd niet om het recht op eigen scholen, maar om het recht van de betrokkenen om daaraan binnen de eisen van deugdelijkheid zelf daadwerkelijk inhoud te mogen geven. Een strijd die niet gevoerd zal worden met de staat, maar met de organisaties en besturen die die vrijheid tot nu toe hebben beheerd en die haar zich hebbeb toegeëigend". Het lijkt mij een koninklijker weg, als door wegbereiders van de gedeconfessionaliseerde richting het recht op eigen scholen zou worden bevochten in plaats van koekoekseieren in de levensbeschouwelijke nesten - en dat op wettelijke gronden - te gaan leggen.

ANDER TRANSFORMATORHUISJE

Zonder ons nu al op voorhand uit te spreken over het regeringsontwerp, inhoudende basisbepalingen omtrent de medezeggenschap van het personeel, de ouders en de leerlingen binnen de scholen voor kleuter-, lager- en voortgezet onderwijs, moet mij wel van het hart dat de daarin vervatte ruimte voor de handhaving van de eigen levensbeschouwelijke aard van de scholen van wijzer inzicht getuigt dan het mes waarmee we thans te maken hebben om de medezeggenschap van personeel, leerlingen 'en ouders in het onderwijs af te dwingen. In de ogen van mijn fractie is medezeggenschap veel meer een kwestie van mentaliteit, van een geestesgesteldheid die zich wil laten normeren in verbondenheid door de Heilige Schrift. De vragen die door mijn fractie zijn gesteld in het voorlopig verslag behoefden plotseHng geen beantwoording meer, omdat zij veelal betrekking hadden op het naderhand afzonderlijke initiatiefvoorstel betreffende de bestuurssamenstelling. Dat moge zo zijn. Toch zou ik in dit verband nog één vraag willen herhalen. Op blz. 11 van de memorie van toelichting noemen de initiatiefnemers ook de Wet Universaire Bestuurshervorming als rechtvaardiging voor hun medezeggenschapsregeling. Gelet op het nauwe verband dat zij leggen tussen medezeggenschap en deugdelijkheid, rijst vanzelf de vraag in hoeverre ooit is betoogd dat de WUB iets met de deugdelijkheid van het wetenschappelijk onderwijs te maken zou hebben. Al met al gaat het om een overbruggen van het spanningsveld tussen de wenselijk geachte democratisering èn de bijzondere grondwettelijke positie van het onderwijs. Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie, te meer daar het hierbij gaat om een duidelijke politieke afweging, kiest voor een ander transformatorhuisje.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1981

De Banier | 8 Pagina's

Initiatief-ontwerp van Van Kemenade  C.S. over medezeggenschap in het onderwijs

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1981

De Banier | 8 Pagina's