Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KADERWET  SPECIFIEK WELZIJN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KADERWET SPECIFIEK WELZIJN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

door ds. H. G. Abma

VOOR ALLE BURGERS

Het zou mij niet verbazen, dat, wanneer men vandaag bijna vier jaar na indiening van dit wetsontwerp op straat de mensen zou vragen, wat ze zich voorstellen bij een kaderwet specifiek welzijn, zeer velen de schouders zouden ophalen. Nu zou men zich zo'n reactie levendig kunnen voorstellen, wanneer dit wetsontwerp betrekking zou hebben op een elitair gezelschap, een kleine selecte groep mensen. Dat is nu juist niet het geval. Het gaat om een wetsontwerp, dat voor vrijwel alle burgers, althans bij uitwerking zijn betekenis krijgt. Het ontwerp heeft daarenboven zijn pretentie, dat het van een voetstuk afdaalt om op die wijze dichter bij de gewone man te komen. Het onduidelijke beeld van de burgers zal in minstens twee verklarende omstandigheden gezocht moeten worden. Ten eerste gaat het om een materie, die doordrenkt is van een eigen jargon (toch misschien een elitair trekje? ). Ten tweede draagt het ontwerp een zuiver procedureel karakter. Het is een kaderwet genoemd, maar wat is dat kader eigenlijk? En ook: Wat is specifiek welzijn? Wie heeft een bloedzuivere voorstelling van begrippen zoals „harmonisatie" en „decentralisatie"? Vaagheid alom! Is dit niet de grondoorzaak van de veelvuldige en veelzijdige kritiek, waaraan het wetsontwerp wordt blootgesteld? Juist in de kerndoelstellingen van het wetsontwerp harmonisatie en decentralisatie, waar niemand als zodanig zich tegen durft te verklaren, is het ontwerp bekritiseerd. Die kritiek heeft zijn uitwerking niet gemist. Tot twee maal toe werd het tijdens de voorbereiding aangepast, bepaald niet alleen op ondergeschikte punten. De vraag is gesteld, of eigenlijk wel sprake is van een kaderwet. Biedt het ontwerp een structuur voor het gehele terrein van het specifiek welzijn, waaronder begrepen de facetten zorg, educatie en recreatie? Bepaalde omvangrijke sectoren zijn per definitie uitgesloten, zoals onderwijs, gezondheidszorg, bibliotheekwerk, bejaardenoorden, enz.. Worden wel verbanden gelegd met die terreinen? In de loop van de behandeling van het wetsontwerp bleek het noodzakelijk dat behalve de ondertekenaars, de Minister-President, de Minister van Algemene Zaken, de Minister van CRM, ook de bewindslieden van Onderwijs, Sociale Zaken, Ruimtelijke Ordening en Justitie erbij te betrekken. Er zijn volgens de memorie van toelichting wei verbanden met bij andere wetten geregelde delen van het specifieke welzijn. Betekent dit, als het erop aankomt, toch niet dat het kader zich derhalve beperkt tot het zogenaamde kaderwet-welzijn en dat de relatie met het overige specifieke welzijn dat aangeduid wordt met „verbonden met" dus buiten het kader valt? Is derhalve de naamgeving niet wat misleidend?

HARMONISATIE

Intussen zijn de maatregelen en procedures voorgesteld welke in het bijzonder ten doel hebben deze Kaderwet en de Wet voorzieningen gezondheidszorg op elkaar te doen aansluiten. Daartoe is een ingroeimodel ontworpen en een ingroeiproces voorzien. Daar zal echter heel wat tijd mee gemoeid zijn. Men denkt aan een invoeringswet voor de Kaderwet waar 5 a 6 jaar mee heen gaan. Omstreeks 1985 zal de invoeringsperiode voor beide wetten afgesloten zijn en zullen beide wetten operationeel zijn. Het moment waarop voor de planvorming de gezondheidszorg betreffende vol­ ledig van het geïntegreerde stelsel van de Kaderwet gebruik zal worden gemaakt, ligt nog verder in de toekomst en kan daarom moeilijk exact worden bepaald, aldus de brief van 14 september 1979. Wij spreken dan nog maar over de verhouding van de Kaderwet tot één enkele andere wet; straks komt daar bij voorbeeld nog de nieuwe wet basisonderwijs en de Wet op de verzorgingsstructuur van het onderwijs bij. Het vraagt al om harmonisatie, om samenhang. Mijn fractie onderschrijft op zichzelf genomen het streven naar beteugeling van de wildgroei en naar opheffing van knelpunten. Alleen al de beperking van de financiële middelen noopt daartoe. Harmonisatie is geen doel, maar middel, verzekeren ons de bewindslieden vele malen. Ook dat onderschrijven wij, maar is het voldoende als samenhang wordt gezien als randvoorwaarde? Moet het toch niet meer als een centraal beleidsdoel worden gezien waaraan tot op zekere hoogte sectordoelen ondergeschikt worden gemaakt? Als positieve kant aan de Kaderwet zou men ook kunnen zien dat er eindelijk een wettelijke verankering van het CRM-welzijn tot stand komt. Er zou antwoord kunnen komen op de vraag of er nu werkelijk een recht op welzijnsvoorzieningen bestaat. Men kan spreken van een recht van de burger of van de plicht van de overheid. Dat is om het even, maar in elk geval zou de wet daaromtrent uitsluitsel moeten geven. Een normstelling in de wet aan de hand waarvan de inhoud van het recht of van de pHcht in een concrete situatie kan worden vastgesteld, zou niet mogen ontbreken. Voldoet de wet naar de mening van de bewindslieden aan deze eis? De wet is in totaal toch bij uitstek een voorbeeld van raam- of machtigingswetgeving en wordt niet gekenmerkt door inhoudelijke normering-, maar door het aanwijzen van bevoegde organen en de regeling van procedures. Gedetailleerde wettelijke normering van welzijnsvoorzieningen is wellicht niet mogelijk en ook niet wenselijk gezien de variëteit van de voorzieningen, de steeds wisselende opvattingen over aanpak en vormgeving en de noodzaak om voorzieningen af te stemmen op wisselende behoeften. Dat alles vraagt om een zo flexibel mogelijke regeling. Maar is nu het eerder bedoelde recht, c.q. de plicht geformuleerd? Dit kan toch geen zaak zijn die door lokale overheden bepaald wordt. Het stellen van enige criteria is toch beslist nodig.

WAT IS WELZIJN EN WAT KAN DE OVERHEID DAARAAN TOE- OF AFDOEN?

Nu een andere vaagheid, die misschien nog wel fundamenteler van aard is. Wat is welzijn en wat kan de overheid daaraan toe- of afdoen? In het welzijnsbeleid zit de pretentie dat wij anderen gelukkig zouden kunnen maken. Maar kunnen wij dat? In elk geval zouden we dan moeten weten, wat geluk of welzijn ten diepste betekenen. Of moeten we in onze pretenties niet verder gaan dan dat we in nood en gebrek bij kunnen staan? Als dat zo is, dan is wat we heden ten dage begrijpen onder specifiek welzijn wel heel erg uitgerekt. De zorgsector past nog wel in die visie, maar hoe is het gesteld met educatie en recreatie? Wij zouden niet willen betogen dat op die terreinen geen overheidstaak gelegen kan zijn, maar waarom wordt dat dan aangeduid als „specifiek welzijn"? Wij menen dat men niet op zinnige wijze over welzijnsbeleid kan spreken wanneer wij niet pogen, de diepte en de breedte van wat welzijn heet, te peilen. Welzijn is wat ons betreft onlosmakelijk verbonden met woorden uit de Schrift als welgelukzalig en met welbehagen Gods. Het zich wel bevinden of niet staat niet geheel los van uitwendige levensomstandigheden, maar gaat daar geenszins in op en wordt daar niet restloos door bepaald.

DECENTRALISATIE

Wij hopen zo dadelijk nog op de vraag naar de inhoud van het welzijn terug te komen in verband met een tweede doelstelling van de kaderwet, de decentralisatie. Decentralisatie vindt in ons huidige tijdsgewricht talloze verdedigers. Dat kan uit ideologische motieven geschieden; mondigheid en zeggenschap van de basis en wat dies meer zij. Maar decentralisatie kan ook het karakter krijgen van het afstoten van taken en bevoegdheden - in dit geval van de rijksoverheid - al wordt het dan vriendelijk aangeduid als „overhevelen". Decentralisatie in casu moet tevens de democratisering bevorderen. Is echter niet gebleken dat de resultaten van de inspraak vaak in genendele corresponderen met de opvattingen van de plaatselijke bevolking als totaal? Staan ze op z'n minst niet op gespannen voet daarmee? Leert de praktijk niet dikwijls dat het beste geluisterd wordt naar degenen die het hardst de trom weten te roeren? Kan decentralisatie niet voorts het gevaar oproepen dat de behoeften en/of verlangens en wensen van minderheidsgroepen - en dan doelen we in dit geval eens niet op culturele minderheden - in het gedrang komen? Is het niet denkbaar dat groeperingen die qua aantal landelijk gezien niet verwaarloosd kinnen worden, in plaatselijke situaties niet aan bod of zelfs in de knel komen? Hun welbevinden kan de overheid die rechtsgelijkheid nastreeft, toch geenszins onverschillig zijn.

PARTICULIER INITIATIEF IN WELZIJNSLAND

Dit brengt ons als vanzelf op de plaats en betekenis van het particulier initiatief in welzijnsland. Gelukkig heeft het particulier initiatief in het verloop van de behandeling van het wetsontwerp een duidelijke prioriteit gekregen, maar er valt - zoals de bewindslieden bekend is - op zijn minst tweeërlei soort particulier initiatief te onderscheiden. Tegenover of naast het publieke particulier initiatief, staat een scala van vormen van privaat particulier initiatief; een terminologie ontleend aan dr. Idenburg, onder meer de voorzitter van de Harmonisatieraad welzijnsbeleid. Het publiek particulier initiatief ontplooit activiteiten die niet slechts van overheidswege worden gestimuleerd en ondersteund, maar die tevens object vormen van aanspraken van de willekeurige burger. Bij het privaat particulier initiatief, worden niet zo zeer diensten aangeboden, maar worden organisaties en activiteiten van de bevolking zelf ondersteund. Deze ondersteuning vraagt zeer beslist niet om verregaande beleidsbemoeienis. Het probleem is echter dat geen scherpe scheiding valt te trekken tussen geïnstitutionaliseerd particulier initiatief dat een publieke functie vervult en de geprivatiseerde vormen van particulier initiatief. Een belangrijke vraag in dit verband is hoe in het kader van de Kaderwet recht gedaan wordt

Vervolg op pagina 7 Vervolg van pagina 5

aan het bedoelde onderscheid. Willen de bewindslieden dit nog eens serieus nagaan?

De regeling van het beleidsvoorbereidingsproces is in het wetsontwerp tamelijk vrijblijvend. Toch denken wij dat het hier erg nauw luistert welke vormen van overleg en advisering men kiest.

DE KERKEN

Nu een ander punt. De overheidsbemoeienis met de planning van private functies dient zich, volgens ons, te beperken tot de toetsing van een doelmatige besteding van overheidsgelden en tot prioriteitstelling welke initiatieven bij voorrang ondersteuning verdienen. Bij het tot stand komen van plannen voor deze soort activiteiten ligt het initiatief bij particuliere organisaties en groepen. Het zal u niet verwonderen dat wij hier onder andere aan de kerken denken. De overheid zou initiatieven als bedoeld mogelijk moeten maken door het in redelijkermate ter beschikking stellen van deskundige ondersteuning. Ook hier zou onder andere weer gedacht kunnen worden aan het jeugd- en jongerenwerk dat van de kerken uitgaat. Vrijwilligers die voor de uitvoering zorgdragen, zouden bij voorbeeld zeer gebaat kunnen zijn met de ondersteuning door een parttime of fulltime beroepskracht.

Een ander vraagstuk dat zich in het kader van de decentralisatie nogal eens aandient is het feit dat de plaatselijke overheid sterk aandringt op samenwerking van diverse groepen en organisaties. Wij willen de aandacht vra­ gen voor de problemen die ontstaan kunnen wanneer bij voorbeeld kerkelijke en buitenkerkelijke groeperingen genoopt zouden worden tot samenwerking, in die zin doordat zij bij voorbeeld samen moeten steunen op een beroepskracht.

Om, sprekend over deze aspecten, elk misverstand te vermijden dat wij slechts voor eigen parochie preken en erop uit zijn om eigen schaapjes op het droge te krijgen, willen wij nog even stilstaan bij en op een zakelijke manier nadenken over wat genoemd wordt het levensbeschouwelijk element in het maatschappelijk werk, het sociaalcultureel werk, de gezondheidszorg enzovoorts. Misschien willen de bewindslieden met ons meedenken?

DE ZIN VAN HET BESTAAN

Sommige tekenen wijzen erop dat er weer ruimte komt voor de levensbeschouwelijke dimensie, voor de religie, voor het geloof in de maatschappelijke hulpverlening. Ontkerkelijking behoeft nog niet altijd per definitie totale ontkerstening te betekenen. Dat behoeft misschien ook niet zo te verwonderen in een land waar zoveel eeuwen evangelie is gepredikt.

Is het barmhartig om met een grote boog heen te lopen om vragen die verband houden met de zin en de waarde van het menselijk bestaan en met de diepste verlangens, zekerheden en ook twijfels van de mens? Het gaat toch niet aan nog langer vragen die betrekking hebben op de laatste zin van het bestaan het waarom en waartoe van het menselijke, de waarde van de dingen, de betekenis van lijden en dood, weg te duwen en als niet ter zake te beschouwen. Zulke vragen mag men zich in het welzijnswerk toch ook niet van het lijf houden, als bewezen is dat hier nu juist een diepe oorzaak gelegen is waardoor mensen zich niet wel bevinden, ja zelfs, waardoor zij in nood verkeren. Dit gegeven moet dan toch ook consequenties hebben voor hulpverlening, opleiding, organisatie enzovoort.

Een tijdlang zijn ontzuiling, pluriformiteit en al dan niet gevulde algemeenheid slagwoorden geweest die hun duizenden en tienduizenden versloegen. Is echter niet een bijverschijnsel van dit proces dat het algemene in levensbeschouwelijk opzicht neutrale, afzijdige of afwerende welzijnswerk mensen in de kou liet staan? Als dit zo is, dan moeten welzijnswerkers, besturen van instellingen en ook politieke partijen zich toch eens gaan bezinnen en zich zelf eens onderzoeken of zij wel op de goede weg zijn. Zou de aarzeling bij het nog bestaande werk van bepaalde levensbeschouwelijke signatuur of meft terecht nog in eigen bestaan volhardt dan wel beter alsnog kan opgaan in de algemeenheid, niet moeten overwinnen?

Al is men kwantitatief weinig omvangrijk, dit mag toch geen reden zijn een kwalitatief duidelijk onderscheiden bijdrage te leveren. Daarbij gaat het niet zozeer om het behalen van terreinwinst. Verzuiling is daarbij geen doel in zichzelf. Het gaat om het leveren van een bijdrage aan een pluriforme samenleving door zich, zonder zich af te sluiten, dienstbereid, vanuit eigen vooronderstelHng in te zetten. Dit behoeft toch geenszins te betekenen dat de enig mogelijk en enige bruikbare vormen de verhullende zijn, de algemene, de zuiver functionele, de incognito-gestalte, de anonimiteit.

Men heeft eikaars steun nodig. Daar­ om zou het onrealistisch, zelfs onbarmhartig zijn uit vrees voor herverzuiling a priori de expliciet christelijke, kerkelijke organisatievorm af te wijzen.

.....IN DE WARE ZIN VAN HET WOORD

Ik ben nogal uitvoerig geweest over de rol van de levensbeschouwende religie, het christelijk geloof in het welzijnswerk ofschoon dit thans niet in directe zin ter discussie staat. Echter, het door mij ingenomen standpunt heeft uiteraard wel politieke consequenties. Staatshulp in de vorm van planning, financiën enzovoorts, is in dezen niet voldoende. Welzijnswerk als door mij geschetst kan alleen vanuit een christelijke gemeenschap en vanuit een sterke persoonlijke inzet tot stand worden gebracht.

Het betekent tevens dat in de voorwaarden-scheppende beleidssector minder strak moet worden gedacht vanuit de schema waarin eigenlijk alleen het zogenaamde identiteitswerk van identiteitsorganisaties legitiem is en geen belemmering voor subsidiëring behoeft te zijn, ook van de lasten die uit deze eigenheid voortvloeien maar waar in al het overige werk, voor zover althans de overheidsbemoeiingen strekken, geacht wordt algemeen te zijn in de zin van „vrij van levensbeschouwelijke smetten", omdat het open moet staan voor en gericht moet zijn op de gehele bevolking. De onhoudbaarheid van die tweedeling is toch wel aangetoond. Ik hoop van harte dat de Kaderwet, die zo sterk gericht is op procedures enz. dienstbaar zal zijn aan de bevordering van het welzijn van ons volk in de ware zin van het woord.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1981

De Banier | 8 Pagina's

KADERWET  SPECIFIEK WELZIJN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1981

De Banier | 8 Pagina's