Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wijziging van artikel 429 quater Wetboek van Strafrecht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wijziging van artikel 429 quater Wetboek van Strafrecht

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

door de heer Van Rossum

Het kabinet is met een voorontwerp van wet gekomen inzake uitbanning van discriminatie naar sexuele geaardheid en kunne. Uiteraard rijzen hier terstond vele vragen, met name de vraag in hoeverre het verbod om onderscheid te maken in strijd zou kunnen komen met het uitdragen van een godsdienstige levensbeschouwing. Het "ene" grondrecht zou het andere wel eens kunnen verslinden! Een actuele problematiek die onze fractie reeds enige tijd terug signaleerde bij de behandeling van de wijziging van artikel 429 quater van het Wetboek van Strafrecht. Daarvoor in het onderstaande uw aandacht.

MULTIRACIALE SAMENLEVING

Ontwikkelingen zoals die zich na 1971 hebben voorgedaan en waarnaar de memorie van toelichting ook verwijst maakten van ons land langzaam maar zeker een meer multiraciale samenleving. Daarbij zijn spanningen niet uitgebleven en die zullen ook niet uitblijven waar de mens, zeker in een getij van ecomonische recessie, geneigd is zijn naaste op zijn minst als concurrent te beschouwen. In het oog springende ontmoetingsplaatsen, ook in onze moderne samenleving, worden gevormd door de diverse markten. Ik denk dan met name aan de arbeidsmarkt, de woningmarkt maar ook die van goederen en diensten. Juist daar waar min of meer elementaire levensbehoeften in het geding zijn wordt de overheid geroepen ook de vreemdeling die in onze poorten is een gelijke toegang tot de diverse markten te garanderen. De ander minder uitnemend achten dan zichzelven staat altijd al op gespannen voet met de bijbelse raadgeving, maar bij het maken van onderscheid op de genoemde markten wegens ras komt wel pregnant naar voren dat men de ander zijn of haar plaats niet gunt in het sociaal-economisch leven.

Ten aanzien van het verschijnsel van de rassendiscriminatie zou ik, evenals dat meer in het algemeen bij de behandeling van de nota inzake de mensenrechten is gebeurd namens mijn fractie willen stellen, dat het hier gaat om aantasting van het beeld Gods zoals Hij dat in de mens heeft gelegd. Wie is de mens dat hij zijn naaste die evenzeer uit Gods hand is voortgekomen zou minder achten, zou achterstellen wegens huidskleur etc? Inderdaad behoeft discriminatie naar ras in de sociaal-econo­ mische sfeer, zowel wegens intrinsieke afkeurenswaardigheid van het feit als wegens de maatschappelijke consequenties ervan, een strafrechtelijke sanctie. Is de bewindsman echter met onze fractie van mening dat dit op voorhand nog geen uitgemaakte zaak is ten aanzien van andere vormen van onderscheid maken, bijv. wegens geslacht, seksuele geaardheid, levensovertuiging etc? Kan gesteld worden dat de vrijheden van de menselijke persoon waar pag. 2 memorie van antwoord in dit verband van spreekt rechtens nooit ontzien behoeven te worden als het gaat om rassendiscriminatie in de sociaal-economische sfeer, omdat het moeilijk denkbaar is dat op dit punt deze vrijheden in aanvaring zouden komen met de vrijheden van meningsuiting, van godsdienst etc? Wanneer het echter gaat om discriminatie wegens levensovertuiging of seksuele geaardheid betreden wij een ander terrein, wordt de kring nauwer en wordt eerder de sfeer van de vrijheden van de menselijke persoon aangetast. Erkent de bewindsman dat hier zéér diligent onderscheiden moet worden? Om het concreet te maken: wat te denken van een strafbepaling die zegt "Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf onderscheid maakt tussen personen wegens seksuele geaardheid of levensovertuiging wordt gestraft" etc? Kan men hier niet heel snel in aanvaring komen met het grondrecht van de vrijheid van godsdienst? Hoe verhoudt de contract-vrijheid in combinatie met de vrijheid van godsdienst zich hier tot de positie van een werkgever die bij zijn aansteUingsbeleid op grond van zijn levensovertuiging wenst te differentiëren naar seksuele geaardheid en/ of levensovertuiging? Mag het bijzonder onderwijs ook hier het bijzondere tot uitdrukking doen komen ja, dan nee? Ziehier een aantal vragen die aantonen hoe zorgvuldig en behoedzaam de wetgever hier dient te werk te gaan. Geldt ook hier niet het oude adagium: het uiterste recht is vaak het uiterste onrecht?

OBJECTIEVE INHOUD

Met de Minister ben ik van mening dat het element "onderscheid maken" een optreden juist ook tegen vormen van indirecte rassendiscriminatie zal vergemakkelijken. Het is zeker niet zo dat het ontwerp het hier zeer moet afleggen tegen de Engelse Race Relations

Act 1976. Een open omschrijving verdient hier de voorkeur boven een aparte definitie die de bewijsproblemen eerder zal vergroten. Voorkomen moet worden dat met het kind het badwater wordt weggegooid. Deze lijn doortrekkend naar het amendement van de leden Wessel en Engwirda meen ik dat het element "onderscheid maken" in ieder geval omvat een nadelig effect. Sterker nog: het ontwerp geeft in lid één meer. Ook afgedacht van de gevolgen is het maken van onderscheid sec reeds strafbaar. Ik geloof dan ook dat bedoeld amendement art. 429 quater niet scherper maakt dan het regeringsontwerp. Bovendien is het risico aanwezig dat het OM eerder een botter wapen in handen krijgt: van geval tot geval moeten alle elementen worden bewezen. Het onderscheid maken moeten wij laten staan.

Juist in z'n enkelvoudigheid biedt het de meeste aanknopingspunten. Wat voor mijn fractie wèl een punt van overweging is geweest is de inhoud van het element "ras" in de delictomschrijving. Zoals bekend heeft de Hoge Raad in zijn bekende arrest van 15 juni 1976 aan dit begrip een zeer ruime, maar bovenal objectieve inhoud toegekend door hier onder te verstaan huidskleur, afstamming, het behoren tot een etnische minderheid etc. Ik heb mij echter wel afgevraagd of deze interpretatie ook in de lagere rechtspraak wel voldoende is doorgevoerd. Ik zou daarbij met name willen verwijzen naar het artikel van de heer Hoens in het NJB van 7 maart jl. over het ontwerp, met name op pag. 263 waar hij aantoont dat de rechtbank Almelo in zijn vonnis van 9-12-1980 aan het element , , ras" een meer subjectieve kleur heeft toegekend. Voor alle duidelijkheid wil ik er meteen aan toevoegen dat deze uitspraak, die ging over de bekende problematiek van het weigeren van kleurlingen in het horecagebeuren, onder het door de Minister voorgestelde artikel 429 quater niet mogelijk was geweest. Of men nu 10% of 80% kleurlingen toelaat, dat is dan niet relevant, er wordt onderscheid gemaakt. Daar gaat het om. Ik verwijs naar wat ik stelde omtrent de enkelvoudigheid van dit element. Maar dit neemt niet weg dat ons als parlement alles eraan gelegen moet zijn ook in de toekomst iedere mogelijke subjectieve invulling van het begrip "ras" uit te sluiten. In de

door mij genoemde uitspraak meende de rechtbank dat van belang zou zijn dat bij een toelatingspercentage in een horeca instelling van 10% a 20% dit aanmerkelijke getal de kleurlingen niet het gevoel zou geven dat zij tot een duidelijke minderheid zouden behoren. Mijn fractie meent dat voor de toekomst duidelijk moet zijn dat het element ras begrepen moet worden in de zin van het Internationale Verdrag van 1969. Waar kan dit beter tot uitdrukking komen dan in de wet zelf, een overweging die met name voor strafwetgeving toch relevant is? Om die reden heeft mijn fractie dan ook het amendement voorkomende op stuk nr. 9 ingediend dat in aansluiting bij de rechtspraak van de Hoge Raad uit 1976 in de wet zelve wil vastgelegd zien dat het begrip ras geobjectiveerd moet worden. Dit element van objectivering past ook naar onze mening heel goed bij het eveneens geobjectiveerde "onderscheid maken". De toevoeging van wat mede onder het element ras moet worden begrepen is dus duidelijk bedoeld als signaalfunctie aan de rechter.*

Ten aanzien van onze suggestie om onder personen mede rechtspersonen te begrijpen heb ik mij door de argumenten van de Minister laten overtuigen. Inderdaad vergt een en ander wel wat veel van het voorstellingsvermogen. Zo nodig zal het OM wel door de rechtspersoon , , heen zien", een wijze waarop rechtspersonen in de huidige rechtsontwikkeling - ik denk aan het belastingrecht, maar ook aan het vennootschapsrecht - wel vaker worden bezien. Kan de Minister overigens een beschouwing geven ten aanzien van de civielrechtelijke bescherming die de kortgeding-rechter middels art. 1401 BW hier kan bieden? Ik neem aan dat wij hier niet door de rechtspersoon moeten heenzien, maar dat daar wèl sprake kan zijn van een eigen civielrechtelijk getroffen belang? Wat de ratio van het tweede lid betreft ben ik bij nader inzien van mening dat het inderdaad de voorkeur verdient rechtvaardigheidsgronden zoveel als mogelijk is in de wet zelve vast te leggen. Inderdaad dient in het strafrecht de rechter meer dan elders , , la bouche de la loi" te zijn.

* Dit amendement werd niet aangenomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1981

De Banier | 8 Pagina's

Wijziging van artikel 429 quater Wetboek van Strafrecht

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1981

De Banier | 8 Pagina's