Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begrotingsbehandeling Justitie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begrotingsbehandeling Justitie

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

door de heer Van Dis

PRAGMATISCHE INSLAG

In deze eerste ontmoeting met de bewindslieden van Justitie past de vraag welke verschillen in beleid met name de eerste man van Justitie heeft aangebracht, juist omdat hij dezelfde verantwoordelijke is gebleven in een kabinet van andere signatuur. Hangt het zo op het oog ontbreken daarvan misschien samen met zijn wat pragmatische inslag?

Wij vonden het opmerkelijk dat in de stukken geen licht is verschaft over grondslag en uitgangspunt. Is dat een teken aan de wand? Een fundamenteel gebrek, waardoor des te sterker wordt gemarkeerd dat het met het functioneren van de rechtsstaat Nederland steeds minder goed gaat?

Het gemis is enigszins goedgemaakt door het jaarverslag van het Openbaar Ministerie over 1980. Dat bevatte een poging om achtergronden en oorzaken te belichten. Mogen wij de bewindslieden aanbevelen die methode van verslaglegging ook te gebruiken voor de toelichting op de begroting? De gedachtenwisseling tussen Kamer en Regering kan er alleen maar aan diepte bij winnen.

Het jaarverslag , over 1980 van het Openbaar Ministerie had als thema: achtergrond en oorzaak van grootscheepse verstoringen van de openbare orde. Nadat gewezen is op het verband met de kernproblemen van deze tijd, te weten werkloosheid, woningnood, nucleaire zaken, die spanningsvelden opleveren, wordt voorts gewezen op beleidsvragen die rijzen in het kader van strafrechtelijke rechtshandhaving en wordt ook aandacht gevraagd voor de bijzondere zorg en onrust die met dit fenomeen gepaard gaat.

Bijzondere nadruk legt dat verslag op het in acht nemen van de tolerantiegrenzen. Daarnaast wordt de sterk gecompliceerde en pluriforme samenleving aangevoerd, waarin de nodige maatschappelijke dialoog door het cultiveren van de ondeugd van de polarisatie doodloopt in een tweegesprek tussen doven.

GAAN TOT DE WORTEL

Hoewel naar onze mening met de peiling nog niet tot de wortel is gegaan, dan was men gestuit op de zondeval en haar gevolgen: „op de bodem aller vragen ligt der wereld zondeschuld", worden een aantal problemen wel genoemd. Problemen die ook het justitiële en politionele beleid raken. Deconfessionalisering en ontzuiling treffen wij aan, evenals de ingrijpende wijziging in de visie op het gezag en de gehoorzaamheid. Dan is er de invloed met name van inspraak, participatie, democratisering, medezeggenschap, hetgeen nog aangevuld kan worden met de emancipatie.

Funest bij al deze zaken is, dat de oriëntatie op normen en waarden, van­ uit de Bijbel tot ons gekomen, aan het verdwijnen is.

De ideologische zwakte van de verzorgingsstaat heeft moeite met legitimiteitsproblemen. Effectiviteitsproblemen ontstaan, doordat betaalbaarheid en beheersbaarheid grenzen stellen. Als dan ook voorspoed in tegenspoed verkeert - en dat is vaak aanleiding tot sociaal protest - lijkt de overheid nauwelijks ruimte te hebben om door overreding tot solidariteit te bewegen. Is dat niet de vrucht hiervan, dat gehoorzaamheid geen norm, maar doel, dat het vertrouwen beperkt en opzegbaar zijn geworden?

Onze fractie is verontrust door de stijging van het aantal ingewikkelde fraudezaken, die veel mankracht vergen.

De bestrijding is urgent. Alleen, het

Vervolg op pagina 16 Vervolg van pagina 15

mag niet zo zijn, alsot fraude de bij uitstek laakbare criminaliteit is. Is er niet nog zoveel ander strafbaar gedrag, dat minstens zo sterk afkeurenswaardig is, ook al aanvaardt men dat wat gemakkelijker? Wij vragen een bestrijding op alle fronten.

DRUGS EN ALCOHOL

In 1980 stegen de processen-verbaal in de drugcriminaliteit met 43%. Dat heeft ook zijn uitwerking op de gevangenisproblemen. Daarbij moet men bedenken dat meer dan de helft op buitenlanders slaat. Wat is daarvan de oorzaak? Meer activiteit in de opsporing of grotere aanvoer van verdovende middelen? Nederland als El Dorado? Terwille van het verwoestende karakter is intensivering van de bestrijding nodig.

Het alcoholmisbruik in het verkeer is sinds 1975 met 65% toegenomen. Werkt de zogenaamde alcoholwet nog wel? Moet ook niet worden ingegrepen om de rompslomp te verminderen, die aan de formulieren ex artikel 26 WVW is verbonden. De invulling vergt veel meer tijd dan voorheen en wat is van de beoogde vereenvoudiging overgebleven?

Politie en justitie zijn wellicht nergens zo afhankelijk van medewerking van het publiek als het gaat om de verkeersvoorschriften. De massale overtredingen laten echter het tegendeel zien. Mogen wij in dit kader ook een reactie horen op de ideeën van Staatsraad Mulder, gelanceerd op het congres van de CPVC?

HET VERGELDENDE KARAKTER

De cijfers omtrent de criminaliteit in al zijn facetten zijn verontrustend. Het aantal onopgeloste zaken kan nog niet de 30% halen. Het geeft veel te denken dat één op de vier Nederlanders één keer per jaar slachtoffer wordt van een misdrijf. Wat komt er zo van de rechtsbescherming terecht? Soms lijken de delictplegers meer bescherming te genieten dan de slachtoffers.

Onze fractie vindt bestrijding van de criminaliteit tussen de burgers onderling op zijn minste zo belangrijk als crimineel gedrag jegens de overheid. Het gemeenschappelijke daarin is ove­ rigens het ontbreken van verantwoordelijkheidsbesef, dunkt ons.

Moet niet meer het vergeldende karakter gestalte krijgen? Waarom worden ook niet de bedrijvers van het onrecht - vandalisme, acties tegen de openbare orde - daadwerkelijk aangesproken voor de door hen veroorzaakte schade?

Overigens zal een meer doeltreffende oplossing gevonden kunnen worden wanneer het apostolisch vermaan - Efeze 6:21 ter harte genomen wordt, namelijk dat wij elkander onderdanig zijn in de vreze Gods. Daarin ligt het geheim voor menselijke vrijheid en maatschappelijke veiligheid.

ONGENORMEERDE EMANCIPATIE

Waar geldgebrek is, moet bezuinigd worden. Alleen is het wel de vraag waar wél en waar niet. Daarbij moeten in de verzorgingsstaat de essentiële taken van justitie en defensie - gerechtigheid en vrede - worden ontzien. Kan de Minister duidelijk maken welke prioriteiten hij hanteert? Fraudebestrijding zal daar onder vallen, neem ik aan, ook de emancipatie en het tegengaan van discriminatie?

Wat het laatste betreft: wanneer behoort men tot een minderheidsgroep? Welke norm geldt voor al of niet discriminerend gedrag? Is men ermee klaar alle normen en waarden aan elkaar gelijk te stellen, waardoor het boventijdelijke en normerende karakter van de scheppingsordinantiën wordt aangetast?

In dat kader verontrust ons de uitholling van de huwelijks-en gezinsmoraal. Men zie het voorstel om de notaris te belasten met echtscheidingszaken. Zijn wij niet hard bezig de fundamenten van staat en maatschappij te ondermijnen: schrijnende vereenzaming, de , , ik-maatschappij" waarin geen enkele geborgenheid meer is? Dat moet toch op de ondergang uitlopen? Groot loon is er voor hen die Gods geboden bewaren.

Maar op smart voor allen die God en Zijn heilzame inzettingen verlaten. Wederkeer met schuldbelijdenis is ook vandaag de weg tot werkelijk herstel.

Heeft het kabinet wel voldoende oog voor de schadelijke neveneffecten van een ongenormeerde emancipatie van de vrouw? Wijzen daarop ook niet de relatief sterke stijgingen van verdachten van de vrouwelijke kunne? Wij eren overigens de vrouw en achten haar hoog, maar het richtsnoer van Gods Woord moet ook hier de norm zijn.

Uit de stukken blijkt een toename van het aantal hechtenisstraffen. Hoe vangt men die op? Als het om bezuiniging gaat, mag die in ieder geval niet leiden tot nog grotere vertraging in de tenuitvoerlegging ervan door gebrek aan plaatsruimte. Wat blijft er anders over van de rechtsstaat?

Er is ook verband tussen ombuiging en het programma van wetgeving.

Toch zal wat het belangrijkste is het belangrijkste moeten zijn. In dat kader wijzen wij de wijziging van artikel 240 Wetboek van Strafrecht radicaal af.

Steeds heeft mijn fractie, op grond van het uitdrukkelijk bevel van God, gepleit voor handhaving en een actief vervolgingsbeleid. Dat is roeping van de overheid. Het aspect van de vernedering van de vrouw en het kind in de pornografie geeft ons echter enige verwachting dat de SGP niet meer de enige is die verzet aantekent tegen het ingediende wetsvoorstel.

Onze fractie vraagt ook aandacht voor het feit dat bij ongeregeldheden, gepaard gaande met ernstige strafbare feiten, juist de handhaving van die strafrechtsnormen nauwelijks heeft gefunctioneerd. Wat doet de Minister met het geven van meer accent daaraan, zoals het openbaar ministerie voorstelt? Juist vanwege het gevaar van eigenrichting!

AFSLUITING

Na deze rondblik geef ik een afsluiting. Veel onrust en onvrede hangt samen met de roep om vrijheid en mondigheid. Verzet en opstand zijn dan de middelen, maar in dat alles zonder God, zonder hoop. Wat is de verleiding van de pseudo-vrijheid en pseudomondigheid groot! Zit niet in ieder mens de hang naar het boze? Zelf de norm stellen, zelf het leven bepalen, is ons van nature eigen.

De uitwerking hiervan ziet men onder andere in abortus en euthanasie. Sterven betekent tóch God ontmoeten. En wie zal dan bestaan voor Zijn gericht? Ziet men dan niet de liefdeloosheid en de eenzaamheid die van dat alles het gevolg is? Men is alleen, er is geen mens die helpt en geen God die hoort! Vrijheid, echte vrijheid is alleen daar waar mensen hun verlorenheid en schuld belijden en vergeving zoeken en mogen vinden in Christus. Indien de Zoon u zal hebben vrijgemaakt, zo zult gij waarlijk vrij zijn. Maar nu van de zonde vrijgemaakt en Gode dienstbaar, hebt gij uw vrucht tot heiligmaking en het einde. . het eeuwige leven.

UIT HET ANTWOORD VAN DE MI­ NISTER

BESCHOUWELIJKE VERANTWOORDING

Enkele sprekers hebben vragen van min of meer beschouwelijke, filosofische of beleidsmatige aard gesteld. Ik denk aan de beschouwing van de heer Van Dis, de heer Kosto, mevrouw Van Es, de heren Lankhorst en Leerling.

Het lijkt mij goed om in aansluiting aan hetgeen ik al bij vorige gelegenheden heb gezegd, nog even in het kort een typering van mijn inzichten weer te geven, met name mijn inzichten ter zake van rechtsbedeling en rechtshandhaving in de samenleving en de taak van de Minister van Justitie ter zake. Naar mijn mening moet ons beleid vooral dienstbaar zijn aan bescherming van zwakken en emancipatie van ach­ tergestelden. Het moet dienen tot hen wegnemen van hinderpalen, die de enkeling bij de ontplooiing van zijn persoon, zoals hij die wil nastreven op zijn weg vindt.

Rechtshandhaving moet dan ook uiteindelijk in dit perspectief worden gezien. Ik ben daarop uitvoerig ingegaan tijdens de beschouwingen over de begroting voor 1981, zodat ik het hierbij wellicht zal kunnen laten, maar ik hecht er waarde aan ook nu te zeggen, dat justitiebeleid daarom nooit op zich zelf staat. Regels die geen overtuigende reactie vormen op de maatschappelijke vraagstukken, zijn niet alleen geen goede regels, maar zijn uiteindelijk ook niet te handhaven. Vandaar dat de samenhang tussen de justitietaak en talloze niet direct als justitieel aan te merken vraagstukken in de maatschappij evident is. Daarop is gewezen in het jaarverslag van het openbaar ministerie over 1980 - daarop is ook door mevrouw Van Es gewezen - en daar ben ik het van harte mee eens.

Wij moeten blijven inzien dat in dat geheel van vraagstukken de justitiële benadering een eigensoortige is.

Het zou een verkeerde conclusie zijn, om dan een tegenspraak te zien tussen deze algemene beginselmatige benadering en de vaak nogal technische uiteenzettingen die nodig zijn om het justitiebeleid te verantwoorden. Goed beleid moet niet alleen uitgaan van goede geëxpliciteerde gezichtspunten, maar moet ook handen en voeten hebben. Het vereist dus een en ander aan technische kwaliteit. Een politieke verantwoording van beleid dient zich ook daartoe uit te strekken.

Ik wil hieraan toevoegen dat het geheel van politiële en justitiële voorzieningen ook aan bepaalde eisen zal moeten voldoen, dus in feite eisen van materiële en organisatorische aard. Anders gaan wij met ons beleid achter de feiten aanlopen en zijn wij, met andere woorden, niet meer in staat om werkelijk beleid te voeren en die principiële gezichtspunten daarin behoorlijk te laten doordringen. Vandaar dat ons financiële beleid erop gericht is geweest, inderdaad de ergste knelpunten in die, wat wij wel eens noemen de justitiële infrastructuur van Nederland te helpen oplossen. Wij zijn dankbaar dat dit ondanks de nood van de tijden kon, m^de door verschuivingen binnen de begroting van Justitie, maar ik wil iedere suggestie, als zou juist in deze tijd het antwoord van Justitie op maatschappelijke noden zijn een verscherping van het beleid met kracht van de hand wijzen.

ONGENORMEERDE EMANCIPATIE

Naar mijn oordeel kan niet gesproken worden van een ongenormeerde emancipatie van de vrouw. De Regering staat een samenhangend emancipatiebeleid voor, waarbij wordt gestreefd naar gelijkberechtiging van vrouwen en mannen.

Ter beantwoording van de vraag of de veranderde positie van de vrouw heeft geleid tot toeneming van de criminaliteit onder vrouwen zijn geen gegevens voorhanden.

AFDOENING LICHTE VERKEERSOVERTREDINGEN

De vereenvoudigde afdoening van lichte verkeersovertredingen kwam ter sprake bij geachte afgevaardigden de heren Faber en Van Dis en in een eerder stadium de heer Nijpels. Ik heb al verschillende malen aangekondigd, dat ik spoed betracht met de voorbereiding van een wetsontwerp. Van de urgentie ben ik overtuigd.

Vervolg op pagina 18 Vervolg van pagina 17

Een schets van een voorontwerp van een wettelijke regeling tot vereenvoudigde afdoening van massaal gepleegde verkeersovertredingen is een paar maanden geleden toegezonden aan professor Van Dijk te Utrecht, hoogleraar in het recht der internationale organisaties, met het verzoek te adviseren over de vraag of dat ontwerp in de pas loopt met het Verdrag van Rome tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Wij moeten immers niet vergeten dat de oplossing die wij zoeken moet passen binnen het kader van internationale verdragen waarbij Nederland partij is.

Zeer onlangs heb ik dit advies ontvangen.

Ik zal nu zeer snel mijn standpunt bepalen. Daarbij zal ik vanzelfsprekend ook de suggesties van Staatsraad Mulder in mijn beschouwingen betrekken.

ALCOHOLMISBRUIK IN HET VERKEER

De heer Van Dis heeft gevraagd naar het effect van de in 1975 van kracht geworden wijziging van artikel 26 WVW betreffende het rijden onder invloed. Hij heeft tevens gesproken over de wenselijkheid om de geldende regeling en de handhaving daarvan te vereenvoudigen.

Omtrent de omvang van het verschijnsel „rijden onder invloed" zijn geen betrouwbare gegevens voorhanden. Noch uit de toename van het alcoholgebruik als zodanig, noch uit die van het aantal ter kennis van de politie gekomen gevallen van rijden onder invloed kunnen op dit punt zonder meer conclusies worden afgeleid. Hiervoor is nader onderzoek nodig. In dit verband is van belang dat door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) momenteel een nieuw onderzoek naar de rijen drinkgewoonten wordt voorbereid.

Het beschikbare materiaal rechtvaardigt wel de conclusie dat de wetswijziging een positieve invloed heeft gehad op de verkeersveiligheid. Dit blijkt met name uit de daling in 1975 van het aantal dodelijke ongevallen in nachtelijke uren ten opzichte van 1974, alsook uit de verschillen in de gemiddelde bloedalcoholgehaltes en in de bloedalcoholgehalteverdeling van steekproeven van weggebruikers respectievelijk voor en na de wetswijziging getrokken. Het aanvankelijk zeer krachtige effect van de wet is weliswaar geleidelijk weggeëbd, maar werkt nog steeds door aangezien het niveau thans nog steeds lager is dan het zonder wetswijziging zou zijn geweest (zie de bundel Alcoholisme, Arnhem 1979).

Uit het jaarverslag van de procureursgeneraal blijkt intussen dat het aantal ter kennis van de politie gekomen gevallen van rijden onder invloed tussen 1975 en 1980 is toegenomen van ruim 20.000 tot omstreeks 34.000. De behandeling van deze zaken legt een zwaar beslag op de beschikbare tijd en mankracht: van de politie en de rechterlijke macht. Waar mogelijk wordt gestreefd naar stroomlijning en vereenvoudiging, zoals onder meer moge blijken uit de model-processenverbaal opgesteld door de Verkeerscommissie openbaar ministerie en uit de doorgevoerde automatisering van het onderzoek van bloedmonsters bij het Gerechtelijk Laboratorium. Dat neemt niet weg dat de behandeling van deze zaken bij voortduring veel aandacht vergt van alle betrokken instanties.

Mede tegen deze achtergrond is enige tijd geleden in het kader van de Permanente Contactgroep voor de Verkeersveiligheid een subgroep alcohol en verkeer ingesteld met de opdracht een samenhangend pakket van beleidsmaatregelen te ontwikkelen gericht op een verbeterde aanpak van de bestrijding van het rijden onder invloed. De subgroep heeft hierbij onder meer gebruik kunnen maken van een door de SWOV opgestelde discussienota (Alcoholgebruik en Verkeersveiligheid, Voorburg 1979). Ook de wenselijkheid van wetswijziging is in de subgroep aan de orde gesteld. Het ziet er thans naar uit dat de subgroep over enige maanden haar rapport zal kunnen uitbrengen. Na kennisneming van de inhoud daarvan zullen de betrokken bewindslieden, waaronder die van Verkeer en Waterstaat, hun standpunt bepalen.

PRIORITEITENSTELLING BIJ BEZUINIGING

De heer Van Dis heeft gevraagd of be­ strijding van discriminatie en het bevorderen van emancipatie naast de bestrijding van fraude, prioriteit heeft.

Het antwoord luidt bevestigend. In verband met discriminatiebestrijding vroeg hij zich af, wanneer een persoon kan worden gerekend te behoren tot een minderheidsgroep. Ik merk op dat voor het antwoord op de vraag of een gedraging als discriminatie kan worden aangemerkt, niet relevant is of de persoon, jegens wie deze gedraging heeft plaatsgehad, behoort tot een minderheidsgroep.

HANDHAVING STRAFRECHTSNORMEN

De afgevaardigde de heer Van Dis heeft namens zijn fractie aandacht gevraagd voor het gebrekkig functioneren van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde bij gelegenheid van ongeregeldheden. Hij signaleert daarbij, dat het openbaar ministerie juist meer accent aan deze vorm gegeven wil zien. Als antwoord zou ik er in de eerste plaats op willen wijzen, dat het openbaar ministerie zelf het aangewezen orgaan is om, in het driehoeksoverleg, zich in te zetten voor een beleid, waarbij aan het optreden tegen straftare feiten de juiste prioriteit wordt toegekend. Overigens worden de ervaringen die inmiddels zijn opgedaan met het verrichten van aanhoudingen tijdens grootschalige ordeverstoringen benut bij de verbetering van de in deze te hanteren tactieken en technieken. Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoord op vraag nr. 98 van de lijst van feitelijke vragen ter voorbereiding van deze begrotingsbehandeling.

BELICHTING ACHTERGRONDEN

De heer Van Dis heeft in zijn betoog aandacht geschonken aan het jaarverslag over 1980 van het openbaar ministerie, speciaal voor zover daarin achtergronden en oorzaken van grootscheepse ordeverstoringen aan de orde worden gesteld. In dat verband beveelt hij aan, dat ook in de toelichting op de begroting achtergronden en oorzaken worden belicht. Ik merk hierover in de eerste plaats op, dat het zeker mijn streven is om bij de begrotingstoelichting, daar waar dat mogelijk en nodig is in mijn beschouwingen aandacht te schenken aan achtergronden en oorzaken van maatschappelijke verschijnselen en ontwikkelingen. Beschouwingen van dien aard heb ik bij voorbeeld in de memorie van toelichting op de justitiebegroting voor 1981 geleverd met betrekking tot de algemene problematiek van de rechtshandhaving. In de toelichting op de thans aan de orde zijnde begroting heb ik naar die beschouwingen verwezen en daarbij - aanknopend bij de inhoud van het jaarverslag openbaar ministerie over 1980 - nadere opmerkingen gemaakt.

REPLIEK

LITANIE

Het wordt een litanie: ook ik zeg dank voor de antwoorden van beide bewindslieden, in het bijzonder wat het zakelijke gedeelte van de antwoorden betreft. Men weet dat ik mijn bijdrage had gezet in het kader van de fundamentele normen en waarden die ons door God de Schepper in Zijn Woord zijn gegeven en die onmisbaar zijn om te komen tot ontwikkeling en handhaving van de verantwoorde samenleving.

Onze fractie ziet vooral in de rechtsstaat een samenleving waarin het vergeldende karakter van het strafrecht zijn terechte plaats moet hebben; het geschonden recht moet hersteld worden. Vindt dat element nog wel voldoende toepassing en raakt het niet ondergesneeuwd?

De antwoorden van de bewindslieden lieten overigens een principiële benadering niet of nauwelijks horen. Of zien beide bewindslieden eigenlijk geen kans daartoe? Gaat het hun verbeeldingskracht te boven, een meer substantieel antwoord te geven naar aanleiding van de Bijbelse normen die ik aan de orde heb gesteld? Ter wille van de duidelijkheid wordt een nadere reactie door ons op prijs gesteld.

AUTONOME DENKEN

Het terrein van Justitie laat in ieder geval in toenemende mate de gevolgen zien van de crisis van de verzorgingsstaat. De meeste gevolgen daarvan zijn uiteindelijk terug te voeren tot het autonome denken, met al de facetten die ik in eerste termijn aan de orde heb gesteld. Onrust en onvrede laten zich verklaren uit het feit van het negeren van de heilzame geboden, in het Woord en de Wet van de levende God tot ons gekomen. In dit kader heeft onze fractie er duidelijk behoefte aan, het klemmende vraagstuk van de euthanasie - de zelfmoord - nog eens aan de orde te stellen.

De afwachtende houding van de bewindsman in dezen getuigt niet van eerbied, zoals wij het zien, voor het aan de overheid toevertrouwde ambt tot bescherming van in het bijzonder het leven. Hier is toch sprake van ernstige levensdelicten? Kan dat zo maar? Is niet toch al het proces van ondermijning van de wettelijke bepalingen te ver doorgedrongen? Wij vragen om een werkelijk actief beleid, dat recht doet aan handhaving van de wet.

Het is duidelijk dat onze fractie diep geschokt IS door de uitspraak van de rechter. Hij kwam niet verder dan het uitspreken van een veroordeling, omdat niet zorgvuldig genoeg zou zijn gehandeld. Met de wet in de hand had echter met meer recht tot een andere beslissing kunnen en moeten zijn gekomen. Met de dood is immers niet alles uit. Het leven is een gave Gods en het bewust afsnijden van dat leven is er een bewijs van dat het leven zelf niet meer heilig is.

De gevolgen van verder gaande vermaterialisering en verruwing doemen op. Wij voelen in dezen onze grote verantwoordelijkheid, gedachtig aan het Woord van de Schrift: Redt hen die ten dode wankelen. Vanuit die grondhouding doen wij nogmaals een ernstig beroep op de bewindsman, ook op dit punt de wet van God als basis voor het beleid te nemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1982

De Banier | 24 Pagina's

Begrotingsbehandeling Justitie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1982

De Banier | 24 Pagina's