Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gemeentebestuur (36)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gemeentebestuur (36)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

C. den Uil, Hendrik Ido Ambacht

Zoals we hebben gezien, heeft de raad een algemene bevoegdheid om verordeningen betreffende de huishouding van de gemeente vast te stellen. Deze bevoegdheid houdt principieel tevens een pHcht in, die de raad zelf moet vervullen. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat deraad zelf zijn verordeningen zou moeten uitvoeren, want artikel 209 van de gemeentewet draagt deze taak op aan burgemeester en wethouders, als behorende tot het dagelijks bestuur. Wel betekent het dat de raad zonder uitdrukkelijke wetsbepaling het stellen van meer gedetailleeerde bepalingen niet aan een ander orgaan - b. v burgemeester en wethouders - mag opdragen. Deze materie heeft vóór 1931 - toen een uitdrukkelijke wetsbepaling nog ontbrak - allerlei rechterlijke uitspraken en administratief-rechtelijke beslissingen opgeleverd omtrent de vraag of burgemeester en wethouders nu in een bepaalde verordening met uitvoering dan wel met verdere regeling werden belast. Het eerste mocht wel, het laatste echter niet. Om aan deze onzekerheid een einde te maken werd in 1931 artikel 169 in de gemeentewet opgenomen. Dit artikel werd in 1964 i.v.m. de toekenning van bevoegdheden aan commissies nader aangevuld.

Artikel 169 luidt thans als volgt:

„Hij (de raad) kan in die verordeningen burgemeester en wethouders of door hem ingestelde commissies bevoegd verklaren nadere regels te stellen nopens bepaalde, in die verordening aangewezen, onderwerpen."

Het artikel schept een beperkte delegatiemogelijkheid. Er is sprake van nadere regels. De raad zal dus zelf de hoofdregels moeten geven. Burgemeester en wethouders zullen, als de raad daartoe besluit, t.a.v. zowel strafverordeningen als andere verordeningen nadere regels mogen stellen. Aan commissies zal echter het stellen van nadere regels t.a.v. strafverordeningen niet gedelegeerd mogen worden.

Vindt delegatie t.a.v. strafverordeningen aan burgemeester en wethouders plaats, dan zullen, naar wordt aangenomen, burgemeester en wethouders overtreding van hun nadere regels niet strafbaar mogen stellen. De verordening, vastgesteld door de raad, zal namelijk de strafbaarstelling moeten regelen.

Volgens Van Loenen zal, gelet op de plaatsing van het onderhavige artikel in de wet, het niet anders kunnen worden geïnterpreteerd dan dat het door de raad slechts kan worden gehanteerd bij het regelen van de gemeentelijke huishouding en niet bij het verlenen van machtiging aan burgemeester en wethouders of commissies ter uitvoering van taken, waartoe de raad bij wet is geroepen.

Als voorbeeld van regeling en bestuur van de huishouding der gemeente volgt nu artikel 170, dat als volgt luidt:

„De raad regelt de bezoldigingen van alle plaatselijke ambtenaren en bedienden, zo ver de regeling niet aan gedeputeerde staten is opgedragen; de geldleningen, het uitlenen van gelden, het aangaan van rekening-courantovereenkomsten en hetgeen verder de geldmiddelen der gemeente aangaat."

Dit artikel spreekt in de eerste plaats over de bezoldiging van plaatselijke ambtenaren en bedienden. De redactie is intussen niet juist meer. In plaats van „zover de regeling niet aan gedeputeerde staten is opgedragen" zou er moeten staan: „voor zover de regeling op grond van een wettelijk voorschrift niet aan anderen is opgedragen." Gedeputeerde staten regelen slechts - onder Koninklijke goedkeuring en na de raad te hebben gehoord - de bezoldiging van secretaris en ontvanger. Op dezelfde wijze komt de bezoldiging van de wethouders tot stand. Zij zijn echter geen ambtenaar. De jaarwedde en toelagen van de burgemeester - ook geen ambtenaar - wordt door de Kroon geregeld, gedeputeerde staten gehoord.

De bezoldiging van de volgende gemeente-ambtenaren wordt door de Kroon geregeld: personeel van gemeentepolitie, kleuterleidsters, personeel van lager en voortgezet onderwijs en van een gemeentelijke universiteit. Voor zover de raad de bezoldigingen nog wel regelt, is het volgende nog het vermelden waard.

Artikel 125 van de Ambtenarenwet 1929 legt de raad de verplichting op voor het gemeentepersoneel voorschriften vast te stellen omtrent verschillende onderwerpen o.a. de bezoldiging. Blijft de raad in gebreke of acht de Kroon wijziging of intrekking van het genomen besluit gewenst en voldoet de raad hieraan niet, dan is de Kroon bevoegd burgemeester en wethouders uit te nodigen het noodzakelijke besluit te nemen. Nemen ook burgemeester en wethouders geen actie, dan geschiedt de vaststelling door de Koningin.

De betekenis van de in het onderhavige artikel opgenomen bepaling dat de raad de bezoldiging van de plaatselijke ambtenaren regelt is vooral na de Tweede Wereldoorlog wel zeer verkleind omdat sindsdien een totale centralisatie van de loon-en salarispolitiek heeft plaats gevonden. De bepaling heeft thans niet meer dan formele betekenis. De nog resterende formele bevoegdheid kan de raad op grond van artikel 212 van de gemeentewet bovendien nog naar de door hem te stellen regelen delegeren aan burgemeester en wethouders. De landelijke regering wil het bezoldigen van de ambtenaren in dienst van de diverse overheden (rijk, provincies, gemeenten en waterschappen) uniformeren teneinde ongewenste concurrentie tussen die overheden bij het aantrekken van personeel te voorkomen. Ter bereiking van deze uniformiteit staan de regering de hierboven genoemde bepalingen van de Ambtenarenwet 1929 ten dienste. Daarenboven is er nog het toezicht van gedeputeerde staten op de raming van salarisposten in de begroting. Meermalen is b.v. beslist dat op grond van salarisregelingen toegekende gratificaties niet behoeven te worden uitbetaald, indien gedeputeerde staten de betreffende begrotingspost niet hebben goedgekeurd. Kroon en gedeputeerde staten beperken aldus de vrijheid van de raad op het gebied van de salariëring, zij het dat gedeputeerde staten het financieel begrotingstoezicht niet mogen aanwenden om de salarisregeling zelf te beïnvloeden.

Hoewel de tekst van artikel 170 zou toelaten dat de raad per ambtenaar persoonlijk de bezoldiging zou gaan regelen, is de praktijk zo dat een objectieve gemeentelijke bezoldigingsregeling wordt vastgesteld, waarin voor de verschillende categorieën van ambtenaren salarisschalen - afhankelijk van de beklede rangen - zijn opgenomen.

Artikel 170 draagt verder ter regeling aan de raad op: - de geldleningen, het uitlenen van gelden en het aangaan van rekening-courant-overeenkomsten (wat privaatrechtelijke rechtshandelingen zijn); - hetgeen verder de geldmiddelen van de gemeente aangaat.

De gemeentewet legt de belangrijkste bevoegdheden en verantwoordelijkheden betreffende de gemeentelijke financiële huishouding bij de raad. Hiertoe behoren allereerst het budgetrecht en het recht tot belastingheffing. Verder zijn hieronder ook te begrijpen de zogenaamde burgerlijke rechtshandelingen, b.v. kopen, verkopen, verhuren enz. Deze zaken komen later aan de orde.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 april 1982

De Banier | 24 Pagina's

Gemeentebestuur (36)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 april 1982

De Banier | 24 Pagina's