Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Grondwetsherziening

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Grondwetsherziening

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

door de heer Van Dis

LAATSTE LOODJES

Een volksgezegde luidt: Als men over de hond is, komt men ook over de staart. Dit gezegde zou men ook van toepassing kunnen laten zijn op het stadium van de algehele Grondwetsherziening. Het zijn de laatste loodjes waar wij vandaag aan tillen, maar soms zijn - zoals bekend - de laatste loodjes het zwaarst. Of dat laatste ook zal gelden voor de thans aan de orde zijnde wetsontwerpen, zal moeten blijken uit de gedachtenwisseling welke thans wordt afgerond. Op zichzelf genomen zouden bij dit stadium van het proces van grondwetsherziening nauwelijks problemen te verwachten zijn. Immers, het gaat bij deze gelegenheid om niet méér dan een aantal wetsontwerpen die slechts aanpassing en vernummering beogen van de ongewijzigd gebleven bepalingen aan de overigens herziene Grondwet. Een formaliteit zonder wezenlijke inhoud, waar weinig wikken of wegen bij te pas komt. Zoals uit de schriftelijke voorbereiding van de thans aanhangige vier wetsontwerpen is gebleken, gaven slechts twee daarvan ons aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Wetsontwerp 17 450 betreffende het onderwijs, vraagt wat ons betreft, na de bevredigende antwoorden welke wij op onze vragen in het Verslag ontvingen, geen nadere aandacht op dit moment. Het voorstel vanuit de Kamer om het onderwijsartikel, wellicht vanwege de daarin besloten vrijheid van onderwijs, over te brengen naar hoofdstuk 1 (Grondrechten) van de nieuwe Grondwet ontmoet onzerzijds geen bezwaar. Overigens lijkt het ons nog wel de vraag of de totale inhoud van het artikel daarmede een passende plaats gevonden heeft.

Hoe zien Regering en indiener van het amendement dat? Overigens ontveinzen wij ons niet dat een hernieuwde poging om de ongewijzigd gebleven bepalingen te herzien het wellicht noodzakelijk maakt om opnieuw geschut in stelling te brengen. Dit geldt overigens in principe niet alleen voor het onderwijsartikel, maar ook voor de overige bepalingen, In alle gevallen waarin bepalingen ongewijzigd blijven, droeg ook de stem van onze fractie, zowel in deze als in de Eerste Kamer (voorzover aan de orde) daartoe bij. Het heeft wellicht weinig zin om de Regering nog te vragen naar voornemens ter zake van modernisering van de ongewijzigd gebleven artikelen.

Meer problemen hebben wij met wetsontwerp 17 452 betreffende de defensie. Uit de schriftelijke behandeling, alsook bij de mondelinge behandeling van het herzieningsvoorstel in de Eerste Kamer door de heer Meuleman, moge dat voldoende duidelijk geworden zijn. Eigenlijk zou er thans nauwelijks ruimte voor verschil van mening met de Regering moeten en kunnen zijn. Immers, additioneel artikel X van de Grondwet is klaar en duidelijk. Als wij ons even beperken tot punt a van het artikel, wordt immers bepaald dat, voordat de in tweede lezing aangenomen voorstellen tot verandering in de Grondwet door de Koning worden goedgekeurd, bij de wet aangenomen voorstellen en de ongewijzigd gebleven bepalingen van de Grondwet, voor zoveel nodig, aan elkaar kunnen worden aangepast. Verschil van mening zou slechts kunnen rijzen bij beantwoording van de vraag wat noodzakelijk geacht wordt.

Om te beginnen kan er geen misverstand bestaan over de vraag of het bestaande hoofdstuk 10 (defensie) buiten de aanpassings-en vernummeringsoperatie moet blijven. Dat kan natuurlijk niet. Daarom hebben wij ook geen problemen met artikel III van het ontwerp. Hetzelfde geldt voor de onderdelen B en C van artikel II welke puur redactioneel van aard zijn.

Zelfs hebben wij geen moeite met onderdeel D, dat een duidelijke terminologische aanpassing aan de begrippen van de nieuwe Grondwet bevat.

OPPERGEZAG OVER DE KRIJGSMACHT

Zoals een en andermaal is gebleken, roept vooral de aanpassing van het buiten het huidige defensiehoofdstuk vallende artikel 68, dat bepaalt dat de Koning het oppergezag over de krijgsmacht heeft, bezwaren op.

Thans staat niet, zoals in een eerder stadium, de totale verdwijning van het artikel ter discussie, doch slechts een eenvoudige juridisch bezien weinig opzienbarende aanpassing van de terminologie. Het woordje „Koning moet op grond van de elders in de nieuwe Grondwet gangbare systematiek vervangen worden door „Regering". Rondom dit punt heeft zich een verwarrende, haast diabolische discussie ontsponnen.

De Regering zegt in de nota naar aanleiding van het verslag (blz. 3) dat het woord „Koning" in het eerste lid van artikel 68 op basis van additioneel artikel IX vervangen moet worden door de term „Regering". Ook de Raad van State heeft in zijn advies verklaard dat deze aanpassing noodzakelijk is.

Want - dat is het achterliggende argu- ment - alleen zó blijft artikel 68 lid 1 naar geest en strekking gelijk. Handhaving van de huidige redactie zou een inhoudelijke wijziging van het artikel met zich meebrengen. Immers, zo luidt de redenering, in artikel 68 duidt het woord , , Koning" niet op de Koning als staatshoofd, noch op de Koning als afzonderlijk (onschendbaar) deel van de Regering; het betreft hier een ondeelbare bevoegdheid van de Regering in haar geheel. De daardoor overal elders in de nieuwe Grondwet gebruikte term is „Regering".

KRACHTIGE OPPOSITIE

Zoals bekend is vooral vanuit kringen van het leger krachtig geopponeerd tegen het oorspronkelijke herzieningsvoorstel, alsook tegen het nu aanhangige ontwerp dat zoveel beperkter van strekking is. Een keur van argumenten is van die zijde ingebracht tegen de voorstellen. Wij zullen die niet herhalen; ze kwamen vrijwel alle in de schriftelijke voorbereiding aan de orde. De Regering deelt weliswaar mee dat de leiding van de krijgsmacht destijds is geconsulteerd, maar dan dringt zich wel de vraag op of de stem van degenen waarop wij nu doelen, toen ook is gehoord. Bovendien mag de vraag gesteld worden of de Regering ter gelegenheid van het aanpassingsontwerp opnieuw het gevoelen van deze meest betrokkenen heeft verdisconteerd in haar opstelHng. De staatsrechtelijke argumenten van de Regering klinken steekhoudend.

De vraag is naar ons inzicht in deze kwestie vooral, welke ruimte men toekent aan argumenten van andere dan staatsrechtelijke aard. Daaraan vooraf gaat eigenlijk de vraag, welke betekenis men aan een grondleggend document als de Grondwet toekent. Wij van onze kant hebben meer dan eens verklaard dat de Grondwet, ofschoon een wetstekst, óók een stuk is waarin volksaard en volkshistorie tot uitdrukking komen. Als zodanig is het ook een levend document. De vraag is dan tevens, in hoeverre de diverse groeperingen van de bevolking zich herkennen in hun Grondwet.

Nu is bij de verkiezingen van 1981 wel gebleken dat de grondwetsherziening de gemoederen niet sterk beroerd heeft. Thans geeft een groep direct betrokkenen wèl blijk van interesse. Men blijkt sterk te hechten aan het behoud van de term „Koning" in artikel 68. De Regering zegt begrip te hebben voor die gevoelens maar kent ten slotte toch meer gewicht toe aan het feit dat de geponeerde stellingen in strijd zijn met ons geldend staatsrecht. Wij zouden daarentegen een groter gewicht aan de bij de legerkringen levende gevoelens willen toekennen. En dat niet in het minst vanwege de speciale positie die de krijgsmacht in onze samenleving inneemt.

PRIJS OP HANDHAVING

Om die reden stellen wij ook prijs op handhaving van het totale eerste lid van artikel 68. Naar ons besef heeft de Regering te weinig aandacht besteed aan het feit dat de positie van de krijgsmacht, ook in de Grondwet, afgestemd dient te zijn op de taak waarvoor een leger uiteindelijk bestaat, namelijk de taak in oorlogstijd. Dan kan het immers zo ver komen dat niet alleen het regelmatig functioneren van ons staatsbestel in het geding is, maar dat ook de Staat zelf op het spel komt te staan. Juist in zulke situaties kan de positie van het staatshoofd, de Koning, zeer bijzonder zijn, zowel in de ogen van de bevolking als in de belevingsen ervaringswereld van de mihtairen, zonder dat een staatsrechtelijke wijziging optreedt.

De Regering heeft in de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer destijds gezegd dat de motivatie niet ingediend wordt door in de Grondwet bepalingen op te nemen die staatsrechtelijk onjuist worden geacht of overbodig zijn.

Zoiets zou naar het oordeel van de Regering als een loos gebaar moeten worden beschouwd. Wie beoordeelt echter of hier van een loos gebaar sprake is? Wiens oordeel over bij voorbeeld de kwaliteit van het eten is ten slotte beshssend? Dat van de kok of dat van de gast?

GEEN ONAANVAARDBARE SITUATIE

Natuurlijk moet geen staatsrechtelijk en politiek onaanvaardbare situatie worden geschapen. Het is geenszins de bedoeling voor de krijgsmacht een speciale staatsrechtelijke status te scheppen. De krijgsmacht blijft onder de ondeelbare bevoegdheid van de Regering vallen. Niemand heeft de wens tot een speciale staatsrechtelijke status ook te kennen gegeven. De Grondwet zal voor de naaste toekomst een verouderde defensieparagraaf blijven bevatten.

Anders dan de Regering wenste, blijft de krijgsmacht in de Grondwet genoemd. De historische betekenis van artikel 68 is nauwelijks relevant meer.

Het optreden van de constitutionele koning naar buiten blijft ook in de toekomst mogelijk, ook ten aanzien van het leger.

GEEN ONOVERKOMELIJKE HINDERNIS

Het woord „Koning" in artikel 68 kan inderdaad, zeker in vredestijd, niet de betekenis van een concrete bevoegdheidsbepaling hebben. Er is met het woord „Koning" ook nooit gedoeld op de symboolfunctie van de Koning als constant en bovenpartijdig element in ons staatsbestel. De Koning komt ook nergens in de Grondwet voor als staatshoofd. Toch kunnen wij ons, uit ervaring, voorstellen dat in een oorlogssituatie, bij voorbeeld gepaard gaande met bezetting en in gijzeling stellen van de ministers, de Koning een zeer speciale, geaccentueerde functie vertegenwoordigt in de ogen van allen die in de krijgsmacht dienen.

In zo'n situatie zouden wij er allen wel eens zeer nadrukkelijk bij kunnen worden bepaald dat de Regering , , Harer Majesteits Regering" is.

Wanneer Regering en parlement er wederzijds geen misverstand over laten bestaan wat de staatsrechtelijke positie van de krijgsmacht in hun ogen is, kan en mag het behoud van het woord „Koning" geen onoverkomelijke hindernis vormen.

Aangezien wij onszelf en anderen niet in de positie willen brengen dat wij en zij genoodzaakt zouden worden, tegen het gehele wetsontwerp te stemmen, hebben mijn fractiegenoot de heer Van Rossum en collega Schutte een amendement ingediend.

NASCHRIFT

We kennen inmiddels de afloop. Aanvankelijk steunden de fracties van de WD en het CDA ons amendement. Echter na een krachtig verweer van minister Rood gingen zij door de knieën, op een aantal leden van de WD-fractie na.

Vervolgens trokken wij ons argument in en stemden tegen het betreffende onderdeel.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1982

De Banier | 24 Pagina's

Grondwetsherziening

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1982

De Banier | 24 Pagina's