Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gemeentebestuur (42)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gemeentebestuur (42)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In artikel 179 van de gemeentewet wordt weer een voorbeeld genoemd van de bevoegdheden - in dit geval van publiekrechtelijke aard - die de raad reeds op grond van artikel 167 van die wet heeft. Immers volgens laatstgenoemd artikel behoort ten aanzien van de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente alle bevoegdheid, die niet bij de gemeentewet of enige andere wet aan de burgemeester of aan burgemeester en wethouders is opgedragen, aan de raad.

Artikel 179 luidt als volgt: „Hij benoemt en ontslaat alle gemeente-ambtenaren en bedienden, wier benoeming niet bij deze wet of de plaatselijke verordeningen aan anderen is opgedragen."

Gezien de algemene bevoegdheid, die - zoals boven vermeld - de raad dus reeds heeft, kan de tekst van het thans aan de orde zijnde artikel ten dele eerder als een beperking van een bevoegdheid dan als een constatering daarvan worden gezien. De gemeentewet beperkt immers zelf deze bevoegdheid door bepaalde benoemingen en ontslagen aan anderen op te dragen. Anderzijds wordt hier de bevoegdheid van de raad verruimd. De plaatselijke verordeningen - die alleen de raad vaststelt - mogen immers bepaalde benoemingen en ontslagen aan „anderen" opdragen. Er is hier dus sprake van een ruime delegatiebevoegdheid. ruimer dan omschreven in het speciale delegatie-artikel 212, dat slechts delegatie van bepaalde bevoegdheden aan burgemeester en wethouders toestaat, terwijl hier delegatie aan „anderen" (een ruimer begrip dus) is geoorloofd. De gemeentewet zelf draagt de volgende benoemingen en ontslagen op aan burgemeester en wethouders in plaats van aan de raad:

a. die van de ambtenaren en bedienden ter secretarie en van de ambtenaren der gemeentelijke belastingen;

b. die van het personeel van de brandweer;

c. die van personeel, dat de ambtenaar van de burgerlijke stand bijstaat; het is duidelijk, dat, wanneer het hier - zoals wel regel zal zijn - gewoon secretariepersoneel betreft, deze onder a. vallen.

Sinds de totstandkoming van de gemeentewet zijn er voorts talrijke wetten in werking getreden, die bepalingen omtrent benoemingen enz. bevatten, die afwijken van de gemeentewet. Te noemen zijn de onderwijswetten, die benoeming en ontslag van kleuterleidsters, onderwijzers en leraren bij het openbaar onderwijs leggen in handen van burgemeester en wethouders, alsmede de Politiewet, die benoeming en ontslag van gemeentelijke politieambtenaren opdraagt aan de burgemeester, met dien verstande dat hoofdcommissarissen en commissarissen worden benoemd en ontslagen door de Kroon.

In de hierboven bedoelde plaatstelijke verordeningen zal de bevoegdheid van de raad vaak aan burgemeester en wethouders worden gedelegeerd, maar het is ook mogelijk aan bijvoorbeeld directeuren van gemeentebedrijven bevoegdheid over te dragen voor het benoemen en ontslaan van personeel, zij het dan vaak in tijdelijke dienst. Ook aan functionele commissies, als bedoeld in artikel 61 van de wet, kan deze bevoegdheid worden gedelegeerd b.v. voor personeel, werkzaam bij een tak van dienst, waarover de commissie de scepter zwaait.

Al met al kan op grond van het bovenstaande worden aangenomen, dat de algemene regel van de wet (de raad benoemt) in alle gemeenten uitzondering is geworden.

Wat de rechtspositie - o.m. omvattende regels voor benoeming en ontslag - van het overheidspersoneel (dus zowel van het rijk als de lagere publiekrechtelijke Hchamen) betreft, kan worden gezegd dat in de vorige eeuw en ook nog in het begin van deze eeuw bitter weinig was geregeld. Er bestonden met name ook geen algemene voorschriften. Ter opvulling van deze lacune kwam in 1929 de Ambtenarenwet 1929 tot stand. Deze wet bevat in rechtstreekse zin alleen formeel recht. Zij regelt de wijze, waarop een ambtenaar zich bij de rechter kan verweren tegen beslissingen of handelingen van zijn werkgever, waardoor hij onrechtmatig in zijn belangen is getroffen. De wet voerde daartoe een afzonderlijke rechtspraak voor ambtenaren in. Twee rechtsprekende organen werden ingesteld, t.w. de ambtenarengerechten en de centrale raad van beroep. De laatste is de hoogste rechter in ambtenarenzaken.

Indien van gemeentewege z.g. administratieve instanties in zijn leven zijn geroepen, waartoe de wet de mogelijkheid biedt - administratief beroep (b.v. van hoofd van dienst op burgemeester en wethouders en van dat college op de raad), scheidsgerechten of commissies -, dan vervalt de mogelijkheid van beroep op de ambtenarengerechten. De centrale raad van beroep oordeelt dan in eerste en enige aanleg over de zaak. De Ambtenarenwet 1929 heeft gestreefd naar een zekere uniformiteit in de regeling van de ambtelijke rechtspositie. Zij bevat weliswaar zelf geen bepalingen van materieel recht, maar schrijft in artikel 125 wel voor dat het „bevoegd gezag" - dat is bij de gemeente de raad — voor de ambtenaren voorschriften dient vast te stellen omtrent de volgende onderwerpen, voor zover die niet reeds bij of krachtens de wet zijn geregeld:

a. Aanstelling; b. Schorsing; c. Ontslag; d. Bezoldiging; e. Wachtgeld; f. Diensttijden; g. Verlof en vakantie en aanspraken in geval van ziekte; h. Overige rechten en verplichtingen der ambtenaren; i. Disciplinaire straffen; j. Administratieve instanties, voor zover deze worden mogelijk gemaakt; k. De wijze, waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren.

De gemeentebesturen hebben ter uitvoering van dit voorschrift alle wel een Algemeen ambtenarenreglement vastgesteld, heel vaak overeenkomstig de modelverordening van het Centraal orgaan voor gemeenschappelijke behandeling van gemeentelijke personeelsaangelegenheden. Omtrent de benoemingen is in deze modelverordening de volgende bepaling opgenomen: „Tenzij bij of krachtens wet of raadsbesluit anders is of wordt bepaald, geschiedt de aanstelling door burgemeester en wethouders."

Hieruit blijkt wel dat er slechts weinig benoemingen zullen zijn - uitgezonderd dan die, welke de gemeentewet zelf noemt: secretaris, ontvanger en ambtenaar van de burgerlijke stand - waarmede de raad zelf zich nog bemoeit. In de meeste gemeenten zal nog wel een directeur van gemeentewerken of bedrijven door de raad benoemd worden. Er is hoger toezicht in de wet opgenomen op het al of niet uitvoeren van de genoemde verplichting van het bevoegd gezag om rechtspositionele regelingen vast te stellen. Blijft namelijk de raad in gebreke of acht de Kroon wijziging of intrekking van het genomen besluit gewenst en voldoet de raad hieraan niet, dan is de Kroon bevoegd burgemeester en wethouders uit te nodigen het noodzakelijke besluit te nemen. Nemen ook burgemeester en wethouders geen actie, dan geschiedt de vaststelling door de Koningin.

Dit ingrijpen van de rijksoverheid is aanvankelijk gedacht als een optreden tegen werkelijke excessen in de regehngen van de lagere publiekrechtelijke lichamen. In de dertiger jaren dwong de financiële positie van de overheid echter tot een ingrijpender optreden van de rijksoverheid tegen vele regelingen en vooral na de tweede wereldoorlog bleef er tengevolge van de cen­ trale loon- en salarispolitiek, afgedwongen door het „circulaire toezicht" - op te vatten als , , aanwijzingen" - weinig over van de zelfstandigheid van de gemeentebesturen tot het regelen van de arbeidsvoorwaarden voor hun personeel.

Artikel 179 spreekt niet over schorsing van personeel. Volgens artikel 209 behoort evenwel tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders het schorsen van alle uit de gemeentekas bezoldigde ambtenaren, welker schorsing niet aan anderen is opgedragen. De raad kan de schorsing dus niet aan zich trekken. Hij schorst zonodig wel in de drie in de gemeentewet genoemde gevallen t.w. secretaris, ontvanger en ambtenaar van de burgerlijke stand. Nog enkele opmerkingen over benoeming en ontslag. Een raadsbenoeming, die door burgemeester en wethouders, een bedrijfsdirecteur of een commissie ex artikel 61 aan een bindende voordracht wordt gebonden, wordt niet in strijd geacht met de tekst van artikel 179, die immers zelfs algehele delegatie mogelijk maakt.

Hoe handelt het bestuur met een niet aanvaarde benoeming? Er is bij benoeming van ambtenaren geen sprake van een wederzijdse overeenkomst zoals bij arbeidscontractanten. De benoeming is een eenzijdige opdracht, waarvan wordt verondersteld, dat zij wordt aangenomen, maar die toch door de benoemde soms niet wordt aanvaard. Ontslag kan dan niet volgen, omdat de benoeming niet een feit is geworden.

Formeel wordt het juist geacht de benoeming in te trekken.

Het ontslag zal formeel moeten plaats vinden bij een besluit, dat ter kennisneming van de betrokkene wordt gebracht. Op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal het ontslag gemotiveerd moeten worden. Zo niet, dan dreigt vernietiging van het terzake genomen besluit.

Het bestuur kan niet worden gedwongen een gevraagd ontslag te verlenen. Als geweigerd wordt, heeft de ambtenaar evenwel recht van beroep op de ambtenarenrechter. Evenmin kan het bestuur verplicht worden het ontslag „eervol" te verlenen. Indien het predicaat „eervol" echter ten onrechte wordt onthouden, kan eventueel vernietiging van het besluit volgen. Ook hier is bovendien beroep op de ambtenarenrechter mogelijk. Tenslotte nog een paar opmerkingen over arbeidscontractanten. Hoewel de Ambtenarenwet 1929 niet op arbeidscontractanten van toepassing is - het burgerlijk wetboek is hier de basis - zijn deze mensen wel ambtenaar in de zin van de gemeentewet, zodat het thans besproken artikel ook voor hen geldt. Artikel 134 van de Ambtenarenwet 1929 legt het bevoegd gezag nog wel de verplichting op regels vast te stellen voor de rechtspositie van deze arbeidscontractanten. Deze zullen bij de gemeenten zijn opgenomen in het Arbeidsovereenkomstenbesluit.

C. den Uil.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 mei 1983

De Banier | 24 Pagina's

Gemeentebestuur (42)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 mei 1983

De Banier | 24 Pagina's