Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wijziging regeling provinciefonds

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wijziging regeling provinciefonds

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ir. H. van Rossum

ONVERANDERLIJKE BEGINSELEN

Voor een goed bestuur is nodig dat een zekere continuïteit wordt gewaarborgd. De basis voor deze continuïteit moet worden gezicht in de onveranderlijke beginselen die worden ontleend aan Gods Woord en Wet. Dan moet door het bestuur worden beseft, dat zij regeert bij de gratie Gods en moet op rechtvaardige wijze worden gehandeld jegens de burgers die aan zijn zorgen zijn toevertrouwd. Dit geldt voor het landelijk bestuur, voor de provinciale besturen en ook voor de gemeenteraden. Wil het bestuur goed functioneren, dan is daar een onkreukbaar ambtelijk korps voor nodig, en zijn daarvoor ook de financiële middelen onmisbaar.

Wij lezen al bij de wijze koning Salomo dat Adoniram over de schatting was gesteld. Je zou kunnen zeggen dat hij de minister van financiën was. Daarnaast had Salomo twaalf bestelmeesters over gans Israël (1 Koningen 6). Er is veel veranderd sedert de dagen van Salomo, maar voor een goed bestuur was toen schatting nodig en wij spreken nu over belasting. Niet alleen inning der inkomsten is belangrijk, maar zeker zo belangrijk is ook de evenwichtige verdeling der middelen over de verschillende terreinen van overheidsbemoeienis en over de verschillende bestuurslagen.

ZEKERE ONEVENWICHTIGHEDEN

Bij de verdeling der gelden over de provincies is in de achter ons liggende jaren gebleken dat zekere onevenwichtigheden optraden. De Kamer heeft zich er destijds over uitgesproken dat deze onevenwichtigheden via wetswijziging voor 1 januari 1983 zouden moeten zijn weggewerkt. Na een uitvoerige studie van het Instituut van Onderzoek voor Overheidsuitgaven (100) werd per 15 juH 1981 het wetsontwerp dat wij nu behandelen, ingediend. Het onderzoek van het 100 heeft zich uitgestrekt over de provin­ ciale uitgaven in de jaren 1970, 1975 en 1977, zodat er bij alle schommelingen toch een duidelijke tendens uitkomt, in tegenstelling tot het onderzoek inzake de nieuwe Financiële Verhoudingswet, waarbij men zich beperkte tot één haar, te weten 1977. Een vergelijk over drie jaren geeft een meer betrouwbaar beeld, ook al wordt dit beeld weer sterk vertroebeld door de grote onverklaarbare rest die dan ook, na het besluit om deze proportioneel te verdelen, nogal felle kritiek van vele zijden heeft opgeroepen.

Staatssecretaris Van Amelsfoort: Ik wijs erop dat deze rest niet inverklaarbaar is, maar dat deze met de gebruikte methode niet kon worden verklaard. Het is dus een „onverklaarde" in plaats van een „onverklaarbare" rest.

De heer Van der Vlies (SGP): Binnen de studie en de systematiek van benadering is deze dus niet „verklaard". Laten wij het daar dan op houden. De zeer gedegen studie die het ETI in Gelderland van deze onverklaarbare rest heeft gemaakt, heeft dan ook op vele plaatsen, ook in deze Kamer en in onze fractie, weerklank gevonden. Naar de mening van onze fractie had het de Minister gesierd als hij wat meer waardering voor deze grondige Gelderse studie had opgebracht.

De nota naar aanleiding van het eindverslag verwijdert zich van de wetenschappelijke argumentatie en richt zich op de politieke, bestuurlijke inschatting. Ik citeer de bewindslieden: „Wij menen dat de nadere notitie van de ETI-Gelderland geen nieuw licht werpt op de discussie. Zij kan ons dan ook niet overtuigen. De discussie dreigt door een en ander te verzanden in een „welles-nietes-fase". Gezien de naar onze mening te betrachten spoed met het wetsontwerp is dat een onwenselijke situatie. Wij menen dan ook dat wij ons in dit stadium van de behandeling moeten richten op het wezenlijke in de pohtieke discussie. Daarbij gaat het minder om de wetenschappelijke argumentatie dan om de politiek-be-stuurlijke inschatting van de financiële gevolgen van het wetsontwerp. Wi j constateren immers dat bij een meer derheid van de Tweede Kamer de wens bestaat de herverdeling over de provincies enigszins te verzachten. Wi j hebben daartegen geen onoverkome lijke bezwaren. Wij komen aan de wens van de meerderheid van de Kamer tegemoet door middel van een tweede nota van wijziging."

AFGEVLAKTE VERDELING

Uiteraard is ook onze fractie verheugd over deze tegemoetkomende houding. De discussie is nu een zuiver politieke omdat niet alleen de Gelderse studie wordt afgewezen, maar ook de basisstudie van het 100, die aan het wetsontwerp ten grondslag lag, wordt verlaten.

Blijkens tabel 2.2, in de memorie van toelichting moesten toch de percentages voor de verschillende categorieën zich, op grond van de lOO-studie, bewegen tussen de respectievelijke minima en maxima: voor de gelijke delen tussen 30% en 46%, wat nu, blijkens de nota van wijziging, is bepaald op 42%; voor de inwonertallen tussen 36% en 45%, wat nu wordt vastgesteld op 35%, dus duidelijk beneden het wetenschappelijk vastgestelde minimum; voor de categorie oppervlakte land en binnenwater tussen 10% en 13%, hetgeen nu nader wordt vastgesteld op 17%, dus zeer belangrijk hoger dan het wetenschappelijk vastgestelde maximum. De vaarwegen komen, overeenkomstig de studie, op 6%, terwijl de categorie bevolkingsdichtheid inmiddels buiten beschouwing wordt gelaten.

Het geheel krijgt daardoor een meer afgevlakte verdeling over de provincies. Het houdt bovendien rekening met het voornemen van het vorige kabinet om de Wet Uitkeringen Wegen in het Provincie- en Gemeentefonds te integreren. Dit zal er binnen een aantal jaren toe leiden dat de oppervlaktemaatstaf in de provincie aan gewicht zal winnen. Terecht wordt, om twee tegengestelde schokeffecten te voorkomen, reeds nu meer gewicht toegekend aan de oppervlaktemaatstaf. Het is echter zonder nadere studie moeilijk te beoordelen in hoeverre het thans voorgestelde percentage voor de oppervlaktemaatstaf ook in de toekomst juist zal zijn.

GROTE ZORGEN

Niet alleen de onmogelijkheid om de juistheid van dat percentage te beoordelen baart onze fractie zorgen, ook de gehele operatie zelf om de Wet Uitkeringen Wegen in het Provincie- en Gemeentefonds te incorporeren en de tijd die daarmee gepaard zal gaan roepen bij ons veel vragen op. Na een ingewikkelde en daardoor tijdrovende wetswijziging begint het pas als honderden kilometers weg van de ene naar de andere beheerder moeten worden overgedragen, met alle bestuurlijke, personele en financiële consequenties die daaraan vastzitten. Het is voor ons zeer de vraag of de overgangstijd van tien jaar, die in dit wetsontwerp is voorzien voor de ingrijpende wetswijziging die nu nog in statu nascendi verkeert, wel voldoende zal zijn.

De voor ons zeer duidelijke uitspraken van Staatssecretaris Koning.op 14 juni 1979, geciteerd in het voorlopig verslag op pag. 4 bovenaan, hebben op ons veel meer indruk gemaakt dan de daaruit voortvloeiende beantwoording op pag. 4 van de memorie van antwoord. Daar spreekt wel een duidelijke wens uit, maar er is bovendien wel zoveel realiteitszin aanwezig dat de haalbaarheid achter de wenselijkheid is geplaatst. Nadere concretisering van het tijdpad en enig inzicht in de te verwachten moeilijkheden is voor vele belanghebbenden van het grootste gewicht. Voor de aanvaardbaarheid van het thans voorliggende wetsontwerp en voor de door de bewindslieden in het zuiver politieke vlak getrokken discussie is het ook van groot belang.

WATERWEGEN

De waterwegen vormen de kleinste post, 6% van het geheel. Bij een aantal provincies roept deze nogal veel weerstand op, omdat de verdeling over de provincies volgens een geheel nieuwe sleutel zal geschieden. De lengte die voor vergoeding in aanmerking gaat komen, wordt teruggebracht van ruim 533 kilometer naar bijna 107 kilometer, dit in verband met indeling in vaarwegklassen ingevolge een CEMT-besluit van 1954. Het is duidelijk, dat deze vaarwegklassen niet evenredig over de provincies verdeeld zijn, zodat hieruit grote onevenwichtigheden in de geldtoewijzing ontstaan. Het is ook duidelijk dat de kanalen en vaarten uit de lagere vaarwegklassen voor de provincies kosten van beheer en onderhoud vragen. Voor de hogere vaarwegklassen wordt de vergoeding per kilometer belangrijk verhoogd. Provincies, die zowel kanalen en vaarten hebben in hogere en lagere vaarwegklassen, hebben met deze herverdeling weinig moeilijkheden, natuurlijk. Provincies, die hoofdzakelijk kleinere vaarwegen hebben, komen bij deze herverdeling wel in ernstige moeilijkheden.

Deze problematiek wordt nog vergroot, doordat ook nog met de grondgesteldheid rekening wordt gehouden en doordat dit in bepaalde provincies zeer nadelig uitwerkt. Een berekening van de provincie Overijssel, die aan de commissie is toegezonden en die ongetwijfeld ook de bewindslieden bekend zal zijn, heeft onze fractie nogal aangesproken.

Ondanks alle geruststellende verklaringen maakt het geheel van de toedeling van vaarweggelden op onze fractie geen erg betrouwbare indruk. Als men de vaarweglengte als maatstaf wil gebruiken, zal de verdeling over de provincies zeker nader moeten worden bezien. Reeds in een eerder stadium heeft onze fractie ervoor gepleit, niet alleen de vaarwegen als maatstaf te gebruiken. De waterstaatstaak van alle provincies is namelijk ruimer. Enkele voorbeelden: Friesland heeft een boezem, Groningen heeft provinciale dijken en Gelderland heeft een subsidieregeling voor dijkverbetering. Er is een ruim geschakeerd beeld van waterstaatsobjecten. Waarom dan als maatstaf alleen de kanalen en vaarten van bepaalde vaarwegklassen en dan afhankelijk van de ondergrond?

TENSLOTTE

Ten slotte wil ik nog een opmerking maken over de ontwerp-Wet reorganisatie binnenlands bestuur, die door een vorig kabinet werd ingediend en waarvan de huidige Minister van Binnenlandse Zaken heeft aangekondigd dat hij voornemens was te bevorderen dat die ontwerp-wet zou worden ingetrokken. Nu was er enig verband tussen het werk dat thans door de commissie- Christiaanse wordt verricht (en naar ik begrijp in zijn eindfase verkeert) en het zojuist genoemde ontwerp. De relatie was zelfs zo hecht, dat bij een van de stukken, betrekking hebbend op dat wetsontwerp, het interim-rapport van de commissie-Christiaanse is gepubliceerd. De vraag is nu of na intrekking van bedoeld wetsontwerp het werk van de commissie-Christiaanse ten dele in de lucht komt te hangen dan wel ten minste aanpassing behoeft.

Het geheel overziende is ook onze fractie van mening dat er reden was, de verdeelsleutel van het Provinciefonds enigszins bij te stellen. Of dat moest gebeuren op de wijze, zoals thans is voorgesteld, heeft bij ons een aantal kritische vragen opgeroepen. Mogelijk kunnen de bewindslieden ons nog overtuigen van de juistheid van hun voorstel.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juni 1983

De Banier | 24 Pagina's

Wijziging regeling provinciefonds

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juni 1983

De Banier | 24 Pagina's