Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Scholenplanning

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Scholenplanning

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ir. B. J. van der Vlies

Initiatiefvoorstel van de socialist Konings dat er naar streeft om bestaande knelpunten tn de procedure ten aanzien van de planning van scholen in het voortgezet onderwijs op te lossen. Zowel de positie van de Tweede Kamer in d vaststellingsprocedure van het scholenplan dient te worden versterkt, als me openheid te worden gecreëerd in de overlegprocedure die vooraf gaat aan d vaststelling van het plan, waarbij de onderwijsbesturenorganisaties primai betrokkenen zijn.

KRITISCHE BESCHOUWING

De in de wet vastgestelde en in de praktijk gegroeide manier van plannen van scholen voor voortgezet onderwijs is ook naar het oordeel van mijn fractie aan een kritische beschouwing toe. De systematiek èn procedure zijn immers toegesneden op een situatie van groei, waarbij in uitbouwende zin verder te verdelen valt. De situatie evenwel is intussen drastisch gewijzigd.

Wij zijn terechtgekomen in omstandigheden waarbij inkrimping van voorzieningen op dit onderwijsterrein meer en meer aan de orde komt. Het instrumentarium leent zich niet zonder meer voor beschikkings- en herverdelingsvraagstukken in het voortgezet onderwijs. Er bestaat dus een zekere urgentie om te komen tot een opnieuw doordacht en volwaardig middel met behulp waarvan deze problemen kunnen worden aangepakt. Hiermee wil ik - ik zeg dit uitdrukkelijk - overigens niet hebben gezegd dat de hele planprocedure, zoals wij die nu kennen, rigoureus zou moeten worden gewijzigd.

CRITERIA

Het is het besliste voornemen van mijn fractie om er bij de ontwikkeling van een straks bijgesteld planning van scholen voor het voortgezet onderwijs, overigens ook ten aanzien van de andere onderwijssectoren, nauwlettend op toe te zien dat:

1. de implicaties van de vrijheid van onderwijs op het punt van stichting en instandhouding van scholen zorgvuldig in acht genomen blijven worden;

2. ervoor wordt gezorgd dat de verdeling over het land en de verdeling over de denominatie evenwichtig zal zijn en blijven, opdat ouders in het verlengde van hun keuze een school kunnen bereiken, waarbij onzerzijds wordt aangetekend, dat deze opmerking meer wordt ingegeven door de gegroeide praktijk dan door ons werkelijke ideaal ten aanzien van het meest gewenste onderwijs;

3. de overheid de nodige terughoudendheid betracht bij de toetsing, laat staan herijking, van de identiteit van scholen, een terughoudendheid welke binnen ons huidige onderwijsbestel pijler is.

Dit drietal punten mag niet worden verstaan als een begrenzende opsomming van door ons aan te leggen criteria. Het zijn in onze ogen wel enkele belangrijke punten.

Ook de initiatiefnemer heeft zijn voorlopige beschouwingen gegeven over een toekomstige planning van scholen in de context van een negatieve groeisituatie. Bepaalde elementen uit zijn beschouwingen behoeven weerlegging of kritische kanttekeningen. Niet in de laatste plaats de elementen die betrekking hebben op de herijking van identiteitsvraagstukken via, nota bene, de Wet op de medezeggenschap.

Mijn fractie stelt uitdrukkelijk vast dat deze overigens nu niet direct aan de orde zijn en er dus bij eventuele aanvaarding van dit wetsvoorstel, al of niet gewijzigd, geen verbondenheid ontstaat aan de richting waarin de meer fundamentele wijzigingen volgens de initiatiefnemer gezocht dienen te worden.

POSITIE VAN DE KAMER

De initiatiefnemer beoogt te positie van deze Kamer te verstevigen ten aanzien van de totstandkoming van het plan van scholen. Hij wil de parlementaire verantwoordelijkheid zichtbaarder en de procedure inzichtelijker maken. Op zichzelf kan dat heel zinvol zijn en enkele elementen uit zijn initiatief wetsvoorstel dragen daar bepaald toe bij.

Wel vragen wij ons af hoe de initiatiefnemer zijn wetsvoorstel ziet in het hcht van de toezegging van de toenmalige staatssecretaris Deetman om materieel aan zijn wensen tegemoet te komen. Deze toezegging is in belangrijke mate nagekomen. Deze gang van zaken was immers voor de initiatiefnemer zelf aanleiding, zijn memorie van antwoord gedurende bijna drie jaar op te houden. Hoe heeft hij de praktijk van het overleg tussen Kamer en bewindslieden over het concept-plan van scholen ervaren?

Erkent hij dat een moeilijkheid onmiskenbaar was dat het concept als voorlopig eindresultaat van ingewikkelde afwegingen en overleg met deelplanorganisaties en besturen als een minutieus samenhangend geheel moeilijk op onderdelen is te wijzigen? Heeft ook hij als bedenkelijk ervaren dat de verleiding wel heel groot werd om juist vanwege druk uit verwante achterban te zeer bezig te zijn met individuele aanvragen?

Hoe denkt de initiatiefnemer de positie van de Kamer bij voorrang te richten op het beleid dat eraan ten grondslag ligt en aan de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de gedane voorstellen? Als de initiatiefnemer als gevolgtrekking van zijn voorstel voor wetswijziging ons voorhoudt dat er intensiever contact zal zijn en ook dient te ontstaan tussen Kamer en organisaties over het concept-plan van scholen over de maand september, dient hij zich bewust te zijn van deze vragen en moet hij ze verwerken.

Laat de initiatiefnemer zich bij het doorzetten van zijn initiatief niet te veel leiden door één hem onplezierige ervaring bij de vaststelling van het spreidingsplan voor het MDGO? Dat was toch - uiteraard naast de onderwijsvernieuwing - een unieke en zeer gecompliceerde saneringsoperatie? Nogmaals, materieel wordt de kern van zijn initiatief uitgevoerd op een wijze die inmiddels tot vast gebruik is geworden.

ONGEWENSTE EFFECTEN

Overigens bepaalt de Kamer zelf of dat gebruik in het vervolg zal worden gehanteerd. Er hoeft niet per se een mondeling overleg, eventueel met afronding via een plenair debat, te komen. De initiatiefnemer zegt dat hij dan zit en blijft zitten met het vervelende feit dat er op het allerlaatst, in principe ook na het overleg met de Kamer, nog scholen aan het plan kunnen worden toegevoegd - zowel in de richting van groei als van krimp - die niet bij en in dat overleg waren betrokken. Dat is inderdaad op zich in beginsel een ongewenste situatie.

De praktijk heeft echter uitgewezen dat dit niet altijd kon worden voorkomen. Het wijzigingsvoorstel van de initiatiefnemer beperkt nu zowel de bewindslieden als de Kamer. Kan dat geen ongewenste effecten oproepen? De Kamer kan komen, na een zorgvuldige afweging van alle op dat ogenblik beschikbare informatie, met een dringende wens, die dan stuit op het feit dat deze in het overleg met de organisaties geen duidelijke plaats heeft gehad.

Is het niet beter, een en ander op dit punt nader te beschouwen in het licht van de door het kabinet nog in het komende najaar in het vooruitzicht gestelde wetswijziging ter zake van de scholenplanning? Aan de hand hiervan zal in breder verband worden gediscussieerd. Het gaat immers om een uiterst gevoelige materie.

PROVINCIALE INSCHAKELING

Deelplanorganisaties, Onderwijsraad en dergelijke beamen dit allemaal. Objectieve criteria moeten worden gevonden en waar mogelijk en nodig worden verfijnd. Dit te stellen is echter, zoals vast zal blijken, iets anders dan deze metterdaad te vinden en te formuleren.

De initiatiefnemer legt het accent nogal bij de verwerving van regionale informatie en schakelt de provincies hierbij in. Hij wil ter zake nog geen voorstellen doen, maar deze gedachte leeft sterk bij hem en anderen, getuige ook het intussen ingediende amendement. Herin ziet mijn fractie niet veel anders dan een opstapje voor de provinciale besturen om via de adviestaak te komen tot een mede-bepalende taak.

Vreest hij niet dat de moeilijkheden, nu op landelijk niveau ondervonden, met een factor elf of twaalf worden vermenigvuldigd, met andere woorden: dat de moeilijkheden slechts worden verschoven? Hierbij komt nog dat vele voedingsgebieden provinciegrenzen overschrijden en dat een evenwichtige spreiding, ook naar denominatie, in werkelijk gevaar kan komen. Wij menen dat het accent moet blijven liggen bij de rijksoverheid.

KLEINE RICHTINGEN

Wij vinden dat de initiatiefnemer zich onvoldoende heeft verantwoord over de plaats die hij toekent in of juist naast het overleg met de organisaties aan de niet georganiseerde schoolbesturen, die gezamenlijk altijd nog zorgen voor ongeveer 20% van de aanvragen, en aan de zogenaamde kleine richtingen. Dit heeft hij in de schriftelijke uitwisse- Hng van gedachten in feite laten liggen. Wil hij hierop alsnog antwoorden?

Het zal hem niet vreemd voorkomen dat juist ook mijn fractie hieraan hecht. De toegang tot de procedure en de afhandeling moeten voor de rechtstreekse aanvragen volwaardig werden gegarandeerd. De initiatiefnemer noemt deze aanvragen op zichzelf toch al niet kansrijk. Wat wordt het dan, als nog meer belemmeringen worden opgeworpen?

Daarom moet het in artikel 65, eerste lid, laatste volzin, zoals voorgesteld, uitdrukkelijk worden geregeld c.q. veilig worden gesteld. Mijn fractie acht dit cruciaal. Kwaliteit van wetgeving komt onder andere uit in de zorgvuldigheid van omgaan met rechtmatige belangen van minderheden in onze samenleving.

MENS MEER DAN EEN COMPUTER

De rol van de minister blijft onverlet en uiteindelijk ook de beroepsprocedure. Hiermee blijft de rechtszekerheid van belanghebbenden onaangetast, aldus de initiatiefnemer. Gaat hij hiermee echter niet te gemakkelijk voorbij aan de neveneffecten van een mogelijkerwijs gedetailleerde bemoeiing van de Kamer met het plan van scholen op de onafhankelijkheid of objectiviteit van minister en rechtsgang? Wil de initiatiefnemer nog eens duidelijk verwoorden hoe hij dit alles ziet?

Enkele voorstellen maken de planprocedure inzichtelijker. Ik doel op de regeling voor de bijzondere gevallen (artikel 66, eerste lid), de motivering van opneming van scholen zonder jaartal en de motivering van de afwijzingen. De pijn zit voor ons in het wijzigingsvoorstel op artikel 65, eerste Ud, laatste volzin en in mogelijke knelpunten in het inspreken van de Kamer op de totstandkoming van het plan van scholen, zoals zojuist verwoord.

Er komt een structurele daling van het aantal leerlingen aan, waarop tijdig moet worden gereageerd. Zo objectief mogelijke criteria zijn nodig voor evenwichtige afweging van aanvragen en rechtszekerheid voor aanvragers. In beslissende stadia zal evenwel subjectievere afweging onvermijdelijk blijken te zijn en in feite ook nuttig. De mens is altijd nog meer dan een computer, en dat is maar goed ook.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 november 1983

De Banier | 24 Pagina's

Scholenplanning

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 november 1983

De Banier | 24 Pagina's