Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vorstelijke vernedering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vorstelijke vernedering

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

"Omdat uw hart week geworden is en gij u voor het aangezicht Gods vernederd hebt, als gij Zijn woorden hoordet" (2 Kronieken 34, 27a).

Na de koningen David en Salomo behoren de koningen Hiskia en Josia wel tot de meest godvruchtige uit de Heilige Schrift. Zeker, hun allen was ook niets menselijks vreemd. Ook hun beste (regerings-)daden waren ongetwijfeld nog met zonde besmet. Immers, de "allerheiligsten" hebben, volgens de leer van onze Heidelberger Catechismus, in dit leven nog maar een , , klein beginsel van de ware gehoorzaamheid", maar dan toch "alzo, dat zij niet slechts naar sommige, maar naar alle geboden Gods beginnen te leven."

Onuitsprekelijk voorrecht, wanneer dat ware genadebeginsel, door de wederbarende daad van de Heilige Geest, in een mensenhart wordt aangebracht, zodat zij van dood levend, en van verloren gevonden worden. En al zijn het in de regel niet vele wijzen, edelen of rijken, die in het "bundelken der levenden" te vinden zijn, toch worden er ook een wijze Salomo, een edele Josia en een rijke Hiskia aangetroffen, wanneer wij het Woord mogen lezen bij waarachtig Geesteslicht en - onderricht.

Het zou ons te ver voeren, wanneer we hier het gehele leven van koning Josia zouden trachten te schetsen. Het is, neem ik aan, ja weet ik wel zeker, door de jaren heen op deze plaats al menig keer gedaan. Telkens weer werd er in de meditatie nagedacht over de zo grote betekenis van de godsvrucht van de godvruchtige koningen van met name het tweestammenrijk Juda. Want het is immers een opmerkelijk feit, dat er onder het tienstammenrijk, onder Efraim, of Israël, geen koning te bespeuren valt die uitblonk door godsvrucht en een godzalige levenswandel. Een goddeloze Achab mocht zich voor een enkel ogenbhk vernederen voor Gods aangezicht. ., het liet geen blijvende vrucht achter; ze kwam, naar te vrezen is, niet voort uit de , .wortel der zaak", die bij hem niet te vinden was.

Zo geheel anders is het bij de waarlijk vrome koning Josia geweest.

Nu dienen we wel op te passen en niet aan de (vrome) mens toe te schrijven, wat vrucht is geweest van het waarachtige Gods- en Geesteswerk in diens hart. Het is een oud gezegde: God kroont genade met genade; en ook: God wordt verheerlijkt in Zijn eigen werk. Alle ware vrucht bij Gods kinderen mag niet uit henzelf, maar louter uit Gods vrije en souvereine genade worden verklaard en afgeleid. Zo ook hier bij koning Josia.

Ja, vragen we ons eerst eens af: Waaróm heeft Josia zich voor God vernederd, en waarom zijn klederen gescheurd (vers 19). Wel, omdat hem door bemiddehng van Safan, de "schrijver" het door de hogepriester Hilkia hervonden (verloren) "wetboek" ter hand gesteld was. Dat was het wetboek, "gegeven door de hand van Mozes" (vers 14).

O, de koning had niet alleen in zijn jonge jaren, door genade, de HEERE mogen zoeken, ongeveer 16 jaar oud zijnde (vgl. vers 1 met vers 3), en daarna Juda en Jeruzalem mogen zuiveren van afgodische beelden, maar later ook nog de tempel te Jeruzalem mogen "verbeteren" (vers 8). In hem was iets van de "ijver voor Gods Huis", dat hem innerlijk verteerde.

Vandaar ook die weekheid en die vernedering van hart bij koning Josia, wanneer hij hoort wat de HEERE in het hervonden wetboek van Mozes had voorgeschreven en verboden. De koning raakte er diep van overtuigd, dat 's Heeren gramschap op het volk rustte en dat Zijn straffen en gerichten niet konden uitblijven. Wie God verlaat, heeft straf op straf te vrezen.

Het is de profetes Hulda, gehuwd met Sallum en woonachtig te Jeruzalem, die koning Josia van antwoord dienen mag in 's Heeren Naam. Het oordeel zou komen, maar niet in Josia's dagen. Hij zou in vrede mogen sterven. Als een rechtvaardige zou hij weggeraapt worden voor de dag des kwaads (vgl. Jes. 57, 1).

Na hem zou Gods oordeel losbarsten, in de vorm van de wegvoering van het volk in ballingschap, 's Konings hart was week als was in Gods heilige vingeren geworden; bij hem werd de ware vernedering des harten gevonden. Daarom heeft God hem verhoord. O, wat is de verharding in de zonde een ontzettend kwaad. Wat is Gods genadegift groot, in die weekheid en vernedering zo heerlijk geopenbaard! Ja, Gods genadegift en roeping is onberouwelijk. Hij komt er niet op terug. Josia behoeft niet in ballingschap, hij mag in zijn zalig sterven en ontslapen, eeuwig bij de Heere zijn. Let daarom op de vrome en oprechte, want het einde van die man zal gezegend zijn. God houdt getrouw Zijn Woord. Hij maakt het waar op Zijn eigen tijd.

Gel. lezer(es), kent u iets van die zieleweekheid, van die waarachtige , .vernedering des harten"? De oordelen zullen komen. Wie redt z'n ziel als een buit? Er is ontkoming in de weg van vernedering en vertedering, in de weg van het geloof in Jezus Christus alleen!

Houten (U.)

Ds. J.v.d. Haar

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 december 1983

De Banier | 26 Pagina's

Vorstelijke vernedering

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 december 1983

De Banier | 26 Pagina's