Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het dragen van bestuurlijke  verantwoordelijkheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het dragen van bestuurlijke verantwoordelijkheid

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

INLEIDING

In de uiteenzetting van het beginselprogram van de SGP is te lezen dat op ieder de taak rust terzake van de staatkunde en haar beoefening verantwoordelijkheid te dragen. Dat wordt zelfs een goddelijke plicht genoemd. Vanaf de oprichting van de SGP hebben haar vertegenwoordigers zitting gehad in gemeenteraden, provinciale staten en de Tweede Kamer.

De vraag: kan de SGP bestuurlijke verantwoordelijkheid dragen, wordt toch op gezette tijden, dan hier, dan daar, telkens opnieuw naar voren gebracht. Het gaat dan meestal om het steunen van of deelname aan een kabinet.

Bij het overdenken van die vraag wordt dikwijls uitgegaan van de gedachtengang dat de SGP in de diverse bestuursorganen haar eigen geluid kan laten horen en zo een bijdrage kan leveren aan het besturen van een gemeente, een provincie of ons land. Voor deelname aan het kabinet zou zij zich echter moeten conformeren aan een tevoren vastgesteld beleid. De uitgangspunten daarvan zijn veelal in strijd met datgene wat de SGP op grond van het Woord des Heeren gerealiseerd wil zien. Daarom, zo wordt er dan geconstateerd, staan wij wat betreft het deelnemen aan een kabinet, er naast. Om te kunnen beoordelen of deze zienswijze juist is, moeten we ons verdiepen in de staatsinrichting van ons land.

ALGEMEEN KIESRECHT

De invoering van het algemeen kiesrecht en evenredig vertegenwoordiging in 1917 was een totale breuk met het verleden. Het wetsontwerp Gort van der Linden ging er namelijk van uit dat de partijen een heel andere rol zouden gaan spelen dan voordien het geval was. Er is vanaf die tijd geen sprake meer van een kiezersdemocratie, maar van een partijendemocratie. Het kiezen op personen zou niet langer centraal staan, maar het kiezen op partijen, op beginselen en programma's. Vanaf 1917 zou de ontwikkeling van het partijwezen en de belangrijke functie van de partijen voor de parlementaire democratie uitgangspunt worden.

DE OPRICHTING VAN DE SGP

Juist in deze tijd vond de oprichting van de Staatkundig Gereformeerde Partij plaats. Van meet af aan hebben de oprichters van de partij zich mede verantwoordelijk gevoeld voor het openbaar bestuur van ons land. Kiesverenigingen hebben vanaf de oprichting aktief gezocht naar kandidaten die geschikt waren om in de gemeenteraden de SGP-beginselen uit te dragen en zo een bijdrage te leveren aan het besturen van de gemeente. Datzelfde geldt voor statenkringen en provinciale verenigingen t.a.v. de kandidaatstelling voor de Provinciale Staten en de Tweede Kamer.

DE PLAATS VAN POLITIEKE PARTIJEN IN ONS STAATSBESTEL

Het ontstaan van politieke partijen en parlementaire fracties in raden, staten en kamers is grondwettelijk niet geregeld. De grondwet lijkt merkwaardigerwijze nog steeds uit te gaan van bestuurders die op persoonlijke titel zitting hebben in de verschillende bestuurscolleges.

De werkelijkheid is geheel anders. De leden van het parlement en van de overige bestuursorganen zijn niet alleen op grond van hun persoonlijke capaciteiten gekozen, maar hebben daarin zitting vanwege een door hen beleden politiek beginsel. Met hun geestverwanten zijn zij georganiseerd in een fractie. Deze praktijk is dus niet gebaseerd op de Grondwet. De Kieswet bevat wel bepalingen die betrekking hebben op de politieke partijen en de kandidaatstelling. Zo wordt op grond van de Kieswet de naam van de partij vastgesteld en is de kandidaatstelling, maar ook de benoeming in en aanvaarding van functies en de opvolging bij vacatures uitputtend geregeld. De politieke partijen vormen dus een onmisbare schakel in ons gehele staatsbestel.

DE GEDECENTRALISEERDE EENHEIDSSTAAT

De vraag die vervolgens aan de orde komt, is: Hoe functioneren de verschillende bestuursorganen in de praktijk? Hoe is aan het dragen van bestuursverantwoordelijkheid vorm en inhoud gegeven? /

Er is in ons land sprake van een historische opbouw van de drie bestuurslagen, en wel van onderaf. Van oudsher wordt er grote waarde ge- hecht aan het feit dat problemen van plaatseHjk of provinciaal belang zoveel mogelijk plaatselijk of provinciaal worden behandeld en zo mogelijk opgelost. Hier ligt de grondslag van de territoriale indeling van ons land in provincies en gemeenten.

Daarnaast zijn er op bestuurlijk gebied bepaalde taken te verrichten, w^aarin een grote deskundigheid is vereist, of waarmee voor bepaalde bevolkingsgroepen grote belangen zijn gemoeid. Dat zijn in ons land van oudsher de waterkering en de waterhuishouding. Daarbij zijn o.m. eigenaren van gronden betrokken, die zich hebben verenigd in waterschappen. Hoewel er ook op dit gebied sprake is van een sterke democratisering, gaat het bij waterschappen en b.v. zuiveringschappen om functioneel bestuur.

Van de lagere overheidsorganen, gemeente en provincie, geldt dat zij, binnen het regeringsbeleid, het algemeen belang behartigen van de inwoners in hun gebied, het zgn. integraal bestuur. Zij dragen een eigen verantwoordingsplicht tegenover de eigen vertegenwoordigende lichamen.

Zij zijn dus niet delen of elementen van de centrale overheid, al zijn zij aan het toezicht van hoger gezag onderworpen, maar zij hebben een eigen plaats in onze gezagsstructuur. Men heeft speciaal op deze organen de term decentrahsatie van toepassing verklaard.

De vorm van gezagsspreiding moeten we wel onderscheiden van een andere vorm, de deconcentratie. Dit laatste begrip houdt in dat centrale gezagsorganen aan hen ondergeschikte regionale diensten in het leven roepen.

Van beide vormen geldt dat het gaat om een effectiever bestuur door aanpassingen van de gezagsorganisatie aan de geledingen der samenleving.

AUTONOMIE EN MEDEBEWIND

Provincies en gemeenten behartigen binnen wettelijke grenzen de belangen van de inwoners van hun gebied, de zgn-„eigen huishouding" of de autonome taken. Daarnaast hebben zij van ouds al de taak mee te werken aan de uitvoering van hogere regelingen, wetten, algemene maatregelen van bestuur, en in het geval van de gemeenten, provinciale verordeningen, wan­ neer die dat vorderen. Dit wordt het medebewind genoemd.

Tegenover de autonome werkzaamheid, of de eigen huishouding, werd dit medebewind veelal als een soort mechanisme gezien. Die taken moesten nu eenmaal gedaan worden.

Maar in de loop van de tijd is daar verandering in gekomen. Het medebewind werd niet alleen omvangrijker, maar in bepaalde opzichten kregen de provinciebestuurders en gemeentebestuurders wat meer vrijheid om binnen de wettelijke grenzen een eigen invulling aan het beleid te geven.

Zowel van de autonome taken als van die op het gebied van het medebewind geldt dat ze in de loop der jaren sterk zijn toegenomen.

DE CENTRALE OVERHEID

Anders dan bij de lagere overheden is er bij de centrale overheid sprake van een dualistisch model. De leden van het kabinet maken geen deel uit van de volksvertegenwoordiging. Bij de gemeenten en de provincies maken de wethouders en gedeputeerden wel deel uit van de gemeenteraden resp. provinciale staten (het zgn. monistisch model).

Artikel 81 van onze grondwet bepaalt dat de vaststelling van wetten geschiedt door de regering tezamen met de Staten-Generaal. Wanneer er vanuit wordt gegaan dat het voor een SGP-afgevaardigde niet zo moeilijk is Hd van de Tweede Kamer te zijn zoals we in de inleiding zagen, wordt hiermee veelal geen rekening gehouden. Bovendien ziet men dan over het hoofd dat het tot één van de taken van de volksvertegenwoordiging behoort de regering te controleren of zij binnen-grondwettelijk bezig is, of zij niet werkt in strijd met de grondwet. Een duidelijke scheidslijn tussen de werkzaamheid van kabinet en Staten-Genera^ kan er dus niet worden getrokken. In dit verband zij opgemerkt dat leden van het kabinet, dus ministers en staatssecretarissen, geen minderheidsstandpunt in kunnen nemen. Het kabinet spreekt uit één mond. Dit in tegenstelling tot leden uit colleges van B. en W. of van Gedeputeerde Staten, die wel een minderheidsstandpunt kunnen innemen, uitdragen en verdedigen in het openbaar.

SGP-AFGEVAARDIGDEN IN GEMEENTERADEN EN PROVINCIALE STATEN

Vanaf de oprichting van de SG^.^hebben zowel in de raden als in de Staten SGP'ers zitting gehad. Zij waren van oordeel dat, wanneer hen de mogelijkheid werd geboden, zij die taak op zich moesten nemen. Niet als liefhebberij van een aantal mensen, maar men zag het als een opdracht van de Heere God. Als voorbeeld: in 1927 behaalde de SGP bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten in Zuid-Holland 4 zetels, in Zeeland 3, in Utrecht 2 en in Gelderland en Overijssel elk 1 zetel. De afgevaardigden hadden het niet gemakkelijk. Toen niet en nu nog niet. Wij moeten dus niet doen alsof de tegenwerking die wij ondervinden, iets van de laatste tijd is.

DE SGP IN DE TWEEDE KAMER

In 1922 werd Ds. Kersten tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gekozen. Tegenwerking ondervond ook hij in ruime mate.

Ds. Zandt omschreef het later in het Historisch Overzicht zo: „Voorwaar, het is geen geringe zaak geweest, dat Ds. Kersten temidden van spot en hoon, felle vijandschap en tegenstand, in de Tweede Kamer alleen drie jaar getrouw op zijn post heeft mogen staan. Men moet maar eens een Kamerzitting bijgewoond hebben, waar het enigermate gaat spannen, dan kan men zelfs van de tribune af gemakkelijk waarnemen, hoe de onverholen verbetenheid zich tegen een afgevaardigde van de SGP kan keren. En hij stond daar alleen tegenover 99 anderen. En dat in een hem oorspronkelijk geheel vreemde omgeving."

Hij stond daar echter niet uitsluitend om een principieel getuigenis af te leggen, hoe noodzakelijk ook, maar ook om een praktische bijdrage te leveren aan het bestuur van ons land. Dat gebeurde vroeger en dat gebeurt nu. Als voorbeeld uit het verleden noemen wij de opstelling van Ds. Kersten t.o.v. het vijfde kabinet van de heer Colijn, zomer 1939.

HET VIJFDE KABINET COLIJN

De regeringsverklaring van het vijfde

Vervolg op pagina 8 vervolg van pagina 7

kabinet van de heer Colijn was kort en bondig. Van onmiddellijk belang - zo Vfetd' daarin verklaard — voor het regeringsbeleid zijn de navolgende vier onderwerpen:

1. het financieel beleid van het rijk; 2. de daarmee samenhangende sanering van de gemeentefinancien en herstel van de gemeentelijke zelfstandigheid in zeer vele gevallen; 3. bestrijding van de werkloosheid; 4. versterking der maritieme defensie van Nederlands-Indië.

Bovendien werd in die korte verklaring nog gezegd: „Naast deze vier centrale vraagstukken, het regeringsbeleid rakend, zal het kabinet de mogelijkheid van de uitbreiding van de zorg voor de ouden van dagen in overweging nemen, terwijl het mede onmiddellijke aandacht zal schenken aan een partiële verbetering van de leerlingenschaal, c.q. verbetering van de regeling voor de kwekelingen met acte."

Aan het slot van de verklaring deed Dr. Colijn een beroep op de medewerking der Staten-Generaal teneinde de in het kort geschetste arbeid te volvoeren.

Welnu, de R.K. kamerfractie kwam al direct, bij monde van Mr. Deckers, met een geheel negatieve opstelling naar dit kabinet toe en kondigde aan dat er een motie ingediend zou worden, welke beoogde het kabinet, voordat het nog één daad had kunnen verrichten, te laten vallen.

De SGP-fractie stelde zich in dezen bij monde van Ds. Kersten heel constructief op. Allereerst zei de woordvoerder heel nadrukkelijk dat hij ook de daden van dit kabinet zou toetsen aan Gods Woord. En zouden die daden daarvan afwijken, dan zou hij de regering moeten bestrijden. Maar een motie, zoals de R.K.-kamerfractie die in wilde dienen, wees hij met grote felheid van de hand. Het werd aldus onder woorden gebracht:

„De motie is m.i. niet te rechtvaardigen. De motie is ingediend, vóórdat het ministerie enige daad verricht heeft. Ze is ten hoogste onbillijk. Ik zie, dat deze motie aangenomen zal worden. Als zij aangenomen wordt, dan zal de regering daaruit de consequentie trek-ken, die men hoopt, dat daaruit getrokken zal worden? Ik ben van de noodzakelijkheid van zulk een consequentie niet overtuigd. De regering kan m.i. de motie naast zich neerleggen. De regering kan zich op het standpunt stellen: wacht maar mijn daden af. De samenstelling van het kabinet is langs wettige, ordelijke weg geschied en een afkeuring, als is gelegen in de motie, behoeft het kabinet niet te schaden."

„Ik zou, " vervolgde Ds. Kersten, „het parlementair onverantwoordelijk vinden indien de regering een andere gevolgtrekking zou aanvaarden, ook dan, wanneer de motie werd aangenomen. Heeft men dan, als eenmaal de wetsvoorstellen van dit ministerie de kamer bereiken, de moed om zich tegen te stellen, welnu, dan kan de regering uit de stemmingen, die over ontwerpen, over de daden van de regering plaats hebben, verder beoordelen wat haar te doen staat." ')

Wat de houding van de SGP tegenover het vijfde kabinet van Dr. Colijn betreft, deze houding is door de woorden van Ds. Kersten die zojuist zijn aangehaald, juist gekarakteriseerd. Het was geen kabinet, zoals Ds. Zandt later uiteenzette, naar de begeerte huns harten. Allerminst. Toch verkozen zij het nog boven een coalitiekabinet, waarin Rome de boventoon voerde en door wiens toedoen ons land hoe langer hoe vaster in de greep van Rome geraakte.

Een zakenkabinet, zoals het vijfde kabinet van Dr. Colijn feitelijk was, heeft boven een coalitie-kabinet nog althans dit voordeel, dat het gemeenlijk meer en beter 's lands belangen behartigt dan een coalitiekabinet, waarbij de partijbelangen nummer een zijn en louter partijbelangen maar al te zeer, met 's lands belangen vereenzelvigd worden, zo schrijft Ds. Zandt later.

Al met al een houding, zo kunnen we constateren, waaruit blijkt dat bestuursverantwoordelijkheid t.a.v. het laten voortbestaan van het vijfde kabinet van Dr. Colijn werd aanvaard.

^) Over de totstandkoming en de val van het vijfde kabinet Colijn, alsmede over de houding van de SGP in dezen, bestudere men b.v. ook: mr. P. J. Oud, „Het jongste verleden", deel VI.

HET STAATSRECHT IN ONTWIKKELING

Eén van de jaren die centraal staan in de ontwikkeling van ons staatsrecht is het jaar 1868. Vanaf die tijd moet er bij de samenstelling van het regeringsprogramma en de bemanning van het kabinet, rekening worden gehouden met de staatkundige samenstelling van vooral de Tweede Kamer. Anders gezegd: De vorming van het kabinet wordt beheerst door de eis dat het kabinet het vertrouwen van de volksvertegenwoordiging moet hébben.

Over het hele proces, dat wij de kabinetsformatie noemen, verschaft het geschreven constitutionele recht echter geen duidelijkheid. De kabinetsfor- matie blijft ook na de algehele grondwetsherziening van 1983 een zaak van ongeschreven constitutioneel recht en van politieke spelregels.

Wel zien we dat er steeds meer een vervlechting plaatsvindt tussen het kabinet en de fracties in de Tweede Kamer, die het kabinet steunen, de zgn. regeringspartijen. Bij het kabinet Lubbers zoals dat nu functioneert, is er sprake van een geheel sterke binding van het kabinet aan de WD en het CDA.

AUerwege erkent men dat dit te weinig bewegingsvrijheid laat aan het parlementaire gebeuren. De beide Kamers der Staten-Generaal en met name de Tweede Kamer, zijn veel te veel politiek gebonden. Dit geldt niet alleen voor de oppositie-partijen, maar ook voor de regeringspartijen. Deze ontwikkeling kan erg nadelig zijn voor het dualisme kabinet Staten-Generaal.

Er zal in de toekomst geprobeerd moeten worden de band tussen het kabinet en regeringspartijen weer los-ser te maken. Een regeringsprogramma moet niet al te gedetailleerd zijn, maar een zekere vrijheid laten. De Staten-Generaal, vooral de Tweede Kamer, heeft dan voldoende ruimte om een eigen inbreng te leveren.

EEN TAAK VOOR DE SGP

De SGP zou zich hiervoor naar onze overtuiging sterk moeten maken. Omdat het hier gaat om een zaak van ongeschreven constitutioneel recht, is dat mogelijk. De vrijheid om af te wijken van de gewoonte die de laatste jaren steeds meer in zwang is geraakt, is aanwezig. Op die wijze ontstaan er betere perspectieven om, als de mogelijkheid zich voordoet en het landsbelang dit dringend vordert, te overwegen regeringsverantwoordelijkheid te gaan dragen.

In allerlei voorbereidende besprekingen en in de politieke stellingname zal dit aspect verwoord moeten worden. En juist als wij die ruim'te in de toekomst of in de nabije toekomst kunnen bepleiten, zullen wij een serieuze afweging moeten maken.

Eén ding is duidelijk: Het landsbelang vordert een terugkeer tot het Woord des Heeren en tot een politiek die daarin haar steunpunt vindt.

Zou de SGP worden geroepen tot het dragen van regeringsverantwoordelijkheid dan zullen er voorwaarden moeten worden gesteld. Die zullen met name liggen op het principiële vlak. Wij denken dat wij ons in hoofdlijnen wel kunnen vinden in het economisch beleid zoals dat op dit moment wordt gevoerd. Er zijn hopelijk mogelijkheden om juist in heel principiële zaken een barrière op te werpen door deelneming aan de regering.

Wanneer die afweging wordt gemaakt, zullen wij, als aan de te stellen voorwaarden wordt voldaan, het dragen van regeringsverantwoordelijkheid, hoe moeilijk ook, niet mogen schuwen.

Het hoofdbestuur van de Staatkundig Gereformeerde

Partij

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 juli 1986

De Banier | 20 Pagina's

Het dragen van bestuurlijke  verantwoordelijkheid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 juli 1986

De Banier | 20 Pagina's