Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het vloekverbod

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vloekverbod

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe langer ik erover nadenk, hoe vreemder ik het vind om het vloekverbod dat zes Veluwse gemeenten uit hun oude politieverordening (APV) in hun nieuwe wilden overnemen, te vernietigen als strijd met het nieuwe artikel 7 van de grondwet.

Sinds 1983 bevat dit artikel een derde hd, dat in de kern als volgt luidt: „Voor het openbaren van gedachten of gevoelens (...) heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. (...)"

Het Veluwse APV-artikel verbood om in het openbaar „de naam van God vloekende te gebruiken" en „ruwe of onzedelijke taal te gebruiken." De Kroon beschouwt deze uitingen „in beginsel" als „het openbaren van gedachten of gevoelens", hetgeen volgens artikel 7 van de grondwet vrij is. Gemeenten hebben niet het recht die vrijheid in te perken, aldus de Kroon.

Zouden de kamerleden bij de vaststelling van de nieuwe tekst van artikel 7 beseft hebben dat zij hiermee het openbaar vloeken in bescherming namen? Uit de stukken van de parlementaire behandeling blijkt dat in elk geval niet. Is hier de vrijheid van meningsuiting in geding? Wie wil in ernst beweren dat vloeken het welbewust „uiten van een mening" is? Vloeken is een bepaalde wijze van uiting geven aan een gemoedstoestand. Een vloekverbod maakt het „openbaren van gedachten of gevoelens" niet onmogelijk, maar verbiedt de kwetsende wijze die men voor dit openbaren van zijn gedachten of gevoelens kiest.

AANSTOOT GEVEN

Ik ken een gemeente waar het vloekverbod in de APV staat onder het kopje „Aanstoot geven" (tussen de artikelen „Bordeel" en „Urinoirs"!): „Het is verboden in het openbaar op een voor het publiek toegankelijke plaats te vloeken, voor de eerbaarheid aanstotelijke taal te bezigen of aanstootgevende gebaren te maken." Dat typeert wel genoeg dat het in zo'n verbod niet gaat om de inhoud (zie de formulering van het grondwetsartikel), maar om de aanstotelijke wijze van de uiting. Inhoudelijk is de krenking van godsdienstige gevoelens strafbaar gesteld in art. 147 van het Wetboek van Strafrecht.

Met de vernietiging van het Veluwse vloekverbod kan de Kroon onmogelijk bedoeld hebben dat de lagere overheden inzake het vloeken géén bevoegdheden meer zouden hebben. Integendeel, artikel 7 laat door zijn beperking tot de inhoud van de gedachten of gevoelens vele onmisbare overheidsbevoegdheden onverlet. Ter vergelijking moge ik wijzen op de vrijheid van drukpers die al veel langer in artikel 7 staat.

De jurisprudentie erkent de bevoegdheid van de gemeentelijke wetgever om de vrijheid van drukpers, zonder haar in het algemeen te verbieden, te onderwerpen aan beperkende voorschriften in het belang van de openbare orde. Blijkens de jurisprudentie wordt daarbij vooral gedacht aan de verzekering van de verkeersveiligheid, die voorkoming van ernstige hinder of wanordelijkheden en de zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Er is wel degelijk ruimte voor een eigen gemeentelijk beleid in het belang van de openbare orde, als het maar niet gebeurt op grond van een oordeel over de inhoud van de geschriften (maar weer wel wanneer redelijk verwacht mag worden dat die inhoud tot wanordelijkheden zal leiden), en dat beleid zich bepaalt tot een beperking van de vrijheid naar tijd, plaats en wijze en niet tot een algemeen verbod wordt.

JURISPRUDENTIE

Zo zal het ook ten aanzien van het derde lid van artikel 7 een jurisprudentie moeten groeien. Dat APV's het houden van demonstraties, optochten of toespraken langs de openbare weg of het rijden met een geluidswagen binden aan een vergunning vooraf zal niemand in strijd achten met artikel 7 derde lid. APV's plegen verbodsbepalingen te bevatten inzake gillen, schreeuwen en dergelijke voor anderen hinderlijke gedragingen, ook naschreeuwen en uitjouwen. Vooral dat laatste zou best als het „openbaren van gedachten en gevoelens" beschouwd kunnen worden, meer nog dan vloeken mijns inziens, en het valt niet in te zien waarom naschreeuwen en uitjouwen wél en vloekend en tierend langs de weg gaan niet tegengegaan zou mogen worden.

Kortom, voor vindingrijke juristen liggen hier mogelijkheden te over om een juridisch acceptabele formulering te bedenken. Wellicht heeft de Kroonuitspraak deze opening zelfs bewust gemaakt door het vloeken „in beginsel" te beschouwen als het openbaren van gedachten of gevoelens. In dat „in beginsel" ligt mijns inziens opgesloten dat de Kroon ook andere situaties onderkent.

Wat moeten gemeentebesturen nu doen? In ieder geval niet luisteren naar die burgemeester die zijn gemeenteraad al vertelde dat de kroonuitspraak elke gemeente die een vloekverbod heeft, verplicht dat nu te schrappen. Geen gemeentebestuur is dat verpUcht. Hooguit kan de kroonuitspraak tot gevolg hebben dat een vloekverbod nu zijn verbindende kracht mist zodat geen vervolging mogelijk is. (Dat gebeurde overigens toch al bijna niet.) Het zou de moeite waard zijn, de diverse vloekverboden te vergelijken en dan eens een proefproces uit te lokken.

MORELE WERKING

Maar ook afgezien daarvan, elk gemeentebestuur is vrij om het verbod in zijn APV te laten staan. Er kan zo nog een morele werking van uitgaan. Alleen wanneer men zou besluiten tot een nieuwe APV met een vloekverbod, loopt men de kans hetzelfde te ondervinden als de Veluwse gemeenten.

Ten slotte, artikel 7 geeft zelf al aan dat de vrije meningsuiting geen absoluut recht is („behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet"). Het kan ook naar de inhoud ingeperkt worden.

Alleen, de bevoegdheid tot die inhoudelijke beperking ligt in ons bestel bij de Kroon en de Staten-Generaal in samenwerking. Wanneer het waar is wat we onderstelden, dat lang niet alle kamerleden zich bij de behandeling van artikel 7 gerealiseerd hebben dat hiermee het vloeken grondwettelijke bescherming zou krijgen, dient het parlement, wanneer het zichzelf respecteert, nu zijn verantwoordelijkheid te kennen. Men mag dan ook een initiatief uit de Kamer verwachten. En zeker van minister Van Dijk op binnenlandse zaken mag men ervan uitgaan dat hij het belang van een regeling van deze zaak onderkent.

(overgenomen uit TERDEGE van 6 aug. 1986)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 september 1986

De Banier | 20 Pagina's

Het vloekverbod

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 september 1986

De Banier | 20 Pagina's