Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

1937 50 jaar geleden verloor de SGP haar derde zetel 1987

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1937 50 jaar geleden verloor de SGP haar derde zetel 1987

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In 1922 kon de eerste staatkundig-gereformeerde afgevaardigde zijn intrede doen in de Tweede Kamer in de persoon van ds. Kersten. Vanaf dat jaar was er sprake van een voortdurende groei. Werden in 1922 26.744 stemmen op de SGP uitgebracht; in 1925 steeg dit aantal tot 62.513 (een stijging met 133%!) waardoor ds. Zandt zijn zetel kon bezetten. Bij de volgende Tweede Kamerverkiezingen, in 1929, liep het stemmenaantal op tot 76.709 en kon de derde zetel ingenomen worden door ir. C. N. van Dis. Een hoogtepunt werd bereikt in 1933:93.273 stemmen werden op de partij uitgebracht; 2, 51% van het totaal der uitgebrachte stemmen. De winst in 1933 leverde de partij echter geen vierde zetel op. In 1929 zei ds. Kersten over de groei van „zijn" partij iri de Tweede Kamer het volgende: Langzaam, maar gestadig wortelt de geplante partij in de volksovertuiging in. (.. .) Er is, hoewel langzame, toch gestadige groei. Ik beken oprecht, dat die langzame groei door ons meer begeerd wordt dan het plotseling opkomen met een twee-of driedubbel aantal afgevaardigden. De Staatkundig Gereformeerde Partij worde niet een wonderboom, die in één nacht werd en in één nacht verging." In 1937 moest de partij echter een

gevoelige slag incasseren. Vergeleken met het topjaar 1933 werden in 1937 14.654 stemmen minder op de SGP uitgebracht. Het gevolg was dat na acht jaar de derde zetel verloren ging. In onderstaand artikel willen we aandacht besteden aan de hoofdoorzaak van het veriies in 1937.

PROF. DR. HUGO VISSCHER

In 1937 namen drie kleine rechtse protestants-christelijke partijen deel aan de verkiezingen: de SGP, de Hervormd (Gereformeerde) Staatspartij en de Christelijk nationale Actie. De HGSP was in 1922 opgericht en had sinds 1925 een afgevaardigde in de Kamer, de hervormde predikant C. A. Lingbeek. De CNA bestond nog maar kort; zij was in 1935 opgericht. Een van de initiatiefnemers was prof. dr. Hugo Visscher die van 1922 tot 1936 üd was van de Tweede Kamer voor de Antirevolutionaire Partij. Deze begaafde theoloog was in 1903, tijdens het kabinet-Kuyper tot hoogleraar benoemd van de universiteit van Utrecht. Kuyper zelf schijnt zich voor deze benoeming ingezet te hebben en was daarbij volgens de mening van velen buiten de voordracht omgegaan. Als hoogleraar die bekend stond om zijn orthodoxe standpunt oefende Visscher grote invloed uit op tal van studenten die later als predikant de Nederlandse Hervormde kerk dienden. Het betrof voornamelijk studenten die zich verwant voelden met de Gereformeerde Bond.

Volgens Visschers eigen woorden was hij door Kuyper, , gedrongen" zich met de politiek te gaan bemoeien, Kuyper noemde hem „de man met geuzenkop" en wekte daarmee gevoelens op van onverzettelijk calvinisme. Zelfs heeft Kuyper nog enige tijd met de gedachte gespeeld Visscher tot zijn opvolger te benoemen als leider van de ARP.

In 1922 besloot het Centraal Comité der ARP Visscher op een verkiesbare plaats op de kandidatenlijst te zetten. Een van de belangrijkste redenen was de onvrede bij veel hervormd-gereformeerden over de dominerende positie van de Gereformeerden binnen de ARP.

VISSCHERS BREUK MET DE ARP

Toch bleek prof. Visscher zich niet helemaal te kunnen vinden in de diverse standpunten van de ARP-fractie. Meer dan eens kwam het tot een ernstige botsing. Eind 1935 ontstond de breuk. In november bedankte Visscher voor het lidmaatschap van de kiesver eniging te Zeist en per 1 januari 1936 trad hij af als lid van de Tweede Kamer. Zijn kritiek op de ARP spitste zich op twee punten toe. In de eerste plaats verweet hij de ARP artikel 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis verkeerd te interpreteren. De partij liet de „christelijke staatsleer" los. De leiders „hadden er geen behoefte meer aan, daar zij meenden in het liberalisme den steen der wijzen gevonden te hebben door een staatsidee te verzinnen, waarin voor bemoeienis met de religie geen plaats meer was, omdat het dien Staat het onderscheidingsvermogen ontbrak, " zo schreef hij in het Gereformeerd Weekblad. Met name Colijn was zijns inziens met de uitleg van de beginselen geheel in het liberale vaarwater terechtgekomen. Als tweede reden om met de ARP te breken voerde hij de achtergestelde positie van de hervormd-gereformeerden binnen de partij aan. Op 23 november werd in Utrecht een

vergadering belegd waar prof. Visscher een rede hield getiteld: „De poli- tieke positie der Hervormd Gereformeerden." Tijdens deze bijeenkomst werd in feite een nieuwe partij opgericht. Er werd n.l. besloten een concept beginselprogramma op te stellen; voorlichting te geven aan andere protestants-christelijke partijen om zodoende te trachten contact te krijgen op basis van de beginselen van Gods Woord." Dit betekende dat er onderhandelingen gevoerd zouden worden met de ARP, de CHU, de HGS en de SGP. Met nadruk werd gesteld: Doel van de Christelijk Nationale Actie is „de opbouw der ééne, op den Grondslag der Gereformeerde, in onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis gegeven beginselen, eene der gansche Hervormde gezindheid omvattende politieke beweging." Bij andere gelegenheden beklemtoonde Visscher dat zijn streven niet was gericht op het oprichten van een afzonderlijke partij.

ONDERHANDELINGEN MET DE SGP

Ruim een maand na de vergadering in Utrecht vond er al een gesprek plaats tussen ds. Kersten en prof. Visscher. De verdere besprekingen werden namens de SGP gevoerd door de drie zittende Kamerleden; namens de CNA door prof. Visscher, ds. R. Bartlema van Zeist en de heren Jansen en Aalders. Ondanks grote overeenkomsten bleek vanaf de eerste contacten verschil van mening te bestaan over het vraagstuk van de godsdienstvrijheid.

De SGP-ers waren van mening dat op grond van artikel 36 van de NGB geen vrijheid van godsdienst mocht worden toegestaan. Wel zou er gewetensvrijheid mogen zijn. Prof. Visscher stelde zich op het standpunt dat aan alle godsdiensten gelijke rechten moesten worden toegekend. Dit betekende in de praktijk vrijheid van godsdienst. Visscher stond, wat deze kwestie betrof, in de lijn van de ARP. Artikel IV van het program van beginselen bevatte nl. de zinsnede dat de overheid de plicht had „alle kerken of godsdienstige vereenigingen en voorts alle burgers, onverschillig welke hun belijdenis aangaande de eeuwige dingen zij, te behandelen op voet van gelijkheid." Binnen het bestuur van de CNA bestond enige onenigheid over de vraag hoever men tegemoet moest komen aan de eis van de SGP geen godsdienstvrijheid te verdedigen en in een program op te nemen. Op zeker ogenblik, in de tweede helft van 1936, deed volgens ds. Kersten prof. Visscher de toezegging over te komen naar de SGP zonder zich erom te bekommeren of de hele CNA mee zou gaan. Uit praktische overwegingen werd korte tijd later deze toezegging weer ingetrokken.

Nadat een overeenkomst in november 1936 dichtbij leek, gingen de wegen toch definitief uiteen. In het Gereformeerd Weekblad van 20 februari 1937 zette prof.Visscher uiteen dat zijns inziens gewetensvrijheid noodzakelijk godsdienstvrijheid insloot. Ds. Kersten stelde daartegenover dat de Gereformeerde Vaderen op grond van artikel 36 van de NGB zich tegen godsdienstvrijheid hadden gekeerd. Hij citeerde uit de Redelijke Godsdienst van Wilhelmus a Brakel o.a. het volgende: „Het komt haar (nl. de overheid) toe, God te doen eeren; alle afgoderij, beeldendienst en allen valschen Godsdienst niet te dulden onder haar gebied, maar uit te roeien." Tot aan de verkiezingen in mei werd met grote regelmaat in De Banier aandacht besteed aan het vraagstuk van de godsdienstvrijheid. Prof. Visscher verdedigde zijn standpunt in het Gereformeerd Weekblad. In een van zijn bijdragen stelde hij vast: „Ds. Kersten's bewering, dat vrijheid van godsdienst met de leer der Vaderen en Gods Woord in strijd is, moet als geheel onjuist worden afgewezen."

Tijdens de polemiek voerde prof. Visscher aan dat de SGP-ers tijdens de besprekingen hadden gesteld dat bij eventuele samenwerking de nummers 1, 2 en 3 een gemeenschappelijke lijst door de drie zittende SGP-ers zouden worden bezet, terwijl de nummers 4, 5 en 6 bestemd zouden zijn voor kandidaten van de CNA. Dit standpunt keurde hij af. De vraag wie Tweede Kamerlid zou worden had volgens hem de SGP-ers zo bezig gehouden, dat alle andere zaken naar de achtergrond verdwenen. Ds. Kersten wees deze beschuldiging van de hand. Het was niet eerlijk ten opzichte van de kiezers een van de zetels waarover de partij beschikte, tijdens onderhandelingen met een partij in oprichting, prijs te geven. Deze mening was con­ form de beslissing die de vertrouwensvergadering had genomen.

DE UITSLAG

De verkiezingen leverden de CNA geen zetel op. De ruim 20.000 stemmen vormden net de helft van de kiesdeler. Ruim 20% van de op de CNA uitgebrachte stemmen waren afkomstig uit de kieskring Dordrecht. In de kieskringen Utrecht, Arnhem, Leiden en Zwolle verkreeg de CNA in totaal 10.567 stemmen. De vijf genoemde kieskringen , , leverden" bij elkaar ongeveer 75% van het aantal CNAstemmen. Het is niet na te gaan waar deze stemmen vandaan kwamen. Een deel was afkomstig van de SGP, maar ook de ARP, de CHU en de HGS verioren volgens de kranten aan de CNA. (In de vijf genoemde kieskringen waar de CNA in totaal 15.373 stemmen verkreeg werden 7.427 stemmen minder op de SGP uitgebracht dan bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1933.)

Op de SGP werden in 1937 14.654 stemmen minder uitgebracht dan in 1933. Volgens het hoofdbestuur was het verlies te wijten aan de activiteiten van de CNA èn aan de aantrekkingskracht van minister-president Colijn. Na de devaluatie van de gulden in september 1936 trok de economie weer enigszins aan waardoor het beeld van Colijn als sterke man werd versterkt.

Prof. Visscher meende dat maar een klein deel van de op de CNA uitgebrachte stemmen afkomstig was van de SGP. De procentueel sterke achteruitgang van de partij werd volgens hem veroorzaakt door de afkeer van „het alle grenzen der welgevoegelijkheid en de eischen van Gods Woord overschrijdende, woeden dezer Broederen."

Uit deze bittere reactie blijkt hoe groot de afstand tussen beide partijen was geworden. De reactie in De Banier was beduidend gematigder. Er werd alleen geconstateerd dat mede door het optreden van prof. Visscher de invloed van de oude gereformeerde belijdenis in de politiek was verzwakt. In de nieuw gekozen Kamer moesten de predikanten Kersten en Zandt het zonder ir. Van Dis stellen.

Woudenberg, drs. W. Fieret.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 mei 1987

De Banier | 20 Pagina's

1937 50 jaar geleden verloor de SGP haar derde zetel 1987

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 mei 1987

De Banier | 20 Pagina's