Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De opkomst van de moderne kaderpartij

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De opkomst van de moderne kaderpartij

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het moet in 1963 zijn geweest dat ik samen met mijn vader folders rondbractit van een politielce partij. Indien ik het mij goed herinner, waren het donkerblauwe pamfletten met een grote oranje stip in het midden en voorzien van de letters ARP. Op de achterkant stond een oproep om bij de aanstaande verkiezingen de stem uit te brengen op deze protestantse partij. Mijn vader had deze folders \an 'de kerk' gekregen, dacht ik. Achteraf realiseerde ik mij dat het niet 'de kerk' was, maar de plaatselijke A.R, kiesvereniging, die echter wel vergaderde in de consistoriekamer van het kerkgebouw. Het propagandamateriaal moest in het overwegend rooms-katholieke Bergen op Zoom op specifieke adressen in de bus gestopt worden, namelijk daar waar 'lidmaten' van de Gereformeerde Kerken woonden. De verkiezingsuitslag was voor 'onze' partij overigens teleurstellend.'

'Er is sindsdien veel veranderd. Bij ons thuis is het groene spaarbusje voor de Vrije Universiteit met daarop het portret van Abraham Kuyper op een gegeven moment verdwenen. De ARP ging op in het CDA. Het stemgedrag van mijn zus, mijn broers en mijzelf loopt, voorzover ik weet, nogal uiteen. De vanzelfsprekendheid om vanuit een zekere achtergrond op een bepaalde partij te stemmen, hield bij onze generatie op te bestaan.'

Wie kaatst

Met deze situatieschets leidt Ruud Koole zijn studie in naar de ontwikkeling van de organisatiestructuur van de politieke partijen in ons land. Een in politiek en politicologisch Nederland spraakmakend boek. Niet alleen toen het vorig jaar werd gepubliceerd, maar ook nu nog wordt er veelvuldig uit geciteerd en over gedebatteerd. Het onderwerp is er dan ook naar. VC'ie kaatst met het onderwerp politieke partijen, kan de bal verwachten, niet in het laatste van de politieke kaste die zich natuurlijk aangesproken voelt. De politici dus, van zichzelf uit al spraakmakend, en gaat het over henzelf, extra allergisch.

Spraakmakend ook, omdat Koole inhaakt op een actueel thema. In zijn omvangrijke en gedegen studie poogt hij een begin van een antwoord te geven op de vraag wat de rol en functie is van de politieke partijen in de huidige grotendeels geïndividualiseerde en geseculariseerde samenleving. Er is 'iets' met de politieke partijen. Partijbestuurders, politici en burgers voelen aan dat er 'iets' veranderd is. Maar wat is nou dat 'iets'? Koole wijst in dit verband op een toch wel enigszins merkwaardige mengeling van tegenstrijdige gevoelens. Een paradox noemt hij het. Enerzijds signaleert men dat de partijen 'dood' zijn ('de neergang^an de partijen'), anderzijds klinkt de klacht dat de besluiU'orming in Den Haag genekt wordt door de 'partijpolitiek'.

Deze geluiden zijn overigens niet uniek voor Nederland. In andere westerse democratieën zijn soortgelijke geluiden te horen. Internationaal is er dan ook een onderzoeksproject gestart met de bedoeling op de partijorganisaties in twaalf Westeuropese en Noordamerikaanse landen met elkaar te vergelijken. In Nederland heeft Ruud Koole dat karwei op zich genomen, iemand die hiervoor bij uitstek geschikt moet worden geacht. Koole studeerde geschiedenis aan de Rijksuniversiteit van Groningen, bracht het daar tot Hoofd van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) en is nu universitair hoofddocent politieke wetenschappen aan de Rijksuniversiteit van Leiden.

Spiegel

De studie is in de \orm gegoten van een proefschrift, met als titel: De opkomst van de moderne kaderpartij, ondertitel: Veranderende partijorganisatie in Nederland 1960-1990. Het boek bestaat uit vier delen. Deel I beschrijft de ge- .schiedenis van de partijen en hun •Structuur in 1960. Niet alle partijen, maar, zoals zo vaak, alleen de grootsten. ARR CHl], K\T (later CDA), PvdA, \'\1) en, later erbij komend, D66. Koole acht de keuze voor de grotere partijen gerechtv'aardigd en wenselijk, omdat het theoretisch kader van waaruit hij redeneert en waaraan hij toetst, alleen toepasbaar is op grote(re) partijen. Uit%'oerig portretteert hij in deel I door de spiegel van het verleden de partijen zoals ze er organi, satorisch in I960 uitzagen.

Voor het inkaderen van de Nederlandse politieke partijen doet Koole een beroep op modellen die hij ontleent aan de internationale wetenschappelijke literatuur Zo komt het dat we de klinkende naam van de Fransman Duverger gekoppeld zien aan de oude CH en de Italiaan Panebianco op de WD wordt losgelaten. In navolging van de politicologen voor hem, maakt Koole onderscheid tussen drie soorten partijen. Ten eerste zijn er de kaderpartijen, dat zijn — globaal genomen — de partijen van de negentiende eeuw. Een kaderpartij bestaat uit een groep notabelen die bepaalde kandidaten bij een verkiezing ondersteunen. De kandidaten worden via de partij als 'kader' door de notabelen van deskundigheid en middelen voorzien. Deze partijen komen voort uit periodes waarin het kiesrecht slechts voorbestemd was aan een paar bevoorrechte kiezers.

De massa-of sociale integratiepartijen daarentegen komen op als het kiesrecht (zo goed als) algemeen is geworden dan wel de strijd daarover is ontbrand. Dit soort partijen richt zich op de massa, die de partij financiële middelen verschaft en via de partij geschoold wordt om mee te doen aan het politieke spel. Deze partijen hebben een krachtige, centralistische organisatie. De derde, en meest moderne partijsoort is de zogenaamde catch-all of electoraalprofessionele partij. Daarin spelen politieke professionals ('technocraten') de hoofdrol. Het gaat hen er vooral om bij de verkiezingen zoveel mogelijk stemmers te 'verzamelen'. De nadruk ligt niet op ideeën of beginselen, maar op issues waarmee gescoord kan worden en op aansprekende personen. Deze partij past het best bij een samenleving als de onze, waar vrijwel iedereen kan genieten van een betrekkelijke welvaart en de publieke opinie gevormd en beheerst wordt door de moderne massacommunicatiemiddelen.

Ontplooien

De delen II en III brengen de veranderingen in de Nederlandse poUtieke partijen tussen I960 en 1990 in kaart. Deel II doet dat vooral wat betreft het partijapparaat, deel III richt zich op de belangrijkste activiteiten die partijen ontplooien en wat er in dat opzicht allemaal is veranderd. De thema's die (hoofdstuksgewijs) belicht worden zijn in deel II de formele organisatiestructuur, het lidmaatschap, de financiën, de wettelijke positie van politieke partijen, de verhouding tussen fractie en partij en de relaties met maatschappelijke organisaties. Deel III behandelt de 'partij in actie' bij de kandidaatstelling, de (verkiezings)-programmaproduktie en de wijze van campagnevoeren. Door op al deze terreinen de ontwikkelingsgangen van de partijen na te gaan, heeft Koole getracht zicht te krijgen op de aard en richting van de veranderingen, vat te krijgen op het 'iets' waar zoeven op werd gedoeld.

De uitwerking of toepassing volgt dan in het slotdeel, deel IV. Daarin worden de (buitenlandse) theorieën losgelaten op de Nederlandse praktijkvan 1960 tot 1990. Koole doet dat aan de hand van de beantwoording van twee intrigerende vragen. Vraag één: is er werkelijk sprake van het verval van politieke partijen, en vraag twee: geven de veranderingen van de aard van de partij-organisaties aanleiding de Nederlandse partijen anno 19nu te typeren als catch-all of electoraal-professionele partijen?

Neergang van de partijen

Op beide vragen een antwoord, zij het niet in alle opzichten eenduidig, want niet alle gesignaleerde ontwikkelingen wijzen in één richting en theorie en praktijk stemmen welhaast nooit overeen. Wat betreft de vraag naar het (nog) vervullen van de traditionele functies, is de slotsom dat er weliswaar in enkele opzichten gesproken kan worden van enig functieverlies, maar dat dit niet onherroepelijk leidt tot de conclusie dat de partijen in verval zijn. Met de zogenaamde crisis van de partijen valt het allemaal dus wel mee, stelt Koole gerust. De partijen recruteren en selec­ teren nog kandidaten voor het politieke handwerk, partijen formuleren en wegen nog wensen en eisen ten aanzien van het beleid, partijen weten nog kiezers aan zich te binden, partijen scholen en vormen nog.

En dan de vraag naar de typering van de huidige Nederlandse partijen. Koole introduceert in dit verband de term moderne kaderpartij, en verklaart daarmee de titel van zijn boek: de opkomst van de moderne kaderpartij. Dit partijtype heeft een aantal kenmerken. Zo blijkt in de verhouding tussen de top en de basis het zwaartepunt te liggen bij de professionals van de partijtop. Voorts is er sprake van een lage organisatiegraad (weinig leden) en is de partij in sterke mate gericht op het trekken van stemmers door middel van campagnes waarin 'leuke' issues en 'aantrekkelijke' leiders centraal staan. De organisatiestructuur is nog die van de vroegere massapartij, dit om de interne partijdemocratie te kunnen laten blijven werken. Een laatste kenmerk van de moderne kaderpartij is, dat deze financieel steeds meer direct of indirect afhankelijk wordt van de overheid, en minder van de steun van haar leden. Conclusie: de partijen hebben zich schoorvoetend aangepast aan de verander(en)de omstandigheden, waarvan de individualisering en de komst van de televisie de belangrijkste waren.

Verfoeid

Zoals gezegd, partijen vervullen nog steeds hun rol als communicatiekanaal tussen politici en kiezers. Maar juist in dat 'nog steeds' zit het 'm nu juist. Hoe lang nog? Koole's exercitie in het Nederlandse partijwezen eindigt met een epiloog, waarin die vraag aan de orde wordt gesteld en waarin de schrijver zelf ook partij kiest. Koole kiest partij voor de door hem 'gevonden' moderne kaderpartij als middel tegen de opkomst van een door hem evenzeer verfoeid als gevreesd ander partijtype: de kartelpartij. Het is niet ondenkbeeldig, schrijft Koole, verwijzend ook naar wat andere politicologen hierover hebben geprofeteerd, dat Nederland toegroeit naar een zogeheten karteldemocratie. In zo'n democratie' zijn de partijen alleen nog maar op zichzelf en op de staat gericht, niet meer op de burgers. Financieel en anderszins zijn ze nauw verweven met en afhankelijk van de staat die zij nu juist behoren te controleren. Verschillen zijn er tussen de partijen in zo'n 'democratie' nog nauwelijks, laat staan principiële tegenstellingen. Voor de niet tot de politieke kaste behorenden ontstaat er één pot nat, waar 'men' zich steeds minder in herkent en waar het democratisch bestel onder gaat tijden.

Aanzetten in deze richting zijn er, sombert Koole, die daartoe verwijst naar de resultaten van zijn onderzoek naar de ontwikkelingen in de afgelopen drie decennia: een sterk naar binnen en op zichzelf gerichte partijcultuur, het ontstaan van het professionele 'fractiecomplex', de sluipende introductie van overheidssubsidies voor politieke partijen en het feit dat de kiezers zich steeds minder blijken te herkennen in de partijen. De consensussfeer van de jaren '80 wijst ook in die richting. Zetten deze ontwikkelingen door, dan ziet Koole bet somber in voor de partijen, en meer algemeen voor de Nederlandse democratische verhoudingen.

Maar deze ontwikkeling is geen onontkoombaar proces, zoals sommigen beweren. Koole vestigt wat dat betreft zijn hoop op de door hem in de voorgaande hoofdstukken geschetste moderne kaderpartijen. Die hebben deze verderfelijke ontwikkeling tot op heden kunnen tegenhouden, schrijft hij. Willen ze dat blijven doen, dan zullen de partijen zich toch weer wat meer ten opzichte van elkaar moeten gaan profileren. Niet dat de polarisatie a la de jaren '70 terug moet keren, maar het zou, om te voorkomen dat Nederland ongewild en ongemerkt toegroeit naar een 'eenpartijstaat', goed zijn indien ook in de electorale sfeer partijen hun standpunten wat duidelijker markeren.

Kiezers en gekozenen

Ook moeten de huidige partijen ervoor oppassen zich te veel te fixeren op zichzelf en op het overheidsgebeuren. Koole beveelt dan ook aan dat de partijen hard gaan werken aan het versterken van 'intermediaire rol' tussen kiezers en de gekozenen. Concreet kan daar uitwerking aan gegeven worden door bij de kandidaatstelling wat verder te kijken dan het Haagse kringetje. Partijen zouden er ook goed aan doen zich meer, en directer tot de kiezers te wenden ('grotere oriëntatie op de kiezers'). In dit verband noemt hij het verder verlagen van de drempel om met voorkeurstemmen in de Kamer gekozen te worden.

Wat in dit beeld absoluut niet past, is een verandering van het kiesstelsel op de manier zoals de commissie- Deetman heeft bepleit, waarbij het land opgedeeld zou worden in vijf a tien kiesdistricten met elk tien a dertig leden. Het nadeel daarvan zou o.a. zijn dat de kleine partijen, de partijen die hun intermediaire rol nu juist zo goed vervullen, uit het parlement zouden verdwijnen. Zoiets bevordert juist de ontwikkeling in de richting van een gesloten kartel van gevestigde partijen. Het vervreemdt ook groepen van het electoraat die stemden op de kandidaat die in het district afviel.

Na op nog andere mogelijkheden te hebben gewezen, sluit Koole zijn epiloog met een oproep af, een oproep aan de huidige moderne kaderpartijen. Zij dienen de signalen en prikkels van buiten op te vangen en daar adequaat mee om te gaan. Zij kunnen hun intermediaire rol nog steeds vervullen, en zo voorkomen dat Nederland afglijdt naar een quasidemocratie waarin partijen zijn gedevalueerd tot 'verkiezingsmachines'.

'Moderne kaderpartijen moeten hier zeker toe in staat worden geacht. Zij beschikken reeds over een behoorlijke mate van interne democratie, zijn nog steeds afhankelijk van de leden, weten op nationaal niveau vele kiezers tot stemmen te bewegen en doen voortdurend pogingen hun gedachtengoed te actualiseren. De problemen die er in hun functioneren zeker zijn, moeten zij kunnen oplossen zonder te verworden tot ondemocratische, volledig van de maatschappij geïsoleerde en door technocraten overheerste semi-staatsinstellingen. Daar is veel inzet, inzicht en politieke wil voor nodig, maar het is niet onmogelijk."

N.a.v. de opkomst van de moderne kaderpartij Veranderende partijorganisatie in Nederland 1960-1990 Het Spectrum (aula-paperback) Utrecht, 1992 Prijs: ƒ 49, 90

M. de Bruyne

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1993

De Banier | 20 Pagina's

De opkomst van de moderne kaderpartij

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1993

De Banier | 20 Pagina's