Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De problematiek van de ambtseed

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De problematiek van de ambtseed

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Binnen de Staatkundig Gereformeerde Partij zijn door de jaren heeft veel vragen gespld over de ambtseed. Vragen die zich ver' menigvuléigen nu de wetgeving steeds meer in strijd lijkt te komen met Gods Woord, de grondslag van ons handelen. Een werkgroep van ons studiecentrum beeft zich over deze problematiek gebogen en het resultaat daarvan aan het Hoofdbestuur voorgelegd. Deze groep bestond uit de heren dr CS.lJanse (voorzitter), drsJ.Mulder (secretarts), mrdrJ.T.van den Berg, ds f.Koppelaar, N.Verdouw, R.van Ommeren, GJ.SmitenLM.Verhoeks. In overleg met de werkgroep is, mede in verband met de actualiteit, besloten dit artikel onverkort in ons partijblad op te nemen. Het Hoofdbestuur acht, zonder een en ander te presenteren als hèt antwoord op alle vragen, de in dit artikel aangedragen gedachten zeker de moeite van het overdenken waard.

SGP-vertegenwoordigers hebben vrijwel vanaf de oprichting van de partij zitting gehad in Gemeenteraden, Provinciale Staten en Staten-Generaal. Ze zagen deelname aan het openbaar bestuur als een opdracht van de Heere God om in het publieke bestel Zijn Naam te belijden. Ze wisten overigens dat ze voor moeilijke beslissingen kwamen te staan, omdat de uitgangspunten van het vastgestelde beleid in strijd konden zijn met datgene wat God in Zijn Woord gebiedt.

Tegen die achtergrond bezien is voor SGP-ers de problematiek van de ambtseed beslist niet nieuw. Toch komt op gezette tijden de vraag op of SGP-ers de gevraagde eden nog wel kunnen afleggen omdat er steeds meer is in de wetgeving dat niet is naar Gods Woord. SCiP-ers huldigen immers de opvatting dat wet- en regelgeving een bijbelse fundering moeten hebben. Zij willen zich daarvoor ook inzetten. De drijft'eer achter hun optreden is 'de beginselen van Gods Woord op staatkundig terrein tot meerdere erkenning te brengen' (art. 2 Program van Beginselen). In de praktijk zal het SGP-raadslid geplaatst worden midden in het spanningsveld dat bestaat tussen Gods Wet en de landelijke wetten.

In de partij is in de afgelopen 75 jaar bij herhaling van gedachten gewisseld over die problematiek. Toch is het zinvol de problematiek van de ambtseed nog eens te bezien, omdat sinds de oprichting van de SGP het aantal onderwerpen waarover principiële problemen kunnen ontstaan drastisch is toegenomen. Daar komt bij dat de ecdsformule in de nieuwe Gemeentewet is gewijzigd.

1. Nederland als gedecentraliseerdeeenheidsstaat

Nederland is een gedecentraliseerde eenheidss.staat. De decentrale inrichting van ons land heeft historische rechten. Gemeenten en provincies waren er eerder dan het rijk zelf Kenmerkend voor dit stelsel is het argument dat besturen op een zo laag mogelijk niveau plaatsvindt, zo dicht mogelijk bij de burger. In eerste instantie is de gemeente de aangewezen overheid om bepaalde taken te behartigen. De gemeente is een overheidsorgaan met eigen bevoegdheden (autonomie). De Gemeentewet gaat dan ook uit van het bestaan en de werking van de gemeentelijke zelfstandigheid.

De gemeentelijke autonomie is overigens niet onbeperkt, want de gemeente is een onderdeel van de gedecentraliseerde eenheidsstaat, De huishoudingen van rijk, provincie en gemeente staan niet los van elkaar. Een andere beperking van de gemeentelijke autonomie is het stelsel van medebewind. Gemeenten worden daardoor verplicht bij algemeen verbindende regeling tot medewerking aan de uit\'oering van een hogere regeling.

De ontwikkelingen in de afgelopen jaren tonen aan dat allerlei gemeentelijke taken steeds meer zijn overgenomen door provincie of rijk en de eigen gemeentelijke beleidsruimte is ingeperkt. Dat is geen goede ontwikkeling. Ook bij het medebewindsbeleid dienen gemeenten de ruimte te hebben om recht te doen aan de plaatselijke situatie. Dat komt ook de betrokkenheid van de burger bij het lokale bestuur ten goede.

2. Politieke partijen

Politieke partijen vormen belangrijke schakels tussen de overheid en de burgers. Zij proberen invloed uit te oefenen op het overheidsbeleid, zowel op landelijk, provinciaal als gemeentelijk niveau.

Haar visie omtrent de inrichting van een samenleving legt een politieke partij neer in een beginselprogram en meer concreet in een verkiezingsprogram. Ze is daarop aanspreekbaar en wordt vervolgens ook beoordeeld op haar geloofwaardigheid en uitkomen voor haar beginselen tijdens haar optreden in de praktijk.

Een gekozene in een gemeenteraad zal in zijn handelen primair aandacht moeten hebben voor de belangen van zijn gemeente. Hij heeft het algemeen belang van de gemeente te dienen. Uiteraard heeft hij rekening te houden met de beginselen en uitgangspunten van zijn partij. Hij vertegenwoordigt met zijn opvattingen een bepaald deel van de bevolking in het openbaar bestuur, ook al zit hij zonder last of ruggespraak.

De wensen en voorkeuren van de burger moeten goed bekend kunnen worden bij het bestuur. Als een lid van een vertegenwoordigend lichaam dient hij in zijn uiteindelijke beslissing het resultaat van zijn afweging duidelijk te motiveren. De burgers hebben daar recht op, ook als het gaat om het stemgedrag.

3. De zuiveringseed en de ambtseed

Alvorens deel te kunnen nemen aan het openbaar bestuur . dient de zuiveringseed en de ambtseed (belofte of verklaring) te worden afgelegd.

Met het afleggen van de zuiveringseed geeft iemand plechtig te kennen niets gedaan te hebben wat bij de wet verboden is om dat lidmaatschap (van de raad) te verkrijgen. De tekst van de zuiveringseed luidt als volgt:

"Ik zweer, dat ik, om tot lid van de raad te worden benoemd, directelijk of indirectelijk, aan geen persoon, onder wat naam of voorwendsel ook, enige giften of gaven beloofd of gegeven heb. Ik zweer, dat ik om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen ofte laten, van niemand hoegenaamd enige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk. Zo waarlijk helpe mij God almachtig"

Bij de zuiveringseed liggen maar zelden de problemen. Vervolgens moet de ambtseed worden afgelegd. Volgens de eedsformule in de huidige gemeentewet zweert het raadslid trouw aan de Grondwet en aan de 'wetten des Rijks', met daaraan toegevoegd 'met al hun vermogen' de belangen van de gemeente te zullen voorstaan en bevorderen. De eedsformule in de nieuwe Gemeentewet is als volgt:

"Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van het gemeentebestuur naar eer en geweten zal vervullen."

De ambtseed is onverbrekelijk aan een benoeming verbonden. Bij elke benoeming in een nieuw ambt, dus ook bij herbenoeming, moet opnieuw beëdiging plaatsvinden. De strekking van de ambtseed voor raadsleden en statenleden is vooral dat het een binding schept aan de Cïrondwet en de andere wetten.

In vergelijking met de vorige eedsformule valt op dat niet meer wordt gesproken over de 'wetten des rijks', maar over 'wetten'. Dat houdt ook een binding aan het statuut en internationale overeenkomsten in.

Een tweede opvallende verandering is het weglaten van de zinsnede dat de gekozene met al zijn vermogen de belangen van de gemeente zal behartigen. Daarvoor in de plaats is gekomen de meer algemene taakstelling zijn plicht "naar eer en geweten" te zullen vervullen. Behalve het wat meer eigentijdse taalgebruik heeft in de nieuwe eedsformule het geweten meer nadruk gekregen. Het zou kunnen zijn dat de oude formulering wat te rigide was en de praktijk heeft geleerd dat meer ruimte moet worden gelaten aan het geweten.

4. De betekenis van de eed

Iedere christen is geroepen Gode meer gehoorzaam te zijn dan mensen. Dat geldt niet alleen voor christenen in het openbaar bestuur. Als iemand wil deelnemen aan het openbaar bestuur vordert de overheid de eed (belofte) en vraagt ze daarmee gehoorzaamheid en trouw. Door middel \'an de eed ^•an trouw verbindt de gekozene zich aan de rechtsorde en spreekt hij uit binnen de grenzen \-an de rechtsorde te zullen handelen.

ledere in ons bestel afgelegde eed wordt (getrapt) afgelegd in handen van Hare Majesteit, die bij de gratie Gods regeert. De SGP heeft zich \-an meet af aan een \'oorstandster van het afleggen van de eed betoond en de belofte afgewezen. Het Program ^an Beginselen van de SGP (art. 3, laatste zin) vermeldt dat de overheid is geroepen de eed te eisen. Het regeren en/of regelen en besturen 'bij de gratie Gods' impliceert het zich onderwerpen aan de 'soevereiniteit Gods'. In de eed wordt tot uitdrukking gebracht dat overheid en onderdaan aan één autoriteit onderworpen zijn, namelijk aan God.

Een staatkundig gereformeerd overheidspersoon zal zich niet aan de eedsaflegging behoren te onttrekken. Er mag niet worden volstaan met het afleggen van de zgn. belofte. De belofte betekent in deze omstandigheden een miskenning van de autoriteit Gods en behoort te worden afgewezen. Een rechte eedzwering is God aanroepen, in al onze woorden en werken Hem prijzen (Heidelbergse Catechismus, Zondag 36, vraag 99) en God bidden of Hij (in dit geval) de gekozene bij wil staan om te volbrengen wat van hem wordt verlangd als hij toetreedt tot het openbaar bestuur.

5. Ge'wetensprobleem

Het blijkt in de praktijk dat behalve SGP-raadsIeden ook andere gekozenen probleen kunnen hebben met het nakoen van de vastgestelde wetten. In en vakblad wordt melding gemaakt an een vrouwelijk deelraadslid dat, oorafgaand aan het afleggen van de elofte, verklaart dat ze van oordeel s dat de geldende wetten "de (soms at verouderde) neerslag zijn van de ormen en waarden van de meerdereid van het Parlement" en dat ze ich het recht voorbehoudt om, desoods langs de weg van de burgerlije ongehoorzaamheid, dat produkt e veranderen. (Zie 'Binnenlands Betuur, 13 juli 1990).

Ondanks Kamervragen vond de minister van Binnenlandse Zaken het niet nodig in te grijpen. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat het ge­ kozenen is toegestaan een voorbehoud te maken, wanneer ze de eed op de grondwet en de wetten van het rijk afleggen. Voor SGP-ers zal de feitelijke argumentatie anders luiden, maar met het streven naar verandering van de wetten binnen het raam van de rechtsorde wordt ingestemd.

6. Leden van Kamers, Staten en Raden

Tussen het afleggen van de ambtseed door leden van de Staten-Generaal aan de ene kant en leden van Provinciale Staten en Gemeenteraden aan de andere kant bestaat een aanzienlijk verschil. Niet wat betreft het karakter van de eed. Kamerleden zweren echter alleen trouw aan de grondwet en leden van mede-overheden zweren ook trouw aan de vastgestelde wetten.

Vanaf de intrede in het parlement hebben de SCiP-vertegenwoordigers zich op het standpunt gesteld dat een SfiP-er de eed op de grondwet kan en mag afleggen, mede vanwege het feit dat het beginsel v^an volkssouvereiniteit niet in de grondwet is opgenomen. Ze verklaren niet dat zij de inhoud van de grondwet in alles voor hun rekening nemen, maar ze belijden van harte zich te onderwerpen aan het gezag van de overheid die over hen gesteld is.

Kamerleden hebben het volste recht om te streven naar verbetering van de grondwet. Ze doen dat niet langs revolutionaire weg, want daar zijn ze principieel tegen (art. 36 NGB). De eed verplicht hen immers de grondwet te respecteren. Dat is overigens de plicht van elke staatsburger (Rom. 13).

Statenleden en leden van de gemeenteraad zweren behalve trouw aan de grondwet ook trouw aan de andere wetten. Tevens zweren ze de belangen van hun gemeente (provincie) naar eer en geweten te zullen voorstaan en bevorderen. Dat is aanzienlijk meer dan kamerleden zweren. De eed van statenleden is identiek aan die van gemeenteraadsleden, zij het dat het woord 'gemeente' vervangen is door 'provincie'.

Statenleden en gemeenteraadsleden dienen zich te houden aan de vastgestelde wetten. Collegeleden zijn gehouden de wetten ook uit te voeren. Vast staat dat een gemeentebestuurder geen verantwoordelijkheid draagt voor de totstandkoming van de landelijke wetten of provinciale verordeningen. Wel is hij verantwoordelijk voor het meewerken aan de uitvoering van die wetten, maar hij heeft niet de mogelijkheid die wetten te wijzigen of voorstellen in die richting te doen. Daar ligt de kern van het probleem.

7. Handelen in strijd met de eed?

In de praktijk komt het voor dat SGP-raadsleden wordt verweten tegen de eed te handelen, wanneer ze tegen een bepaald voorstel stemmen dat zijn basis vindt in wet (en grondwet). Op het eerste gezicht lijkt dat ook zo, maar handelt een statenlid of gemeenteraadslid inderdaad in strijd met de eed wanneer hij in voorkomende gevallen niet stemt conform de grondwet en andere wetten? Van een christen mag immers worden verwacht dat hij zijn eed gestand doet?

Om te beginnen zijn bij de eedsaflegging twee partijen betrokken. Beide nemen een verplichting op zich. Beide verbinden zich niet slechts aan elkaar, maar men verbindt zich over en weer aan Hem die het hart kent. Wanneer de overheid de eed \'an trouw afneemt, zou ze zich verplicht moeten voelen om niets te eisen wat in strijd is met de wil van God. Maar in onze ontkerstende samenleving is het zicht op die betekenis van de eed grotendeels weg.

Voor SGP-raadsleden en -statenleden geldt dat ze Gode meer gehoorzaam moeten zijn dan mensen. Ze dienen oprecht voornemens te zijn de plichten als gekozenen naar eer en (het Bijbels genormeerde) geweten te vervullen. Ds. H.G. Abma schreef in 'De Banier' van 11 december 1981: 'Wij zweren trouw aan de wetten van het land voor zover die conform Gods Woord recht en billijk zijn. Ook aan die wetsartikelen die mij toestaan en mogelijkheden bieden om wetten, grondwet incluis, te wijzigen. Wanneer wij trouw zweren aan de overheid doen wij dat vanwege haar ambt. Wij doen dat omdat zij Gods dienaresse is en omdat wij haar in alle dingen gehoorzaam willen zijn, tenzij een situatie intreedt waarvoor geldt dat wij God meer moeten gehoorzamen dan mensen die de Schrift goden noemt. De overheid heeft er recht op te weten dat wij ons loyaal opstellen en dat wij er geenszins op uit zijn om haar gezag en haar wettelijke aanspraken te vernielen, zoals opstandige mensen doen'.

De overheid vraagt dus door middel van de eed de waarborg dat de gekozene in zijn arbeid de wetten van het rijk zonder meer trouw zal uitvoeren. Een belangrijke juridische vraag is daarom of de binding aan wet en grondwet, zoals geschapen door de eed of belofte, een onvoorwaardelijke binding betekent aan het geldend recht. Naar het oordeel van prof. mr D.J.Elzinga niet. Volgens hem is het juist de taak van de volksvertegenwoordigers het geldend recht voortdurend kritisch te beoordelen en "er in ieder geval voor zorg te dragen dat het pluriforme karakter van het Nederlandse rechts- en staatsbestel wordt gehandhaafd en versterkt." (Zie: 'Binnenlands Bestuur', 13 juli 1990).

Elzinga is daar van oordeel dat er geen enkel gemeenterechtelijk of staatsrechtelijk bezwaar is, wanneer een lid van een vertegenwoordigend lichaam voorafgaand aan het afleggen van de eed een verklaring aflegt waarin deze trouw belooft aan de Grondwet en zich het recht voorbehoudt om zich in te zetten voor verandering van de bestaande wetten. De praktijk leert namelijk dat het gekozenen van zeer uiteenlopende levensovertuiging niet kwalijk wordt genomen wanneer ze soms de wetmmWimmmmimm ten niet nakomen, maar bewust naar verandering streven. Uit de antwoorden die de minister van Binnenlandse Zaken gaf op Kamervragen hierover kan worden afgeleid dat in het algemeen in bestuurlijk Nederland de eed wordt beschouwd als een algemene loyaliteitsverklaring en het de gekozene de mogelijkheid biedt 'naar eer en geweten' de plichten als lid van een vertegenwoordigend lichaam na te komen. Juridische stappen zijn tot op heden nooit met succes ondernomen tegen hen die verweten werd tegen de eed te handelen. Opvallend is ook dat in de gang- bare juridische literatuur betrekkelijk weinig aandacht is voor dit onderwerp.

Wanneer op juridische gronden gesteld wordt dat er geen sprake is van handelingen in strijd met de eed, wat overigens niet onbelangrijk is, lost dat niet alle problemen op. In de praktijk kan een gekozene voor uiterst moeilijke keuzen komen te staan. Er blijft voor het lid van een overheidslichaam de spanning tussen dat wat verboden is en wat eigenlijk zou moeten én dat wat geboden is maar eigenlijk niet kan. Soms komt het voor dat een gekozene zich tijdelijk onttrekt door de vergaderzaal te verlaten en niet aan de stemming deelneemt. Dit is overigens de weg van de minste weerstand.

Een eerste vereiste is nauwgezet onderzoek te doen om naar eer en goed geweten uit het dilemma te kunnen geraken. Zorgvuldige argumentatie is een probaat middel daartoe. Een raadslid is bovendien primair verantwoordelijk voor zaken waartoe hij bevoegd is. Daarbuiten is zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid beperkter, hetgeen onverlet laat dat hij van zijn zorgen door middel van getuigenis en stemgedrag blijk geeft.

Wanneer die mogelijkheden benut zijn, kan en mag men met een beroep op de zinsnede uit de eedsformule (zijnde 'naar eer en geweten') ruimte vragen voor het standpunt Gode meer gehoorzaam te moeten zijn dan mensen. De eed van trouw belet overigens nooit te getuigen tegen zondige wetten. Ook gekozenen hebben de volle vrijheid om dat te doen. Ze mogen zich inzetten de raad (staten) te bewegen een getuigenis af te geven richting hogere overheid.

De gekozene heeft gezworen voor Gods aangezicht dat hij oprecht voornemens is de wetten na te komen en binnen de rechtsorde te handelen. Wanneer van hem iets gevraagd wordt wat tegen Gods Woord in gaat, mag hij dat kenbaar maken. Met het zweren spreekt hij impliciet uit dat hij ruimte vraagt voor zijn geweten, dat Bijbels genormeerd is. Hij is ervan overtuigd dat de belangen van de gemeente het best gediend zijn wanneer geregeerd wordt naar de normen van Gods Woord.

De tekst van de nieuwe eedsformule "naar eer en geweten" biedt ruimte voor het geweten. Aan de ene kant zou dat mogelijheden kunnen bieden voor een hoogst individuele en persoonlijke afweging tussen objectieve belangen en subjectieve inschatting. Dat zou een verkeerde ontwikkeling zijn. Aan de andere kant komt de nieuwe eedsformule tegemoet aan leden van het openbaar bestuur die het gewicht van de eed voelen. Temeer, daar zij kenbaar gemaakt hebben de overheid loyaal gehoorzaam te willen zijn en binnen de rechtsorde te willen opereren. Door iemand te dwingen tegen zijn geweten te handelen, tast men zijn persoonlijke integriteit in sterke mate aan. Dat kan niet de bedoeling van de wetgever zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 november 1993

De Banier | 20 Pagina's

De problematiek van de ambtseed

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 november 1993

De Banier | 20 Pagina's