De les van de rijke jongeling
En Jezus zeide tot Zijn discipelen: Vc^rwaar ik zeg u, dat een rijke zwaarlijk in iet Koninkrijk der hemelen zal ingaan.
(Matth. 19: 23)m^Uh. 19: 23)
We 'ezen in Matthéüs 19 : 16 en verdrr van de rijke jongeling die tot de Heere Jezus kwam. Was Jezus niet de waarachtige God? Toch erkent'-^ hij Hem niet als God. De vrac' van de jongeling betrof de eeu'.-/; ge zaligheid; "Wat zal ik goe: 5 doen? "
De I ke jongeling scheen nogal ern: 'e maken met zijn eeuwig belang Hij was rijk met aardse goederen : .edeeld en het ontbrak hem aan iets. Maar er is meer dan het tijde, ; ]k leven. Dat scheen deze jongeling te beseffen. De rijke dwaas dacht alleen aan het tijdelijke leven. Moo' deze jongeling dacht ook aan de eeuwige dingen. Toch zal blijken dat hij het aardse goed niet prijs wil geven voor het eeuwige leven.
Hoe ellendig is de mens. Hij wil graag twee hemels hebben. Ook op aarde wil hij een uitwendig geluk bezinen. Op God en Zijn eer heeft Hij geen betrekking. God lief te hebben i'oven alles, is niet meer bij nem '.e vinden. Dat bleek ook bij die rijke iongeling. Toen het op Gods Wet üonkwam, bleek hij er niets van te verstaan. Hij was rijk in zijn eigengerechtigheid. Daarom heeft het vat te zeggen dat Jezus zei: "Niemand is goed dan Een, namelijk God".
Het bleek datjezus de Leraar der gerechtigheid is, want al Zijn woorden Zijn raak. De jongeling vroeg: "Wat zal ik goeds doen!" Hij kon Qus nog iets goeds doen. De Heere Jezus hield hem vervolgens de Wet voor. Wilt gij ingaan? Onderhoud de geboden!"
Deze jongeling wilde dus nog door de werken der wet gerechtvaardigd
worden. Hij wilde wat dóen! Het was of de Heere Jezus hem wilde vragen: "Wat moet u doen? Is de val er niet tussen gekomen? Dacht u nog in de staat der rechtheid te verkeren? U weet toch dat we door het werkverbond niet meer zalig kunnen worden? U weet toch dat de weg naar de boom des levens, die heenwees naar het werkverbond, toegesloten is? "
Bij de rijke jongeling is de blindheid van de gevallen mens wel duidelijk openbaar gekomen. Uit zijn vragen leek het wel of er in het paradijs niets gebeurd was. Hier komt in uit dat hij niets van de Wet verstond en geen weet had van zijn diepe verdorvenheid.
"Onderhoud de geboden", heeft Christus gezegd. Hij bepaalde hem bij de tweede taal der Wet: de liefde tot de naaste en zo ook tot de liefde tot God. Daar was de jongeling echter blind voor. Hij dacht dat hij wel liefde bezat (zie vers 20). Wat is een mens die zichzelf niet kent!
Van nature zijn we allen gelijk die jongeling, al zullen velen wel niet zo'n keurig en onberispelijk leven hebben als hij had. "Jezus beminde hem" staat er in Markus 10 : 21, en toch was bij deze jongeling geen plaats voor de Middelaar. "Wat ontbreekt mij nog? ", was zijn vraag. Bij de verloren zoon was het anders. Die begon gebrek te lijden. Maar deze rijke jongeling zag zich niet buiten het huis van zijn vader staan. Hij miste God niet, ging in de wereld op en dat was de rots waarop hij strandde.
"Zo gij wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop wat gij hebt ...", staat er in vers 21. Wie kan de Wet beter verklaren dan de Wetgever Zelf? De Wet eist liefde tot God en de naaste en die liefde miste de rijke jongeling. Zijn hart zat aan het aardse vost en hij miste de inwendige roeping waardoor Abram alles kon verlaten. Deze jongeling had echter liever het eeuwige leven op deze wereld. Aan deugden en plichten ontbrak het hem niet. Hij behoefde ook niet te verlangen verlost te worden van een lichaam der zonde en des doods. Christus bracht de rijke jongeling bij het tiende gebod.
Gods volk mag aan het einde van de Wet komen om de onmogelijkheid van hun kant in te leven en om zo het leven te vinden in Christus Die het einde van de Wet is. De rijke jongeling had nooit geleerd dat hij met alles in de dood terecht moest komen. De discipelen dit horende, hebben uitgeroepen: "Wie kan dan zalig worden? "(vers 25). Bij de mens moet dit onmogelijk worden en dat kan alleen in de weg van de waarachtige bekering.
Als ooit een geschiedenis ons tot zelfonderzoek moet brengen, dan is het wel deze geschiedenis van de rijke jongeling. Het zijn niet vele rijken en edelen en het zal uit de vruchten in ons leven moeten blijken. De jongeling ging bedroefd weg (vers 22). Zie hem in gedachten gaan! En dat voor eeuwig! De Heere mocht ons aan het einde van de Wet brengen, want het einde van de Wet is Christus.
Barneveld, ds. A. Schultink
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juli 2000
De Banier | 20 Pagina's