Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In de beklaagdenbank (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de beklaagdenbank (2)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op dinsdag 6 november jl. heeft de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) te Utrecht zich gebogen over de tegen onze partij ingediende klacht m.b.t. discriminatie van vrouwen. In deze Banier wordt uitvoerig ingegaan op de achtergronden en overwegingen.

HISTORIE

Om de Commissie inzicht te verschaffen in de procedure die tot de statutenwijziging heeft geleid en de aanloop daartoe, is eerst meer uitvoerig de historie van de partij geschetst en daarbij aangegeven dat van oudsher is aangenomen dat op basis van de grondslag, zoals omschreven in artikel 2 van de statuten, het lidmaatschap van de partij niet toekomt aan vrouv^en. Een Bijbels gefundeerd standpunt, zoals dat voor (maar ook na) de invoering van het kiesrecht in Nederland onder confessionele politici gemeengoed was. Dat de door de SGP gehuldigde, principieel gefundeerde opvatting inmiddels in deze eeuw van een meerderheidsopvatting tot een minderheidsopvatting is geworden, kon slechts met spijt worden geconstateerd. Betoogd is dat de SGP zich niet door de tijdgeest en de emancipatiedrang heeft loten beïnvloeden.

Vervolgens is uiteengezet hoe de besluitvorming op de huishoudelijke vergaderingen in Putten tot stand is gekomen en door een meerderheid is uitgesproken dat op grond van de Bijbel het regeerambt de vrouw niet toekomt, de SGP de activiteiten van de kiesvereniging nooit los heeft gezien van dit regeerambt en daarom de partij als vanouds het standpunt heeft ingenomen dat vrouwen geen lid van een kiesvereniging konden zijn. Maar ook is aangehaald de opdracht aan het hoofdbestuur om de betrokkenheid van de vrouw te regelen. De belangstellende lezer van De Banier zal zich dit alles zeker nog herinneren, zodat dat hier niet meer behoeft te worden herhaald. Men leze er De Banier van 16 augustus en 7 september 1995 nog maar eens op na.

BOTSENDE GRONDRECHTEN

Aan de hand van literatuur en juris­ prudentie is ingegaan op de "botsende" grondrechten en artikel 7 sub c van het VN-Vrouwenverdrag. Betoogd is dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat er tussen de grondrechten geen rangorde bestaat en het bij botsing van grondrechten gaat om een afweging van belangen die door de wetgever c.q. de rechter zal moeten worden gemaakt. De Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) gaat weliswaar een stap verder door onderscheid te verbieden op een beperkt aantal gronden. Maar, er kan wel een beroep worden gedaan op in die wet genoemde uitzonderingsbepalingen en de aanwezigheid van een objectieve rechtvaardigingsgrond. Die rechtvaardigingsgrond is in deze zaak gelegen in de vrijheid van godsdienst. Door het hoofdbestuur is daar ook expliciet een beroep op gedaan.

Met betrekking tot het VN-Vrouwenverdrag is aan de hand van Kamerstukken en literatuur betoogd dat aan artikel 7 sub c van dit Verdrag geen directe werking mag worden toegekend en bovendien bij toepassing van dit artikel een afweging moet worden gemaakt met andere, ook in internationale verdragen verankerde rechten als vrijheid van godsdienst en vrijheid van vereniging.

Nadat het verweerschrift was ingediend, bleef het in deze zaak lange tijd stil.

DE MONDELINGE BEHANDELING

Op 6 november jl. was het dan zover dat de mondelinge behandeling kon plaatsvinden. Van de zijde van pers was veel belangstelling voor deze zaak. De Commissie bestond uit een ondervoorzitter, twee leden en een secretaris. Direct bij het begin van de zitting merkte de ondervoorzitter, mevr. mr. Brons, op dat kernpunt was het door het hoofdbestuur opgeworpen verweer dat de Commissie niet bevoegd was om van de klacht kennis te nemen. Daarbij werd ook aangegeven dot de marges bij de beoordeling van de klacht smal waren. Ook merkte de ondervoorzitter op dat de Commissie niet bevoegd was recht­ streeks te toetsen aan artikel 1 van de Grondwet (zoals door mevr. Grbijn wel was gevraagd). Niettemiiwenste de Commissie de klacht inhoudelijk te behandelen. Maar • toon was wel gezet.

Als eerste kreeg mevr. Grabijn de gelegenheid haar klacht nader toe te lichten. Groot was onze verbazing toen zij haar betoog afsloot met het verzoek aan de Commissif om te bewerkstelligen dat de statuten en het algemeen reglement var de SGP zouden worden gewijzigc in die zin dot het gemaakte ondei scheid tussen mannen en vrouwen ongedaan zou worden gemaakt. Dat verzoek werd zowel door de Commissie als ons opgevat als ee verzoek dot sowieso niet voor inv liging vatbaar was. Immers, de Commissie kan slechts een oorde uitspreken of er al of niet sprake i van een verboden onderscheid ir de zin van de AV/GB, zonder de daar een objectieve rechtvaardigingsgrond voor is. Een partij gebieden statuten te wijzigen pa daar niet in.

TOELICHTING

Vervolgens kregen wij de gelege heid een nadere toelichting te geven. De Commissie werd geatt; i- deerd op een brief van 1 oktobe: 2001 van de Minister van Socio' Zaken en Werkgelegenheid, met daarin een antwoord op vragen de rapportage van het Comité vc de Uitbanning van alle vormen v discriminatie jegens vrouwen (he z.g. CEDAW Comité). In haar ve slag zet dit Comité namelijk vrao e- kens bij de SGP die vrouwen vat het lidmaatschap uitsluit. De Stac^ secretaris, mevr. Verstand, heeft daarop geantwoord en erop gev - zen dat hier uiteenlopende gron rechten in geding zijn, waarvan 3 onderlinge verhouding zeer zore JIdige afweging behoeft.

Ook wijst zij in haar brief op he' beleid met betrekking tot artikel : 3 boek 2 van het Burgerlijk Wetbc •«•, op grond waarvan een rechtspe'soon waarvan de werkzaomheG.n of het doel in strijd zijn met de openbare orde, op vordering vu i het Openbaar Ministerie verboden kan worden verklaard en ontbon- den. Van deze mogelijkheid wordt volgens haar - voor zover het gaat om politieke partijen- bij de bestrijding van discriminatie pas gebruik gemaakt indien de discriminatie of het aanzetten daartoe zodanige vormen aanneemt dat er sprake is van stelselmatige, zeer ernstige verstoring van het democratisch proces. Tot slot verwijst mevr. Verstand in hoor brief naar artikel 1 6 van de Vvfet subsidiëring politieke partijen die in een regeling voorziet die politieke partijen, die op grond van de anti-discriminatiebepalingen worden veroordeeld, voor een nader bepaalde periode van rechtswege nun aanspraken op subsidie ontneemt.

Aansluitend is door ons aangevoerd dat, als mevr. Verstand zich meer had verdiept in de voorgeschiedenis, zij in haar beantwoording nog verder had kunnen gaan en klip en klaar had kunnen meedelen dot de SGP zich niet aan enige anti-discriminatiebepaling heeft schuldig gemaakt. Er is immers in 1993 en 1994 een uitgebreid justitieel onderzoek ingesteld door de rijksrecherche naar aanleiding van de besluiten die op de huishoudelijke vergaderingen in Putten waren genomen met betrekking tot het lidmaatschap van de vrouw. Dat onderzoek heeft ertoe geleid dat besloten is tot niet vervolging van de SGP als vereniging of van de feitelijk leidinggevenden van deze partij over te gaan.

In datzelfde verband is ook gewezen op een vonnis van 1 november 1 995 van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de rechtbank met zoveel woorden heeft geoordeeld dat het recht van vrouwen om niet te worden gediscrimineerd zonder een concrete belangenafweging niet prevaleert boven het recht op godsdienstvrijheid en vrijheid van vereniging en vergadering. Ook werd aangehaald een arrest van 30 november 1995 van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin expliciet wordt uitgesproken dat "de gewraakte activiteiten" (bedoeld werden de drie voorstellen die op de huishoudelijke vergaderingen waren aangenomen) niet kunnen worden aangemerkt als activiteiten gericht op discriminatie (in strafrechtelijke zin) van mensen wegens geslacht. Duidelijke taal dus.

'PRINCIPIEEL' BELANG

Nadat de pleidooien waren gevoerd, nam de Commissie de gelegenheid te baat aan partijen de nodige vragen te stellen. Zo werd mevr. Grobijn gevraagd nog eens expliciet aan te geven waarom zij vond dot de SGP haar discrimineerde en welke uitspraak zij nu in feite van de Commissie verlangde, hiet antwoord op beide vragen kwam niet echt uit de verf, hetgeen door ons werd ervaren als een bevestiging van de stelling dat zij geen persoonlijk belang bij haar klacht had. Mevr. Grobijn erkende dat ook, doch voegde daaraan toe wel een "principieel" belang te hebben. Naar onze mening is dat echter niet voldoende om als belanghebbende in de zin van de AWGB te worden aangemerkt.

Vervolgens werden wij uitvoerig bevraagd op de klacht dat mevr. Grobijn door de jaren heen was tegengewerkt en haar rechten waren ingeperkt. Daar waar het hoofdbestuur verwijten trof, is dot weerlegd. Voor datgene wat betrekking had op de Haagse kiesvereniging, is opgemerkt dat zij zich daarmee tot die kiesvereniging moest wenden. Er is echter wel aan toegevoegd dot ook het hoofdbestuur destijds fouten heeft gemaakt door al te krampachtig te reageren. Toegelicht is dat de partij een zeer tumultueuze periode heeft meegemaakt waaraan zij bijna ten gronde is gegaan. De Commissie werd verzocht de klacht, waar het betreft de persoonlijke bejegening van mevr. Grobijn, in dat licht te bezien.

Een der commissieleden legde oon ons de hypothetische vraag voor of een politieke partij mogelijk kan worden beschouwd als een uitzendbureau voor bijvoorbeeld een wethouder. Zoals een uitzendbureau geen ongerechtvaardigd onderscheid mag maken, zo zou een politieke partij dat ook niet mogen. Van onze zijde is hierop geantwoord dat een dergelijke gedachtegang niet past in de context van de huidige AWGB en deze wet doordoor te zeer zou worden opgerekt. Als dat de bedoeling zou zijn, dan log hier een taak van de formele wetgever en niet van de Commissie. Overigens betreft het hier een vraag met een dubbele bodem. Dit soort vragen duidt er op dat de ontwikkelingen rond de AWGB doorgaan en getracht wordt zoveel mogelijk terreinen van het maatschappelijk leven (ook het interne verenigingsrecht) onder de werking van de wet te brengen, hlierdoor komt ons vrouwenstandpunt steeds meer onder druk te staan.

Zoals in de vorige 6on/eral gemeld werd, heeft de Commissie toegezegd uiterlijk 31 december 2001 uitspraak te doen. Uiteraard houden we u ook daarvan op de hoogte.

W. Kolijn Mr. PJ. den Boef

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 2001

De Banier | 20 Pagina's

In de beklaagdenbank (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 2001

De Banier | 20 Pagina's